16:1
Het woord van de Eeuwige kwam tot mij: 2 Mensenkind, doe Jeruzalem haar
gruwelen kennen 3 en zeg: zo spreekt Adonai de Eeuwige tot Jeruzalem: gij
zijt naar afkomst en geboorte uit het land der Kanaänieten; uw vader was een
Amoriet en uw moeder een Hethitische. 4 Wat uw geboorte aangaat: toen gij
geboren waart, werd uw navelstreng niet afgesneden en werd gij niet tot uw
reiniging met water gewassen; ook werd gij niet met zout ingewreven noch in
windsels gewikkeld. 5 Geen oog zag met ontferming op u neer om uit mededogen
een dezer dingen aan u te doen, maar gij werdt weggeworpen op het veld, omdat
men geen waarde hechtte aan uw leven, toen gij geboren waart. 6 Toen kwam Ik
voorbij u, en Ik zag u trappelen in het bloed van uw geboorte en Ik zeide tot
u, in uw bloed: leef; ja, Ik zeide tot u, in uw bloed: leef. 7 Ik deed u
opgroeien als het veldgewas, gij groeidet op en werdt groot en kwaamt tot
volle schoonheid; uw borsten werden vast en uw haar groeide; maar gij waart
naakt en bloot. 8 Toen kwam Ik voorbij u en zag u, en zie, de tijd der liefde
was voor u gekomen; Ik spreidde de slip van mijn kleed over u en bedekte uw
naaktheid, Ik ging onder ede een verbond met u aan, luidt het woord van Adonai
de Eeuwige; zo werdt gij de mijne. 9 Toen wies Ik u met water, spoelde het
bloed van u af en zalfde u met olie. 10 Ik bekleedde u met een kleurig
geborduurd gewaad, schoeide u met het kostbaarste leder, wond u een fijn
linnen hoofddoek om en hulde u in zijde. 11 Ik tooide u met sieraden, deed
armbanden aan uw armen en een keten om uw hals. 12 Ik gaf u een ring voor uw
neus, oorringen voor uw oren en een sierlijke kroon op het hoofd. 13 Gij
tooidet u met goud en zilver, uw kleding was fijn linnen en zijde en kleurig
geborduurd gewaad. Gij at fijn meel, honig en olie, en gij werdt uitermate
schoon, ja, het koningschap waardig. 14 Zo ging er een roep van u uit onder de
volken vanwege uw schoonheid, want die was volmaakt, dank zij de sieraden
waarmee Ik u getooid had, luidt het woord van Adonai de Eeuwige. 15 Maar gij
hebt op uw schoonheid vertrouwd en ontucht gepleegd, trots op uw faam, en gij
hebt aan iedere voorbijganger uw ontucht opgedrongen: het zou voor hem zijn.
16 Gij hebt van uw klederen genomen, de hoogten kleurig gemaakt en daarop
ontucht gepleegd; nooit is zo iets voorgekomen en nooit zal het weer
geschieden. 17 Ook hebt gij uw sieraden van goud en zilver, dat Ik u gegeven
had, genomen en u daarvan mansbeelden gemaakt en daarmee ontucht gepleegd. 18
Gij hebt uw kleurig geborduurde gewaden genomen en hen daarin gehuld; mijn
olie en mijn reukwerk hebt gij hun voorgezet. 19 De spijze die Ik u gegeven
had (fijn meel, olie en honig gaf Ik u te eten) hebt gij hun tot een
liefelijke reuk voorgezet. Zelfs is het zover gekomen luidt het woord van
Adonai de Eeuwige, 20 dat gij de zonen en dochters die gij Mij gebaard hadt,
genomen en ten offer gebracht hebt, hun tot spijze. Was uw ontucht niet
voldoende, 21 dat gij ook mijn zonen geslacht hebt en die hebt overgegeven
door ze voor hen te verbranden? 22 Bij al uw gruwelen en uw ontucht hebt gij
niet gedacht aan de dagen van uw jeugd, toen gij naakt en bloot waart en laagt
te trappelen in uw bloed. 23 En na al uw boosheid (wee, wee u! luidt het
woord van Adonai de Eeuwige) 24 hebt gij u een verhoging gebouwd en een
verhevenheid op elk plein gemaakt. 25 Op elk kruispunt hebt gij uw
verhevenheid gebouwd, uw schoonheid weggeschonken, u aan iedere voorbijganger
schaamteloos aangeboden en veel ontucht gepleegd. 26 Ook hebt gij ontucht
gepleegd met de Egyptenaren, uw wellustige naburen; veel ontucht hebt gij
gepleegd, waarmee gij Mij hebt gekrenkt. 27 Maar zie, Ik heb mijn hand tegen
u uitgestrekt, het u toegewezen deel verkleind en u overgegeven aan het
goeddunken van wie u haten: de dochters der Filistijnen, die zich schamen over
uw schandelijke levenswijze. 28 Bovendien hebt gij ontucht gepleegd met de
Assyriers, omdat gij niet te bevredigen waart; ja, gij hebt ontucht met hen
gepleegd en toch zijt gij niet bevredigd geworden. 29 Eveneens hebt gij veel
ontucht gepleegd met het handelsland Chaldea, maar ook daardoor werdt gij niet
bevredigd. 30 Hoe werdt gij door hartstocht verteerd, luidt het woord van
Adonai de Eeuwige, dat gij dit alles gedaan hebt, het werk van een brutale
hoer, 31 dat gij uw verhoging gebouwd hebt op elk kruispunt en uw
verhevenheid gemaakt op elk plein. Toch hebt gij u zelfs niet als een hoer
gedragen, omdat gij het loon van een hoer versmaaddet. 32 Zo’n overspelige
vrouw, die vreemden aanhaalt, terwijl zij gehuwd is! 33 Aan alle hoeren geeft
men geschenken, maar gij gaaft zelf geschenken aan al uw minnaars en loktet
hen daarmee om van alle kanten naar u toe te komen en ontucht met u te plegen.
34 Zo was het bij u in uw ontucht juist omgekeerd als bij andere vrouwen;
want men liep u niet als hoer achterna, maar, terwijl gij zelf het loon van
een hoer gaaft, werd er aan u geen gegeven. Zo was het met u juist omgekeerd.
35 Daarom, hoer, hoor het woord van de Eeuwige. 36 Zo zegt Adonai de Eeuwige:
Omdat uw eer prijsgegeven en uw schaamte ontbloot werd bij uw ontucht met uw
minnaars en met al uw gruwelijke afgoden, en om het bloed uwer zonen die gij
hun gegeven hebt, 37 daarom zie, Ik ga al de minnaars die gij behaagd hebt,
bijeenbrengen, allen die gij hebt liefgehad zowel als allen van wie gij een
afkeer gekregen hebt: Ik zal hen van alle kanten tegen u bijeenbrengen en Ik
zal uw schaamte voor hen ontbloten, zodat zij heel uw schaamte zien. 38 Ik
zal u richten naar wat men met overspeelsters en bloedvergietsters pleegt te
doen; Ik zal u maken tot een voorwerp van bloedige grimmigheid en naijver. 39
Ik zal u in hun macht overgeven, zij zullen uw verhoging neerhalen en uw
verheven plaatsen slechten, zij zullen u uw klederen uittrekken, uw sieraden
wegnemen en u naakt en bloot doen staan. 40 Zij zullen een menigte tegen u
doen optrekken, die u zal stenigen en met zwaarden neerhouwen, 41 en ook uw
huizen met vuur zal verbranden en gerichten aan u voltrekken ten aanschouwen
van vele vrouwen. Ik zal u met de ontucht doen ophouden, en ook het loon van
een hoer zult gij niet meer geven. 42 Daardoor zal Ik mijn grimmigheid tegen
u tot bedaren doen komen en mijn naijver zal van u wijken; dan zal Ik tot rust
komen en niet langer vertoornd zijn. 43 Omdat gij niet gedacht hebt aan de
dagen van uw jeugd, maar door dit alles Mij tot toorn geprikkeld heb, zal Ik
uw wandel op uw hoofd doen neerkomen, luidt het woord van Adonai de Eeuwige.
Want hebt gij niet naast al uw gruwelen deze schandelijke ontucht bedreven? 44
Zie, iedere spreukendichter zal over u deze spreuk gebruiken: zo moeder, zo
dochter. 45 Gij zijt de dochter van uw moeder, die een afkeer had van haar
man en haar zonen, gij zijt de zuster uwer zusters, die een afkeer hadden van
haar mannen en zonen. Uw moeder was een Hethitische en uw vader een Amoriet.
46 Uw grote zuster was Samaria, die met haar dochters ten noorden van u
woonde; en uw kleine zuster die ten zuiden van u woonde, was Sodom met haar
dochters. 47 Maar gij hebt zelfs niet gewandeld in haar wegen en naar haar
gruwelen gedaan; het duurde niet lang, of gij waart erger dan zij in heel uw
gedrag. 48 Zo waar Ik leef, luidt het woord van Adonai de Eeuwige, voorzeker,
uw zuster Sodom, samen met haar dochters, heeft niet gedaan wat gij gedaan
hebt, samen met uw dochters. 49 Zie, dit was de ongerechtigheid van uw zuster
Sodom: in trots, overdaad en zorgeloze rust leefde zij met haar dochters
zonder de ellendige en de arme te ondersteunen. 50 Verwaten waren zij en
bedreven gruwelen voor mijn aangezicht. Daarom vaagde Ik ze weg, zodra Ik het
zag. 51 En Samaria heeft nog niet de helft van uw zonden bedreven; gij hebt
meer gruwelen gedaan dan zij. Zo hebt gij uw zuster onschuldig doen schijnen
door al de gruwelen die gij bedreven hebt. 52 Draag dan uw schande, gij die
het oordeel over uw zusters gunstiger hebt doen worden; door uw zonden, waarin
gij gruwelijker hebt gehandeld dan zij, zijn zij minder schuldig dan gij.
Schaam u dan en draag uw schande, omdat gij uw zusters onschuldig hebt doen
schijnen. 53 En Ik zal een keer brengen in haar lot, het lot van Sodom en
haar dochters en het lot van Samaria en haar dochters; en tevens zal Ik een
keer brengen in uw lot, 54 opdat gij uw schande draagt en u beschaamd gevoelt
over alles wat gij gedaan hebt, waardoor gij haar troost hebt verschaft. 55
Uw zusters, Sodom en haar dochters, zullen terugkeren tot haar vorige staat;
Samaria en haar dochters zullen terugkeren tot haar vorige staat; en gij en uw
dochters zult eveneens terugkeren tot uw vorige staat. 56 Evenals de naam van
uw zuster Sodom nooit over uw lippen kwam ten dage van uw trots, 57 voordat
uw verdorvenheid openbaar werd, zo is het nu de tijd, waarop gij een voorwerp
van smaad zijt voor de dochters van Aram en al zijn naburen, voor de dochters
der Filistijnen, die leedvermaak over u hebben, overal om u heen. 58 Uw
schanddaden en uw gruwelen, hebt gij gedragen, luidt het woord van de Eeuwige.
59 Want, zo zegt Adonai de Eeuwige: Ik zal u doen, zoals gij gedaan hebt, die
de eed gering hebt geacht door het verbond te verbreken. 60 Maar ik zal mijn
verbond met u uit de dagen van uw jeugd gedenken, en een eeuwig verbond met u
oprichten. 61 Dan zult gij terugdenken aan uw gedrag en u schamen, wanneer
gij zowel uw grote als uw kleine zusters zult ontvangen, en Ik u die tot
dochters geven zal, hoewel niet op grond van het met u gesloten verbond. 62
Ik zal mijn verbond met u oprichten; en gij zult weten, dat Ik de Eeuwige ben,
63 opdat gij de herinnering bewaart en u schaamt en gij wegens uw schande uw
mond niet meer opendoet, wanneer Ik vergeven heb alles wat gij gedaan hebt,
luidt het woord van Adonai de Eeuwige.
17:1
Het woord van de Eeuwige kwam tot mij: 2 Mensenkind, geef een raadsel op, leg
een gelijkenis voor aan het huis Israëls 3 en zeg: Zo zegt Adonai de Eeuwige:
de grote arend met machtige vleugels, breed van vlucht, rijk aan slagpennen,
en veelkleurig, kwam naar de Libanon en rukte de top van een ceder af. 4 Het
bovenste van de jonge takjes brak hij af en bracht het naar een handelsland;
hij legde het neer in een stad van kooplieden. 5 Toen nam hij een der
spruiten van het land, plantte die in een zaaiveld, waar veel water was, zette
die uit als een wilg, 6 zodat hij uitsproot en tot een breedvertakte wijnstok
werd, laag groeiend, opdat naar hem zijn ranken gekeerd zouden zijn, en zijn
wortels onder hem zouden blijven; zo werd hij tot een wijnstok, maakte takken
en schoot twijgen. 7 Maar er was nog een andere grote arend met machtige
vleugels en veel slagpennen. En zie, de wijnstok strekte zijn wortels naar hem
uit en deed zijn ranken naar hem toegroeien, opdat deze hem zou drenken en
niet het bed waarop hij geplant was. 8 Toch was hij geplant op een goed veld,
waar rijkelijk water was, om ranken te schieten en vrucht te dragen en een
prachtige wijnstok te worden. 9 Zeg: Zo zegt Adonai de Eeuwige: zal dat
gelukken? Zal men niet zijn wortels uitrukken en zijn vrucht aftrekken, zodat
al zijn uitgesproten bladeren verdorren? Hij zal verdorren en noch een sterke
arm noch veel volk zal er nodig zijn om hem van zijn wortels af te rukken. 10
Want zie, hij is wel geplant, maar zal het gelukken? Zal hij niet geheel
verdorren, als de oostenwind hem aanraakt, verdorren op het bed waarop hij
uitgesproten is? 11 En het woord van de Eeuwige kwam tot mij: 12 Zeg toch
tot het weerspannige geslacht: weet gij niet, wat dit betekent? Zeg dan: zie,
de koning van Babel kwam te Jeruzalem, nam er de koning en de vorsten weg en
voerde ze naar Babel te zijnent. 13 Vervolgens nam hij een lid van het
koninklijke geslacht, sloot een verbond met hem en deed hem een eed zweren;
ook nam hij de machtigen des lands weg. 14 Zo zou het een onbeduidend
koninkrijk zijn en het hoofd niet kunnen opsteken, maar het verbond moeten
houden om te blijven bestaan. 15 Maar hij kwam in opstand tegen hem door
boden naar Egypte te zenden, opdat dit hem paarden en veel krijgsvolk zou
leveren. Zal dat hem gelukken? Zou wie zo iets doet, ontkomen? Zou hij het
verbond verbreken en ontkomen? 16 Zo waar Ik leef, luidt het woord van Adonai
de Eeuwige, in de woonplaats van de koning, die hem tot koning gemaakt heeft,
jegens wie hij de eed veracht en het verbond verbroken heeft, bij hem, in
Babel zal hij sterven. 17 Ook zal Farao niet met een grote legermacht en een
talrijke schare hem bijstaan in de strijd, wanneer men een wal opwerpt en een
schans bouwt om velen van het leven te beroven. 18 Ja, hij heeft de eed
veracht door het verbond te verbreken; zie, hoewel hij er de hand op gegeven
had, heeft hij dat alles toch gedaan; hij zal niet ontkomen. 19 Daarom, zo
zegt Adonai de Eeuwige, zo waar Ik leef, de eed, bij Mij gezworen, die hij
veracht, en het verbond, in mijn naam gesloten, dat hij verbroken heeft, zal
Ik op zijn hoofd doen neerkomen. 20 Ik zal mijn net over hem uitspreiden, en
hij zal in mijn strik gevangen worden, Ik zal hem naar Babel voeren en daar
met hem in het gericht treden wegens de ontrouw die hij jegens Mij gepleegd
heeft. 21 Alle vluchtelingen van al zijn krijgsbenden zullen door het zwaard
vallen, en de overblijvenden zullen naar alle windstreken uiteengedreven
worden. En gij zult weten, dat Ik, de Eeuwige, het gesproken heb. 22 Zo zegt
Adonai de Eeuwige: Dan zal Ik zelf van de top van de hoge ceder een twijgje
nemen en dat in de grond zetten; van de bovenste der jonge takjes zal Ik een
twijgje plukken en Ik zelf zal dat planten op een hoge en verheven berg; 23
op de hoge berg Israëls zal Ik het planten, en het zal takken dragen, vrucht
voortbrengen en tot een prachtige ceder worden. En allerhande vogels van
allerlei gevederte zullen onder hem wonen; in de schaduw zijner takken zullen
zij wonen. 24 Alle bomen des velds zullen weten, dat Ik, de Eeuwige, de hoge
boom vernederd en de nederige verhoogd heb, de sappige boom heb doen verdorren
en de dorre heb doen uitspruiten. Ik, de Eeuwige, heb het gesproken en Ik zal
het doen.
Eruit gelicht:
-
doe
Jeruzalem haar gruwelen kennen (16:1). Het hele volk is verantwoordelijk voor
de situatie. De plegers van zonden en de ‘toekijkers’ die er niets tegen doen.
-
uw vader was
een Amoriet en uw moeder een Hethitische (16:3b). De uitleggers geven er
verschillende uitleg aan; De meesten gaan ervan uit dat het betekend: In
jullie daden lijk je een product van Kanaänitische opvoeding als of je daar
geboren bent. De volken die er woonden zijn verwijderd vanwege hun daden en nu
handelt het volk Israël hetzelfde.
-
Wat uw
geboorte aangaat…….
en Ik zeide tot u,
in uw bloed: leef; ja, Ik zeide tot u, in uw bloed: leef. (16:4-8). Beeld van
Israël in Egypte en van de uittocht uit Egypte.
-
Ik deed u
opgroeien als het veldgewas, gij groeidet op en werdt groot (16:7a) Zie Ex.
1:7 De Israëlieten nu waren vruchtbaar en breidden zich snel uit; zij
vermenigvuldigden zich en werden uitermate talrijk, zodat het land met hen
vervuld werd. En Deut. 26:5 Daarna zult gij voor het aangezicht van de
Eeuwige, uw God, betuigen: Een zwervende Arameeër was mijn vader; hij trok met
weinige mannen naar Egypte en verbleef daar als vreemdeling, maar werd er tot
een groot, machtig en talrijk volk.
-
gij groeidet
op en werdt groot en kwaamt tot volle schoonheid; uw borsten werden vast en uw
haar groeide; maar gij waart naakt en bloot (16:7b). Israël werd volwassen
maar was nog zonder geboden, zonder Thora. God heeft hen als eerste de
besnijdenis en Pesach gegeven, beide ‘bloedige’ instructies. Zie ook Zach.
9:11 Ook laat Ik ter wille van uw eigen verbondsbloed de gevangenen onder u
vrij uit de put, waarin geen water is.
-
Toen kwam Ik
voorbij u en zag u, en zie, de tijd der liefde was voor u gekomen; (16:8a).
Toen God zich aan Moshè openbaarde bij de brandende doornstruik.
-
Ik spreidde
de slip van mijn kleed over u (16:8b). Zie Ex. 6:7a ’Ik zal Mij u tot een volk
aannemen’ en Ruth 3:9 ‘En hij vroeg: Wie zijt gij? Zij antwoordde: Ik ben
Ruth, uw dienstmaagd: spreid uw vleugel uit over uw dienstmaagd, want gij zijt
de losser.’
-
Ik ging
onder ede een verbond met u aan, luidt het woord van Adonai de Eeuwige;
(16:8c) Het onder ede; zie Gen. 22:16 Ik zweer bij Mijzelf, luidt het woord
van de Eeuwige: omdat gij dit gedaan hebt, en uw zoon, uw enige, Mij niet
onthouden hebt,
17 zal Ik u rijkelijk
zegenen, en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren des hemels en als
het zand aan de oever der zee, en uw nageslacht zal de poort zijner vijanden
in bezit nemen. En verder met betrekking tot het verbond aangaan zie Ex. 24:8
Toen nam Mozes het bloed en sprengde het op het volk en hij zeide: Zie, het
bloed van het verbond dat de Eeuwige met u sluit, op grond van al deze
woorden.
-
zo werd gij
de mijne (16:8d) Ziet op Deut. 27:
9 Ook spraken Moshè en de
levitische priesters tot geheel Israël: Zwijg, Israël, en luister. Heden zijt
gij geworden tot het volk van de Eeuwige, uw God.
-
Toen (16:9a)
Hier is een omslagpunt. Nu (16:9-12) worden er er dertien ‘versieringen’
beschreven waar God Israël mee bedekte. ‘Wies Ik u met water’ (16:9b). Om de
vuilheid van de afgodendienst af te wassen. ‘Spoelde het bloed van u af’
(16:9c.) Dat is het bloed van Pesach en van de besnijdenis. ‘en zalfde u met
olie’ (16:9d). Dat is de olie waarmee de priesters en de Tabernakel met al
zijn onderdelen werd gezalfd. Zie Ex. 30:26-31 ‘26 Gij zult daarmede zalven
de tent der samenkomst en de ark der getuigenis, 27 de tafel met al haar
gerei, de kandelaar met al zijn gerei, en het reukofferaltaar; 28 het
brandofferaltaar met al zijn gerei, het wasvat met zijn voetstuk. 29 Gij zult
ze heiligen, zodat zij allerheiligst zijn; ieder die ze aanraakt, zal heilig
zijn. 30 Ook Aharon en zijn zonen zult gij zalven en heiligen om voor Mij het
priesterambt te bekleden. 31 En tot de Israëlieten zult gij spreken: Dit is
voor Mij een heilige zalfolie van geslacht tot geslacht.’ Het totale vers ziet
op de uittocht uit Egypte.
-
‘Ik
bekleedde u met een kleurig geborduurd gewaad’ (16:10a) Ziet op het ontvangen
van de Thora en op de kleurige kleden van de Tabernakel. ‘Schoeide u met het
kostbaarste leder’ (16:10b). Ziet op het Tachas leer wat de tabernakel
bedekte. ‘Wond u een fijn linnen hoofddoek om’ (16:10c) Ziet op de linnen
kleding van de Kohaniem, de priesters. ‘en hulde u in zijde’ (16:10d). God
maakte hen betekenisvol in de wereld (betekenisvol (smm)
en zijde (ysm)
hebben dezelfde letters in het hebreeuws). Verder ziet het op de wolkkolom
waar ze door geleid werden. Exodus 40:36 Wanneer de wolk zich bewoog van
boven de tabernakel, braken de Israëlieten op, op al hun tochten. Ook hier
hebben bewegen (symy)
en zijde (ysm)
dezelfde letters. Het totale vers heeft de betekenis dat God uit het volk
priesters en een hogepriester voor Hemzelf aanstelde die Hem uit alle volken
zouden dienen.
-
‘Ik tooide u
met sieraden’ (16:11a). Ze kregen allerlei sierraden. Ex. 12:
35,36a Voorts deden de
Israelieten naar het woord van Mozes en vroegen van de Egyptenaren zilveren en
gouden voorwerpen en klederen. En de Eeuwige bewerkte, dat de Egyptenaren het
volk gunstig gezind waren, zodat zij hun verzoek inwilligden. Psalmen 105:37
‘Hij voerde hen uit met zilver en goud, en er was in hun stammen niemand die
struikelde’. ‘deed armbanden aan uw armen (16:11b). Ziet op de twee stenen
tafels waar de tien geboden op stonden’. ‘en een keten om uw hals’ (16:11c).
Ziet op de Thora(rol) die ze hebben gekregen. Het totale vers heeft er de
betekenis van dat Israël stevig stond door de woorden van de Thora, die op 2
stenen tabletten stonden, en doordat Hij ze geheiligd had met de heiligheid
van Zijn Naam.
-
‘Ik gaf u
een ring voor uw neus’ (16:12a) Zie Hooglied 7:5b ‘uw neus is als de toren van
de Libanon’. ‘oorringen voor uw oren’ (16:12b). Dat zijn de tien geboden die
als het ware in Israël’s oren geplant zijn. ‘een sierlijke kroon op het hoofd’
(16:12c). Dat ziet op de Shechina, de glorie van God die op het volk geplaatst
werd. Micha 2:13 13 De doorbreker trekt voor hen op; zij breken door en
trekken door de poort en gaan daardoor uit; en hun koning trekt voor hen uit,
en de Eeuwige aan/op hun hoofd. Het totale vers ziet op het plaatsen van de
Ark tussen het volk met de Shechina van God.
-
Gij tooidet
u met goud en zilver, uw kleding was fijn linnen en zijde en kleurig
geborduurd gewaad. Gij at fijn meel, honig en olie, en gij werdt uitermate
schoon, ja, het koningschap waardig (16:13). God plaatste zijn sierlijke
tabernakel tussen het volk. Het volk werd rijk en sterk, zo sterk dat het alle
koninkrijken te boven ging. Het wrange is dat Israël met de tempelschatten
verbondsbetalingen deed. Ze betaalden anderen om het tot bondgenoot te maken.
Ze stelden dus met de tempelschatten (die voor G’d bestemd waren) hun
vertrouwen anderen.
-
….en gij
werdt uitermate schoon… (16:13b) G’d spreekt over Israël als een man over zijn
eigen vrouw. Zo diep en liefdevol was die relatie
-
Zo ging er
een roep van u (16:14). Overal waren zij beroemd vanwege Gods heerlijkheid die
op het volk rustte. Dit kwam tot uiting met name tijdens de regeringsperiodes
van koning David en koning Salomo.
-
Maar gij
hebt op uw schoonheid vertrouwd en ontucht gepleegd (16:15). Komt overeen met
Deut. 32:15 Toen werd Jesurun vet, en sloeg achteruit, vet werd gij, dik en
vet gemest, en hij verwierp God, die hem gemaakt had, hij minachtte de Rots
van zijn heil.
-
De spijze
die Ik u gegeven had (fijn meel, olie en honig gaf Ik u te eten) hebt gij hun
tot een liefelijke reuk voorgezet (16:19). Zoals het manna dat voor het Gouden
Kalf werd gezet (volgens de overlevering). Zie ook Neh. 9:18-20
18 Zelfs toen zij zich
een gegoten kalf gemaakt hadden en zeiden: dit is uw god, die u uit Egypte
heeft gevoerd, en, toen zij grote wandaden bedreven, 19 hebt Gij toch in uw
grote barmhartigheid hen niet in de woestijn verlaten. De wolkkolom week niet
van boven hen des daags, om hen op de weg te leiden, noch de vuurkolom des
nachts, om hun op de weg die zij gingen, licht te geven. 20 En Gij hebt hun
uw goede Geest gegeven, om hen te onderrichten, en uw manna hebt Gij aan hun
mond niet onthouden, en Gij hebt hun water gegeven voor hun dorst.
-
dat gij de
zonen en dochters die gij Mij gebaard hadt, genomen en ten offer gebracht
hebt, hun tot spijze (16:20). Het was zo dat in die tijd juist de kinderen
(veelal de eerstgeborenen) die thora studeerden of zouden moeten studeren in
een gezin aan de Moloch werden geofferd.
-
Ook hebt gij
ontucht gepleegd met de Egyptenaren (16:26). Door een verbond aan te gaan met
Egypte kwamen ze onder hun afgodische ideeën en invloed. Dat begon al ten
tijde van Salomo 1 Kon.
3:1
En Salomo verzwagerde zich
met Farao, de koning van Egypte; hij nam namelijk Farao’s dochter en bracht
haar in de stad Davids, totdat hij de bouw van zijn huis en van het huis van
de Eeuwige en van de muur rondom Jeruzalem voltooid zou hebben.
-
de dochters
der Filistijnen, die zich schamen over uw schandelijke levenswijze. (16:27b).
Israel was producent van vele afgodsbeelden die over de hele wereld gingen.
Zie ook Deut. 32:
16 Zij verwekten Hem tot
naijver door vreemde goden, met gruwelen krenkten zij Hem; 17 zij offerden
aan de boze geesten, die geen goden zijn, aan goden, die zij niet hebben
gekend, nieuwe goden, die kort tevoren opgekomen waren, voor welke uw vaderen
niet gehuiverd hadden.
-
ja, gij hebt
ontucht met hen gepleegd en toch zijt gij niet bevredigd geworden. (16:28). De
Targum (de vertaling van de Tenach in de spreektaal Aramees) vertaalt het zo:
Je dwaalde af naar de Assyriërs omdat je de Thora niet kende en je dwaalde met
hen mee en kende geen berouw.
-
ontucht
gepleegd met het handelsland Chaldea (16:29). Chaldea was in die tijd een
belangrijk handelscentrum.
-
dat gij uw
verhoging gebouwd hebt op elk kruispunt en uw verhevenheid gemaakt op elk
plein (16:31) Zie ook 2 Kon.17:9 De Israëlieten hadden bedacht wat tegenover
de Eeuwige, hun God, niet recht was: zij hadden zich offerhoogten gebouwd in
al hun steden, van de wachttoren af tot de versterkte stad toe; 10 en zij
hadden zich gewijde stenen opgericht en gewijde palen op elke hoge heuvel en
onder elke groene boom. 11 Daar, op alle hoogten, hadden zij offers gebracht,
evenals de volken die de Eeuwige voor hun aangezicht had weggevoerd; zij
hadden slechte dingen gedaan en daardoor de Eeuwige gekrenkt; 12 zij hadden
afgodendienst bedreven, waarvan de Eeuwige tot hen gezegd had: Zo iets zult
gij niet doen.
-
maar gij
gaaft zelf geschenken aan al uw minnaars en loktet hen daarmee (16:33).
Normaal blijft een volk trouw aan zijn eigen goden. Israël ging zelf op zoek
naar afgoden van buiten Israël. Ook betaalden ze geld aan andere landen om in
een goed blaadje bij hen te komen.
-
Ik zal u
richten…..Omdat gij niet gedacht hebt aan de dagen van uw jeugd (16:38-43) God
had het volk uit Egypte bevrijd om Hem te dienen. Daar hadden ze constant aan
moeten denken. Ex. 13:9 Het zal u zijn als een teken op uw hand en als een
herinnering tussen uw ogen, opdat de wet van de Eeuwige in uw mond zij; want
met een sterke hand heeft de Eeuwige u uit Egypte geleid. Doordat ze dat
juist niet gedaan hebben en zich niet hebben bekeerd komen de oordelen van
God over hen.
-
en ook uw
huizen met vuur zal verbranden en gerichten aan u voltrekken (16:43)
Voorzegging van wat door Nebukadnessar is voltrokken. 2 Kon. 25:
9 en verbrandde het huis
van de Eeuwige en het koninklijk paleis; alle huizen in Jeruzalem, althans
alle huizen der aanzienlijken, verbrandde hij met vuur.
-
Gij zijt de
dochter van uw moeder, die een afkeer had van haar man (16:45) Letterlijk
staat er: Je bent je moeders dochter die haar man en kinderen uitspuwt, je
bent de zus van je zus die haar man en kinderen uitspuwt alsof je moeder een
Hethitische was…… Ze zijn hetzelfde als de vorige inwoners van het land de
Kanaänieten. Zij werden verwijdert vanwege hun zonden. Het land tolereert geen
zonde en spuugt zijn inwoners uit. Ook nu weer. Zie Lev. 18:25 Het land toch
werd verontreinigd en Ik vergold daaraan zijn ongerechtigheid, zodat het land
zijn inwoners uitspuwde.
-
Uw grote
zuster was Samaria, die met haar dochters ten noorden van u woonde; en uw
kleine zuster die ten zuiden van u woonde, was Sodom met haar dochters…...
(16:46-52) Jehoeda, het 2-stammenrijk wordt nu vergeleken met Samaria, het
10-stammenrijk en met Sodom. Jehoeda staat er slechter voor als Samaria.
Jehoeda had namelijk het voorbeeld van hun val waaruit ze zouden kunnen leren.
Samaria had dat voorbeeld niet. Zie wat dat betreft ook Jeremia 3:11 (En de
Eeuwige zeide tot mij: Afkerig Israël, heeft zich gerechtvaardigd boven
trouweloos Jehoeda.). Ook slechter als Sodom. Sodom was niet aanwezig bij het
ontvangen van de Thora. Sodom heeft G’ds tempel niet in haar midden gehad en
zij kenden David en Salomo niet.
-
En Ik zal
een keer brengen in haar lot, het lot van Sodom en haar dochters en het lot
van Samaria en haar dochters; en tevens zal Ik een keer brengen in uw lot
(16:53). G’d zal een keer brengen in het lot van Jehoeda, Samaria en Sodom.
Dit is nog niet gebeurd en zal gebeuren. Dat is de tijd van de Messias. Jer.
23:
5,6 Zie, de dagen komen,
luidt het woord van de Eeuwige, dat Ik aan David een rechtvaardige Spruit zal
verwekken; die zal als koning regeren en verstandig handelen, die zal recht en
gerechtigheid doen in het land. In zijn dagen zal Juda behouden worden
en Israël veilig wonen; en dit is zijn naam, waarmede men hem zal noemen: de
Eeuwige is onze gerechtigheid.
-
Uw
schanddaden en uw gruwelen, hebt gij gedragen, luidt het woord van de Eeuwige.
Want, zo zegt Adonai de Eeuwige: Ik zal u doen, zoals gij gedaan hebt, die de
eed gering hebt geacht door het verbond te verbreken (16:58,59) De straf die
het volk kreeg vanwege hun zonden (en van hun voorvaders) (Zie Deut. 27 en 28)
zullen ze hebben gedragen (en aan hebben voldaan). De oordelen die volgde
waren een gevolg van het verbreken van het verbond. Zie ook Jer. 46:
27 Vrees gij dan niet,
mijn knecht Jakob, en wees niet verschrikt, o Israël, want zie, Ik verlos u
uit verre streken, uw nakomelingen uit het land hunner gevangenschap; Jakob
zal terugkeren en rustig en veilig zijn, door niemand opgeschrikt. 28 Vrees
gij niet, mijn knecht Jakob, luidt het woord van de Eeuwige, want Ik ben met
u; want Ik zal met alle volken, waaronder Ik u verstrooid heb, voorgoed
afrekenen, maar met u zal Ik niet voorgoed afrekenen, doch Ik zal naar recht u
tuchtigen, al zal Ik u zeker niet vrij laten uitgaan. Jes. 40:
2 Spreekt tot het hart
van Jeruzalem, roept het toe, dat zijn lijdenstijd volbracht is, dat zijn
ongerechtigheid geboet is, dat het uit de hand des HEREN dubbel ontvangen
heeft voor al zijn zonden.
-
Maar ik zal
mijn verbond met u uit de dagen van uw jeugd gedenken, en een eeuwig verbond
met u oprichten (16:60). G’d zal van Zijn kant het verbond niet vergeten en
het vernieuwen. Het blijft tot in eeuwigheid vast. Zie ook Jer. 2:2 Ga,
predik ten aanhoren van Jeruzalem: Zo zegt de Eeuwige: Ik gedenk de
genegenheid van uw jeugd, de liefde van uw bruidstijd, toen gij Mij gevolgd
waart in de woestijn, in onbezaaid land;
-
Zo zegt
Adonai de Eeuwige: de grote arend met machtige vleugels, breed van vlucht,
rijk aan slagpennen, en veelkleurig, kwam naar de Libanon (17:3). Een beeld
van Nebukadnessar, de wereldveroveraar. Libanon is hier een beeld van Juda en
specifiek de berg Zion (zie 17:12).
-
Het bovenste
van de jonge takjes brak hij af en bracht het naar een handelsland (17:4a).
Ziet op Jehoyachin die op 18 jarige leeftijd in ballingschap ging. 2 Kon. 24:
8 -13 8 Jojakin was
achttien jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde drie maanden te
Jeruzalem. Zijn moeder heette Nechusta; zij was een dochter van Elnatan uit
Jeruzalem. 9 Hij deed wat kwaad is in de ogen van de Eeuwige, geheel zoals
zijn vader gedaan had. 10 Te dien tijde trokken de knechten van Nebukadnessar,
de koning van Babel, tegen Jeruzalem op; en de stad werd belegerd. 11
Nebukadnessar, de koning van Babel, kwam zelf voor de stad, terwijl zijn
knechten haar belegerden. 12 Toen ging Jojakin, de koning van Juda, uit tot
de koning van Babel, hij, zijn moeder, zijn dienaren, zijn vorsten en zijn
hovelingen. En de koning van Babel nam hem gevangen, in het achtste jaar van
zijn regering. 13 Hij voerde vandaar weg al de schatten van het huis van de
Eeuwige en die van het koninklijk paleis; en van alles wat Salomo, de koning
van Israël, gemaakt had in de tempel van de Eeuwige, haalde hij het goud af,
zoals de Eeuwige gesproken had.
-
Toen nam hij
een der spruiten van het land, plantte die in een zaaiveld (17:5). Dat is
Sedekia een oom van Jehoyachin.
-
zodat hij
uitsproot (17:6). Zijn regering was succesvol. maakte takken en schoot twijgen
(17:6b) ziet daar ook op.
-
laag
groeiend (17:6b) omdat ze dienstbaar moest zijn aan koning Nebukadnessar.
-
Maar er was
nog een andere grote arend met machtige vleugels en veel slagpennen. En zie,
de wijnstok strekte zijn wortels naar hem uit en deed zijn ranken naar hem
toegroeien, opdat deze hem zou drenken en niet het bed waarop hij geplant was
(17:7). Om onafhankelijk proberen te verkrijgen keerde Sedekia zicht tot de
farao van Egypte voor hulp. Egypte kwam te hulp maar keerde weer terug (Jer.
37:5-7 5 Ook was het leger van Farao uit Egypte opgerukt, en toen de Chaldeeën
die Jeruzalem belegerden, de tijding daarvan vernomen hadden, waren zij van
Jeruzalem weggetrokken. 6 Toen kwam het woord van de Eeuwige tot de profeet
Jeremia: 7 Zo zegt de Eeuwige, de God van Israël: Zo zult gij zeggen tot de
koning van Juda, die u tot Mij gezonden heeft om Mij te vragen: zie, het leger
van Farao, dat uitgetrokken is om u te helpen, keert naar zijn land, Egypte,
terug;)
-
Toch was hij
geplant op een goed veld, waar rijkelijk water was, om ranken te schieten en
vrucht te dragen en een prachtige wijnstok te worden. (17:8). Het was niet
nodig geweest om op Egypte te vertrouwen. Onder Babels heerschappij hadden ze
alles wat ze nodig hadden.
-
Want zie,
hij is wel geplant, maar zal het gelukken? (17:10). Het zal niet lukken om
onder Babels heerschappij uit te komen.
-
als de
oostenwind hem aanraakt, verdorren op het bed waarop hij uitgesproten is
(17:11) Babel lag in het noord-oosten. Zie ook Hos.13:15 Ook wanneer hij
tussen broeders zou opbloeien, zou toch de oostenwind, de wind van de Eeuwige,
opstekend uit de woestijn, komen, zodat zijn bron zou opdrogen en zijn wel
droog zou worden; die zal de voorraad van alle kostbaarheden plunderen.
-
sloot een
verbond met hem en deed hem een eed zweren (17:13). Sedekia’s eigenlijke naam
was Matanyah. Nebukadnessar veranderede zijn naam in Sedekia wat de
rechtvaardigheid van God betekend om er op te wijzen dat G’d rechtvaardig zou
handelen als hij de eed zou verbreken. Nebukadnessar was trouwens een
instrument in G’ds hand. Jer. 25:9 zie, Ik laat alle geslachten van het
Noorden komen, luidt het woord van de Eeuwige, en Nebukadressar, de koning van
Babel, mijn dienaar, en breng hen tegen dit land en zijn inwoners, ja, tegen
al deze volken rondom, en Ik sla hen met de ban, en maak hen tot een voorwerp
van ontzetting, tot een aanfluiting en tot een eeuwige smaad,
-
Zo waar Ik
leef, luidt het woord van Adonai de Eeuwige, in de woonplaats van de koning,
die hem tot koning gemaakt heeft, jegens wie hij de eed veracht en het verbond
verbroken heeft, bij hem, in Babel zal hij sterven. (17:16). Zie Jer. 34:
3-5 gij zult niet
ontkomen aan zijn macht, maar voorzeker gegrepen en in zijn macht gegeven
worden; van aangezicht tot aangezicht zult gij de koning van Babel zien, van
mond tot mond zal hij met u spreken en gij zult in Babel komen. 4 Maar hoor
het woord van de Eeuwige, o Sedekia, koning van Juda! Zo zegt de Eeuwige
aangaande u: Gij zult niet door het zwaard sterven; in vrede zult gij sterven,
en zoals men ter ere van uw vaderen, de vroegere koningen, die voor u geweest
zijn, een vuur ontstoken heeft, zo zal men dat ook voor u doen en over u
klagen: Ach heer! Want Ik heb het woord gesproken luidt het woord van de
Eeuwige.
-
Daarom, zo
zegt Adonai de Eeuwige, zo waar Ik leef, de eed, bij Mij gezworen, die hij
veracht, en het verbond, in mijn naam gesloten, dat hij verbroken heeft, zal
Ik op zijn hoofd doen neerkomen. (17:19). Bij het verbond met Nebukadnessar
zweerde Sedekia bij de eeuwige.
-
Dan zal Ik
zelf van de top van de hoge ceder een twijgje nemen en dat in de grond
zetten; van de bovenste der jonge takjes zal Ik een twijgje plukken en Ik zelf
zal dat planten op een hoge en verheven berg; op de hoge berg Israëls zal Ik
het planten, en het zal takken dragen, vrucht voortbrengen en tot een
prachtige ceder worden. En allerhande vogels van allerlei gevederte zullen
onder hem wonen; in de schaduw zijner takken zullen zij wonen. Alle bomen des
velds zullen weten, dat Ik, de Eeuwige, de hoge boom vernederd en de nederige
verhoogd heb, de sappige boom heb doen verdorren en de dorre heb doen
uitspruiten. Ik, de Eeuwige, heb het gesproken en Ik zal het doen.(17:22-24).
Ziet in de eerste plaats op Zerubabel, de kleinzoon van Yehoyachin de leider
van de eerste groep terugkeerenden. Verder ziet het uiteindelijk op de komende
Messias. Zie Jes. 2:2 -5 2 En het zal geschieden in het laatste der dagen:
dan zal de berg van het huis van de Eeuwige vaststaan als de hoogste der
bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En alle volkeren zullen
derwaarts heenstromen en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten
wij opgaan naar de berg van de Eeuwige, naar het huis van de God Jakobs, opdat
Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit
Sion zal de wet uitgaan en het woord van de Eeuwige uit Jeruzalem. En Hij zal
richten tussen volk en volk en rechtspreken over machtige natiën. Dan zullen
zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen
volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog
niet meer leren. 5 Huis van Jakob, komt, laten wij wandelen in het licht van
de Eeuwige.