Ezechiël 4-6

  UP-DATE'S -- Hier vindt U de recente wijzigingen, toevoegingen en actuele publicaties

 

 

 

 

 

Start
Omhoog
English
עברית
Español
Wie zijn wij?
Activiteiten
Shabbath in Susya
Thora
Tenach
Emuna
Mitswot
Het Joodse vragertje
Messias
Beth HaMikdash
Joods denken
Jodendom
Kabbalah
ISRAEL
Zionisme
Aliyah
Gebeden
Zmirot
Citaten
Links
Noachidisch
Lectuur

 

 

Aantekeningen over dit gedeelte

 

Ezech. 4:1 Gij, mensenkind, neem u een tichelsteen, leg die voor u en teken daarop een stad, Jeruzalem. 2  En breng haar in staat van belegering: bouw een schans tegen haar, werp een wal op tegen haar, sla legerkampen tegen haar op, breng aan alle kanten stormrammen (commandanten) tegen haar in stelling. 3  En gij, neem u een ijzeren bakplaat en zet die als een ijzeren muur tussen u en de stad. Richt uw blikken vast op haar, zodat zij in staat van belegering komt; en beleger haar. Dit zal voor het huis Israëls een teken zijn. 4  En gij, ga op uw linkerzijde liggen en leg daarop de ongerechtigheid van het huis Israëls; naar het getal der dagen dat gij daarop liggen zult, zult gij hun ongerechtigheid dragen. 5 En Ik leg u de jaren van hun ongerechtigheid op, naar het getal der dagen: driehonderd en negentig dagen. Zo zult gij de ongerechtigheid van het huis Israëls dragen. 6  Als gij dit hebt volbracht, zult gij opnieuw gaan liggen, op uw rechterzijde; dan zult gij de ongerechtigheid dragen van het huis van Juda: veertig dagen; voor elk jaar leg Ik u een dag op. 7 Gij zult uw blikken vast op het belegerde Jeruzalem richten, met ontblote arm, en ertegen profeteren. 8  En zie, Ik zal touwen om u heen slaan, zodat gij u niet van de ene op de andere zijde kunt keren, totdat gij de dagen van uw belegering ten einde hebt gebracht. 9 En gij, neem tarwe, gerst, bonen, linzen, gierst en spelt, doe ze in een pot en maak er brood van; zolang gij op uw zijde ligt, driehonderd en negentig dagen, zult gij dit eten. 10  En de spijze die gij eten zult, zal afgewogen zijn: twintig sikkels per dag; op vaste tijden moet gij die eten. 11  Ook een afgemeten hoeveelheid water zult gij drinken: een zesde van een hin; op vaste tijden moet gij dat drinken. 12  Als een gerstekoek zult gij dat alles eten en gij zult die koeken voor hun ogen bakken op de gedroogde uitwerpselen van mensen. 13  De Eeuwige zeide: Alzo zullen de Israëlieten hun brood onrein eten onder de volken, naar wier land Ik hen zal verstoten. 14  Maar ik zeide: Ach, Here Here! Zie, ik ben nooit verontreinigd geweest; van mijn jeugd aan tot nu toe heb ik nooit aas noch het verscheurde gegeten of is er verfoeilijk vlees in mijn mond gekomen. 15  Toen zeide Hij tot mij: Zie, Ik sta u toe rundermest te gebruiken in plaats van menselijke uitwerpselen: bereid dan daarop uw brood. 16  Daarna zeide Hij tot mij: Mensenkind, zie, Ik verbreek de staf des broods in Jeruzalem. (En zij zullen brood eten, in afgewogen hoeveelheid, met kommer; water zullen zij drinken, in afgemeten hoeveelheid, in stomme smart) 17  opdat zij aan brood en water gebrek hebben, met elkander verbijsterd staan en in hun ongerechtigheid wegkwijnen. 5:1 En gij, mensenkind, neem een scherp zwaard, dat gij gebruiken moet als het scheermes van een barbier; beweeg het over uw hoofd en over uw baard; neem dan een weegschaal en verdeel de haren. 2  Een derde deel zult gij midden in de stad met vuur verbranden, wanneer de dagen der belegering ten einde zijn; en een derde deel zult gij nemen en daar met het zwaard omheen slaan; en een derde deel zult gij in de wind strooien, want achter hen zal Ik het zwaard trekken. 3  Dan zult gij enkele van die haren nemen en die vastbinden in uw slippen. 4  En gij zult er nog enige nemen, die midden in het vuur werpen en met vuur verbranden; daaruit zal vuur voortkomen tegen het gehele huis Israëls. 5 Zo zegt de Eeuwige de Here: Dit is Jeruzalem. Midden onder de volken heb Ik het gesteld, met landen eromheen. 6  Maar het was goddeloos weerspannig tegen mijn verordeningen, meer dan de volken, en tegen mijn inzettingen, meer dan de landen eromheen; want mijn verordeningen hebben zij verworpen en volgens mijn inzettingen hebben zij niet gewandeld. 7  Daarom, zo zegt de Eeuwige de Here: Omdat gij weerspanniger geweest zijt dan de volken rondom u, niet gewandeld hebt volgens mijn inzettingen en mijn verordeningen niet opgevolgd, ja zelfs niet gehandeld naar de verordeningen der volken rondom u. 8  Daarom zo zegt de Eeuwige de Here: Zie, Ik zal u, ja Ik! Ik zal in uw midden gerichten voltrekken voor de ogen der volken. 9  Ik zal wegens al uw gruwelen aan u doen wat Ik nog nooit gedaan heb en nooit meer zo doen zal. 10  Daarom zullen vaders in uw midden hun kinderen opeten, en kinderen zullen hun vaders opeten. Ik zal gerichten aan u voltrekken en al wat er nog van u overblijft, zal Ik naar alle windstreken verstrooien. 11  Daarom, zo waar Ik leef, luidt het woord van de Eeuwige de Here , voorwaar, omdat gij mijn heiligdom verontreinigd hebt door al uw afschuwelijkheden en door al uw gruwelen, daarom zal Ik Mij onttrekken, Ik zal niets ontzien en Ik zal geen deernis hebben. 12  Een derde deel van u zal door de pest sterven en door de honger omkomen in uw midden; een derde deel om u heen zal door het zwaard vallen; een derde deel zal Ik naar alle windstreken verstrooien en achter hen zal Ik het zwaard trekken. 13  Zo zal mijn toorn ten volle worden uitgestort en zal Ik mijn grimmigheid aan hen stillen en Mij wreken. En zij zullen weten, dat Ik, de Eeuwige , in mijn naijver gesproken heb, wanneer Ik mijn grimmigheid ten volle over hen heb gebracht. 14  Ik zal u maken tot een puinhoop en tot een smaad onder de volken romdom u ten aanschouwen van iedere voorbijganger. 15  Zo zult gij worden tot smaad en hoon, tot een waarschuwing en een voorwerp van ontzetting voor de volken rondom u, wanneer Ik aan u gerichten zal voltrekken in toorn en grimmigheid en grimmige straffen. Ik, de Eeuwige, heb het gesproken. 16  Wanneer Ik op hen de boze pijlen van de honger afschiet, die verderven zullen, en die Ik afschieten zal om u te verderven, dan zal Ik de honger over u doen toenemen en de staf des broods voor u verbreken. 17  Ik zal honger en verscheurend gedierte over u doen komen, die u van kinderen zullen beroven; pest en bloedvergieten zullen over u komen, en het zwaard zal Ik over u brengen. Ik, de Eeuwige , heb het gesproken. 6:1 Het woord van de Eeuwige  kwam tot mij: 2  Mensenkind, richt uw blikken op de bergen Israëls, 3  profeteer tegen hen en zeg: bergen Israëls, hoort het woord van de Eeuwige de Here : zo zegt de Eeuwige de Here tot de bergen en de heuvelen, tot de beekbeddingen en de dalen: zie, Ik breng het zwaard over u en uw hoogten zal Ik vernietigen. 4 Uw altaren zullen verwoest worden en uw wierookaltaren verbroken, en Ik zal uw gedoden neerwerpen voor uw afgoden. 5  Ik zal de lijken der Israëlieten voor hun afgoden werpen en uw beenderen strooien rondom uw altaren. 6  Overal waar gij woont, zullen de steden verwoest worden en de hoogten een wildernis worden, opdat uw altaren verwoest en verlaten, uw afgoden verbroken en vernietigd, uw wierookaltaren afgehouwen en uw maaksels verdelgd worden. 7  De gedoden zullen in uw midden blijven liggen, en gij zult weten, dat Ik de Eeuwige ben. 8 Maar Ik zal een rest doen overblijven, doordat enigen van u, aan het zwaard ontkomen, onder de volken zullen wonen, wanneer gij in de landen verstrooid wordt. 9  Dan zullen onder de volken, naar wier gebied zij gevankelijk zullen zijn weggevoerd, uw ontkomenen aan Mij denken, als Ik hun ontuchtig hart verbroken heb, dat van Mij is afgeweken, en hun ogen die overspelig naar hun afgoden lonkten; dan zullen zij van zichzelf walgen om het kwaad, dat zij in al hun gruwelen gedaan hebben. 10  En zij zullen weten, dat Ik, de Eeuwige , niet zonder grond gezegd heb hun dit onheil te zullen aandoen. 11 Zo spreekt de Eeuwige de Here: Sla in uw hand, stamp met uw voet en roep: Wee! over al de boze gruwelen van het huis Israëls, want door het zwaard, door de honger en door de pest zullen zij vallen. 12  Wie ver weg is, zal sterven door de pest; wie dichtbij is, zal vallen door het zwaard; wie overgebleven en gespaard is, zal sterven door de honger; Ik zal mijn grimmigheid ten volle over hen brengen. 13  Gij zult weten, dat Ik de Eeuwige ben, wanneer hun gedoden te midden hunner afgoden rondom hun altaren liggen op elke hoge heuvel, op alle bergtoppen, onder elke groene boom en onder elke lommerrijke terebint, ter plaatse waar zij al hun afgoden een liefelijke reuk hebben bereid. 14 Ik zal mijn hand tegen hen uitstrekken en het land tot woestheid en verwoesting maken, van de Woestijn af tot Ribla, waar zij ook maar wonen; en zij zullen weten, dat Ik de Eeuwige ben.

 

 

 Aantekeningen over dit gedeelte

-         G'd voorzegt de belegering van Jeruzalem (4:2). Amos 3: 7 Voorzeker, De Eeuwige de Here doet geen ding, of Hij openbaart zijn raad aan zijn knechten, de profeten.  8  De leeuw heeft gebruld; wie zou niet vrezen? De Eeuwige de Here heeft gesproken ; wie zou niet profeteren?

-         Als G'ds woord verdwijnt uit de stad en Zijn profeten zijn verdwenen of buitengesloten dan is Jeruzalem niets anders dan een andere stad en kan vernietigt worden. Het volk vertrouwde er tevergeefs op dat Gods aanwezigheid er een garantie voor zou zijn dat de stad bewaard zou blijven. Jer 7: 1 Het woord, dat van de Eeuwige tot Jeremia kwam: 2  Ga staan in de poort van het huis van de Eeuwige , predik daar dit woord en zeg: Hoort het woord van de Eeuwige , o gans Juda, gij die door deze poorten binnenkomt om u neder te buigen voor de Eeuwige ; 3  zo zegt de Eeuwige der heerscharen, de God van Israel: Betert uw handel en wandel, dan wil Ik u op deze plaats laten wonen. 4  Stelt uw vertrouwen niet op bedrieglijke woorden: De tempel van de Eeuwige , de tempel van de Eeuwige, de tempel van de Eeuwige is dit! 5  Neen, als gij werkelijk uw handel en wandel betert, als gij werkelijk onder elkander recht doet, 6  vreemdeling, wees en weduwe niet verdrukt, geen onschuldig bloed vergiet op deze plaats en andere goden niet achternaloopt, u tot onheil, 7  dan wil Ik u op deze plaats, in het land dat Ik aan uw vaderen gegeven heb, laten wonen van eeuw tot eeuw. 8  Zie, gij stelt uw vertrouwen op bedrieglijke woorden, zonder bate. 9  Wat? Stelen, doodslaan, echtbreken, vals zweren, voor de Baal offers ontsteken en andere goden achternalopen, die gij niet gekend hebt. 10  En komt gij dan staan voor mijn aangezicht in dit huis, waarover mijn naam is uitgeroepen, en zegt: Wij zijn geborgen! ten einde al deze gruwelen te bedrijven? 11  Is dit huis, waarover mijn naam is uitgeroepen, in uw ogen een rovershol? En Ik, zie, Ik heb het wel degelijk opgemerkt, luidt het woord van de tempel van de Eeuwige.

-         Niet alleen Nebukadnezar streed tegen Jeruzalem maar ook G'd zelf (4:2).  Zonden van het volk maakte de profeet tot een vijand.

-         De pijn en het lijden die de profeet doorstond tijdens de 390 (351 jaar van de koningen plus 39 jaar van Eli’s periode)dagen van vast gekluisterd zijn zouden verzoening brengen voor de zonden van het volk.  is van de wortel vergeven Zie Ex. 34: 7 die goedertierenheid bestendigt aan duizenden, die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft . Het is in ieder geval geen complete vergeving van al de zonden want de stad is uiteindelijk gevallen. Een andere vorm: Ex 28:43  Aharon en zijn zonen zullen die dragen, wanneer zij komen naar de tent der samenkomst of wanneer zij naderen tot het altaar, om dienst te doen in het heiligdom, opdat zij geen ongerechtigheid op zich laden en sterven. Het is een altoosdurende inzetting voor hem en voor zijn nakomelingschap. Voor het 2 stammen rijk 40 dagen voor 40 jaar zondigen (Manasse (22 jr), Ammon, Yehoyakim en Zidkiyahu).

-         Met ontblote arm (3:7). Als een man op oorlogspad.

-         Vers 9-13 beschrijft de verschrikkingen van de verbanning/verstrooiing (galoet).

-         Vers. 16 brood en water hebben hier ook de betekenis van geestelijk voedsel.

-         5:1 Hij moet zijn haar afscheren. Dat was iets shockerends. Zie Lev. 19:27  Gij zult de rand van uw hoofdhaar niet rond afscheren, en gij zult de rand van uw baard niet afsnijden. God laat hem (evenals Jeremia) dingen doen die tegen de thora ingaan. G'ds spreken gaat boven het geschreven Woord uit. Zie Ezech 24:16  Mensenkind, zie, Ik neem de lust van uw ogen door een plotselinge slag van u weg, maar gij zult geen dodenklacht aanheffen, gij zult niet wenen noch tranen storten. 17  Kerm in stilte; dodenrouw zult gij niet bedrijven; bind uw hoofddoek om, doe uw schoenen aan uw voeten, bedek uw bovenlip niet, en eet het brood niet, dat de mensen u brengen.(verbod rouw voorschriften). Jer. 16:2  Gij zult u geen vrouw nemen en gij zult geen zonen of dochters hebben te dezer plaatse; en Jer. 16:5-8 5  Want zo zegt de Eeuwige: Gij moogt geen klaaghuis binnentreden, gij moogt niet gaan om rouwbeklag te doen en hun geen deelneming betonen, want Ik neem van dit volk mijn vrede weg, luidt het woord des van de Eeuwige, de genade en het erbarmen! 6  Groten en kleinen zullen in dit land sterven zonder begraven te worden, men zal hen niet beklagen en niemand zal zich om hen insnijdingen maken of zich kaal scheren; 7  men zal geen brood breken ten rouw om iemand te troosten over een dode, men zal hun ook geen troostbeker te drinken geven om iemands vader of moeder. 8  Gij moogt ook geen huis van feestgelag binnentreden om bij hen te zitten en te eten en te drinken;

-         5:2 1/3 komt om door plaag (burn in the fire) hongersnood etc. 1/3 vermoord (3.050.000 door Nebukadnezar vermoord) en 1/3 wordt verstrooid

-         5:5 dit is Jeruzalem: Jeruzalem zou de plaats moeten zijn waar de Eeuwige ‘zichtbaar’ voor Zijn volk. Zie Gen. 22:14 En Abraham noemde die plaats: De Eeuwigezal erin voorzien; waarom nog heden gezegd wordt: Op de berg van de Eeuwige wordt het gezien.

-         De bestemming van Jeruzalem is dat ze middelpunt van de wereld is waar de wet uit zal gaan. Jes 2:3  en vele natien zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg van de Eeuwige, naar het huis van de G'd Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en het woord van de Eeuwige uit Jeruzalem. Daarnaast Micha 4:2 en vele natien zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg van de Eeuwige, naar het huis van de G'd Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en het woord van de Eeuwige uit Jeruzalem

-         5:7 Doel van Jeruzalem: ‘wandelen volgens mijn inzettingen en mijn verordeningen’

-         5:9,10 Voor eigen kinderen ben je streng. Zeker t.o.v. anderen

-         5:10-11  ‘Daarom zullen vaders in uw midden hun kinderen opeten, en kinderen zullen hun vaders opeten. Ik zal gerichten aan u voltrekken en al wat er nog van u overblijft, zal Ik naar alle windstreken verstrooien’ Dit is een uitleg van 5:1-4.

-         5:11 ‘mijn heiligdom verontreinigd’. Dit is gebeurd t.t.v. koning Manasse. 2 Kon 21:7  Hij plaatste ook een beeld van Asjera, dat hij gemaakt had, in het huis, waarvan de Eeuwigegezegd had tot David en diens zoon Salomo: In dit huis, hier in Jeruzalem, dat Ik verkoren heb uit al de stammen van Israël, zal Ik mijn naam vestigen tot in eeuwigheid;, Verder: Lev. 20:3  Ook zal Ik mijn aangezicht tegen die man keren en hem uit het midden van zijn volk uitroeien, omdat hij van zijn kinderen aan de Moloch gegeven heeft, om mijn heiligdom te verontreinigen en mijn heilige naam te ontwijden.

-         5:16 ‘die verderven zullen, en die ik afschieten zal om u te verderven’ (StV die ten verderve zijn zullen, die Ik uitzenden zal om u te verderven;) Normaal gesproken zouden deze peilen een hele natie echt vernietigen. Israël heeft echter de garantie om te overleven.

-         Het is een in vervulling gaan van Lev. 26: 21  Indien gij u tegen Mij verzet en naar Mij niet wilt luisteren, dan zal Ik u nog zevenmaal harder slaan, naar uw zonden; 22  Ik zal het wild gedierte op u loslaten, dat u van kinderen beroven en uw vee uitroeien zal en uw aantal zo zal verminderen, dat uw wegen verlaten zullen zijn. 23  Indien gij u door deze tuchtiging nog niet tot Mij keert en u tegen Mij blijft verzetten, 24  dan zal ook Ik Mij tegen u verzetten en dan zal Ik u ook zevenmaal slaan wegens uw zonden, 25  en over u een zwaard brengen, dat wraak neemt over het verbond; wanneer gij dan in uw steden bijeenkomt, dan zal Ik de pest onder u zenden en gij zult aan de vijand overgeleverd worden. 26  Als Ik u de staf des broods verbreek, dan zullen tien vrouwen uw brood in een oven bakken en zij zullen uw brood afgewogen teruggeven, en gij zult eten, maar niet verzadigd worden. 27  En indien gij desondanks niet naar Mij luistert en u tegen Mij blijft verzetten, 28  dan zal Ik Mij met grimmigheid tegen u verzetten en Ik, ja Ik, zal u zevenmaal tuchtigen over uw zonden, 29  en gij zult het vlees uwer zonen eten en het vlees uwer dochters zult gij eten. 30  En uw hoogten zal Ik verwoesten en uw wierookaltaren uitroeien; Ik zal uw lijken werpen op de lijken uwer afgoden en Ik zal een afkeer van u hebben. 31  Uw steden zal Ik tot een puinhoop maken en uw heiligdommen verwoesten en Ik wil niet meer uw liefelijke reuk ruiken. 32  Ik zelf zal het land verwoesten, zodat uw vijanden, die daarin wonen, zich daarover zullen ontzetten. 33  Maar u zal Ik onder de volken verstrooien en Ik zal achter u het zwaard trekken, en uw land zal een woestenij zijn en uw steden een puinhoop. 34  Dan zal het land zijn sabbatsjaren vergoed krijgen, al de dagen dat het woest ligt en gij in het land uwer vijanden zijt; dan zal het land rusten en zijn sabbatsjaren vergoeden.

-         (6:2) ‘richt uw blikken op de bergen Israëls’. In de bijbel staat de ‘berg van G'd’ beschreven als het centrum van de geestelijke activiteiten van de mens. Daar komt de Thora en het woord van G'd vandaan. Daarvoor in plaats had het volk andere bergtoppen genomen om hoogten te maken als kleine aanbiddingplaatsen te maken. (zie Lev. 26:30). Ook als de plaatsen voor de G'd van Israël gebruikt werden waren ze nog voor G'd een gruwel. Zie Deut 12:8 e.v..

-         Als de tempel er is, is alleen die plaats toegestaan om te offeren. Deut. 12:8  Gij zult geenszins doen wat wij hier thans doen: ieder geheel naar eigen goeddunken. 9  Want gij zijt nog niet gekomen tot de rustplaats en het erfdeel, dat de Eeuwige, uw Gd, u geven zal. 10  Maar wanneer gij de Jordaan zult zijn overgetrokken en woont in het land dat de Eeuwige, uw G'd, u zal doen beërven, en Hij u rust geeft van al uw vijanden aan alle kanten, en gij veilig woont; 11  dan zult gij naar de plaats, die de Eeuwige, uw G''d, verkiezen zal om daar zijn naam te doen wonen, alles brengen, wat ik u gebied: uw brandoffers en slachtoffers, uw tienden en wijgeschenken en de gehele keur der geloften, die gij de Eeuwigedoen zult; 12  gij zult u verheugen voor het aangezicht van de Eeuwige, uw G'd, gij, uw zonen uw dochters, uw dienstknechten en uw dienstmaagden, en de Leviet, die binnen uw poorten woont, want hij heeft bezit noch erfdeel met u. 13  Neem u ervoor in acht, dat gij uw brandoffers niet brengt op elke willekeurige plaats; 14  maar op de plaats die de Eeuwige in het gebied van een uwer stammen verkiezen zal, daar zult gij uw brandoffers brengen, en daar zult gij doen alles wat ik u gebied.

-         Voordat de tempel in Jeruzalem er was, waren hoogten toegestaan om G'd, de Eeuwige de G'd van Israël, te aanbidden. 1 Sam. 9: 12  Toen antwoordden zij hun: Ja, zie, hij is u voor, haast u nu, want hij is vandaag in de stad gekomen, omdat het volk vandaag een offermaal heeft op de hoogte’. In de praktijk werden ze uiteindelijk door Hizkia pas geheel verwijderd. 2 Kon.18:1 in het derde jaar van Hosea, de zoon van Ela, de koning van Israel, werd Hizkia koning, de zoon van Achaz, de koning van Juda. 2  Vijfentwintig jaar was hij oud, toen hij koning werd, en hij regeerde negenentwintig jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Abi; zij was een dochter van Zekarja. 3  Hij deed wat recht is in de ogen van de Eeuwige, geheel zoals zijn vader David gedaan had. 4  Hij verwijderde de offerhoogten, verbrijzelde de gewijde stenen en hieuw de gewijde palen om; ook sloeg hij de koperen slang stuk, die Mozes gemaakt had, omdat tot op die tijd de Israëlieten daaraan plachten te offeren. En men noemde haar Nechustan. 5  Hij vertrouwde op de Eeuwige, de God van Israël; na hem was zijns gelijke niet onder al de koningen van Juda; noch ook onder hen die voor hem geweest waren; 6  hij hing de Eeuwige aan, week niet van Hem af en onderhield de geboden die de Eeuwige aan Mozes geboden had. 7  De Eeuwige was met hem; overal, waarheen hij uittrok, was hij voorspoedig. En hij kwam in opstand tegen de koning van Assur en diende hem niet meer.

-         6:4 ‘en uw wierookaltaren () verbroken’ Zie Lev. 26:30 ‘En uw hoogten zal Ik verwoesten en uw wierookaltaren uitroeien’. Wierookaltaren kan ook vertaald worden met zonafbeeldingen of tovenaars.

-         6:5 ‘Ik zal de lijken der Israëlieten voor hun afgoden werpen’. Er staat een gebeurtenis in de Talmud (Sanhedrin 63b) Eliyahu de rechtvaardige zag een keer, toen hij in Jeruzalem liep om gestorvenen op te zoeken (vanwege de honger). Hij zag toen een verhongert kind in een hoop mest. Hij vroeg aan hem: Tot welke familie behoor je?. Hij antwoordde ‘die en die’. Eliyahu vroeg weer ‘Is er iemand van de familie overgebleven?’. ‘Nee naast mij is er niemand meer over’.  Eliyahu vroeg weer ‘Als ik je nu iets zou leren waardoor je veder kan leven, zou je dat willen?’ ‘Ja’ antwoordde de jongen. Eliyahu zei tegen hem: ‘Zeg/belijd iedere dag: Hoor Israel, HaShem onze G'd, HaShem is één’. De jongen antwoordde daarop: Nee hoor die naam van HaShem zal ik nooit noemen/belijden, een naam die mijn ouders nooit hebben geleerd.’ Onmiddellijk trok hij een afgodsbeeld onder zijn kleding vandaan van zijn borst en omarmde het en kuste het. Opdat moment barste zijn buik open en het afgodsbeeld viel op de grond en hij viel er dood bovenop.

-         6:6 De steden worden verwoest (door Gd) met de diepe bedoeling dat alle altaren en hoogten worden vernietigt. Dan wordt ook duidelijk dat die afgoden geen macht hebben.

-         6:7 Als alle afgoden machteloos zullen blijken te zijn zal G'd alleen als de machtige G'd gezien worden.

-         6:8-14 De rest zal weer naar G'd zoeken en heilig zijn. Jes. 6:13  Is daarin nog een tiende deel, dan zal dit weer verwoest worden. Evenals van een terebint en een eik na het vellen een tronk overblijft, zo zal zijn tronk een heilig zaad zijn.

 

Ezechiël hoofdpagina

Ezechiël hoofdstuk   1 - 3

Ezechiël hoofdstuk   7 - 9

Ezechiël hoofdstuk 10 - 11

Ezechiël hoofdstuk 12 - 13

Ezechiël hoofdstuk 14 - 15

Ezechiël hoofdstuk 16 - 17

Ezechiël hoofdstuk 18 - 20

 

Start ] Omhoog ] Ezechiël 7-9 ] [ Inhoud ]

Voor vragen of opmerkingen over deze website verzenden aan
webmaster@shalom-center.org
Laatst bijgewerkt: 29 november 2021