Hosea 4-6
4:1 Luister naar de woorden
van HaShem de Eeuwige, Israëlieten! HaShem de Eeuwige voert een geding tegen
de inwoners van dit land, want ze kennen geen eerlijkheid meer en geen
liefde, en met God zijn ze niet meer vertrouwd. 2 Het is een en al meineed
en bedrog, niets dan moord, diefstal en overspel; het ene bloedbad volgt op
het andere. 3 Daarom is het land in rouw gedompeld en bezwijken al zijn
inwoners, mét de dieren van het veld en alles wat vliegt; zelfs de vissen in
zee sterven uit. 4 Maar laat niemand een aanklacht indienen en roep elkaar
niet ter verantwoording. Tegen jou, priester, richt ik mijn aanklacht! 5 Op
klaarlichte dag zul je struikelen, en ‘s nachts sleep je een profeet mee in
je val. En je moeder zal ik laten omkomen. 6 Mijn volk komt om doordat het
met mij niet vertrouwd is. Jij wilde het niet met mij vertrouwd maken,
daarom wil ik niets meer met jou te maken hebben: je zult mij niet meer als
priester dienen. Jij hebt de wet van je God verwaarloosd, daarom zal ik jouw
kinderen verwaarlozen. 7 Hoe talrijker de priesters werden, des te meer
zondigden ze tegen mij. Maar ik zal hun aanzien verruilen voor schande. 8
Ze teren op de zonden van mijn volk en hongeren naar nog meer. 9 Ik zal
volk en priesters over één kam scheren: ik zal hun wangedrag bestraffen, hun
misdaden zal ik vergelden. 10 (10–11) Ze zullen eten maar niet verzadigd
raken, overspel plegen maar zich niet voortplanten. Want ze hebben HaShem de
Eeuwige verlaten en vereren nu ontucht en wijn, waardoor het verstand
beneveld raakt. 11 12 Mijn volk raadpleegt een stuk hout, uit stokjes lezen
ze de toekomst af. Ze zijn bezeten van ontucht en keren zich af van hun God.
13 Ze brengen offers op de bergtoppen en branden wierook op de heuvels en
onder eik, populier en terebint, want in hun schaduw is het aangenaam.
Vandaar dat jullie dochters overspel plegen en jullie schoondochters ontrouw
zijn! 14 Maar jullie dochters zal ik hun overspel niet aanrekenen, jullie
schoondochters zal ik niet straffen voor hun ontrouw, want zelf gaan jullie
met hoeren mee en brengen offers in gezelschap van tempelhoeren. En een volk
zonder kennis komt ten val. 15 Als jij zo trouweloos bent, Israël, maak dan
Juda tenminste niet medeschuldig. Kom niet naar Gilgal, trek niet naar het
goddeloze Betel, en zweer daar niet: ‘Zo waar HaShem de Eeuwige leeft!’ 16
Israël verzet zich als een onwillige koe. Zou HaShem de Eeuwige het dan
willen weiden, als een lam in het vrije veld? 17 Het volk van Efraïm heeft
zich vergooid aan afgodsbeelden–laat het maar! 18 Ze zijn hun kater nog
niet kwijt of ze haasten zich al naar de hoeren. Zie hun hartstocht branden,
hun vorsten zijn dol op schande. 19 Maar een wervelstorm zal hen
meesleuren. Met al dat offeren zullen ze bedrogen uitkomen.
5:1 Luister, priesters! Hoor toe,
oudsten van Israël! Leden van het hof, luister aandachtig! De rechtspraak is
toch aan jullie toevertrouwd? Maar in Mispa hebben jullie mijn volk in de
val gelokt, op de Tabor je netten voor hen uitgespreid; 2 een diepe kuil
van ontrouw hebben jullie gegraven. Maar ik zal jullie leren, allemaal! 3
Ik kende Efraïm, Israël lag mij na aan het hart; maar nu is Efraïm
overspelig geworden, Israël heeft zich besmeurd. 4 Hun daden verhinderen hen
terug te keren naar hun God: ze zijn bezeten van ontucht, waardoor HaShem de
Eeuwige een vreemde voor hen geworden is. 5 Israëls hoogmoed zal tegen
hemzelf getuigen, Efraïm komt door zijn wandaden ten val; zelfs Juda wordt
in zijn val meegesleept. 6 Als ze dan met hun schapen, geiten en runderen
op weg gaan om HaShem de Eeuwige te zoeken, zullen ze hem niet vinden: hij
zal zich voor hen verborgen houden. 7 Ze zijn HaShem de Eeuwige ontrouw
geweest en hebben bastaardkinderen voortgebracht. Maar vóór nieuwemaan
worden ze met hun akkers verslonden. 8 Blaas de ramshoorn in Gibea, steek
de trompet in Rama, sla alarm in Betel: ‘Te wapen, Benjamin!’ 9 Efraïm zal
een schrikbeeld worden als de dag van de vergelding komt; wat ik over de
stammen van Israël afkondig is onafwendbaar. 10 Nu al stillen de Judese
bevelhebbers hun landhonger. Maar ik stort mijn woede als een vloed over hen
uit. 11 Efraïm wordt verdrukt en het recht wordt verkracht, omdat het volk
onverstoorbaar achter machten van niets aan liep. 12 Als een etterwond ben
ik voor Efraïm, voor het volk van Juda als beenrot. 13 .. 14 Want ik ben
het die Efraïm aanvalt als een leeuw, als een sterke leeuw keer ik mij tegen
het volk van Juda: ikzelf zal hen verscheuren, ik zal hen wegslepen, en
niemand die hen redden kan. 15 Ik ga terug naar de plaats waar ik woon,
totdat ze voor hun daden geboet hebben en mij weer gaan zoeken. Door de nood
gedreven zullen ze weer naar mij vragen. 6:1
‘Kom, laten wij teruggaan naar HaShem de Eeuwige! Hij heeft ons verscheurd,
hij zal ons genezen; de hand die sloeg, zal ons verbinden. 2 Hij redt ons
na twee dagen van de dood, de derde dag doet hij ons opstaan: in zijn
nabijheid zullen wij leven. 3 Dan zullen wij hem kennen, ernaar jagen om
HaShem de Eeuwige te kennen. Even zeker als de dageraad zal hij komen, hij
komt naar ons als milde regen, als de lenteregen die de aarde drenkt.’4 Wat
moet ik met je beginnen, Efraïm? Wat moet ik met je beginnen, Juda? Want
jullie liefde is als een ochtendnevel, als dauw die ‘s morgens vroeg
verdwijnt. 5 Daarom heb ik jullie gedood met de woorden die ik sprak,
jullie neergehouwen door mijn profeten; zo brak het volle licht van mijn
recht door. 6 Want liefde wil ik, geen offers; met God vertrouwd zijn is
meer waard dan enig offer. 7 Maar zij hebben het verbond met mij
geschonden, zoals eens in de stad Adam: daar waren ze mij al ontrouw. 8 Gilead
is een broeinest van misdadigers, een stad vol bloedsporen. 9 De priesters
liggen als een bende rovers op de loer, plegen moorden op de weg naar Sichem.
Gruwelijk is het wat ze doen! 10 Bij het volk van Israël heb ik
afschuwelijke dingen gezien: Efraïm is overspelig geworden, Israël heeft
zich besmeurd. 11 Ook jij, Juda, zult oogsten wat je hebt gezaaid. Steeds
wanneer ik het lot van mijn volk ten goede keer,
4:1 “Luister naar de woorden van HaShem de Eeuwige, Israëlieten! HaShem de
Eeuwige voert een geding tegen de inwoners van dit land, want ze kennen geen
eerlijkheid meer en geen liefde, en met God zijn ze niet meer vertrouwd” De
ballingschap werd veroorzaakt door ontbreken aan eerlijkheid, ontbreken van
liefde voor elkaar en niet in de minste plaats door het ontbreken van een
vertrouwde relatie met HaShem. Zie ook 6:6 “Want liefde wil ik, geen offers;
met God vertrouwd zijn is eer waard dan enig offer”
4:6 “Mijn volk komt om doordat het met mij niet vertrouwd is”. De oordelend
die voorzegd waren en zijn worden veroorzaakt door het feit dat het volk
niet meer met HaShem vertrouwd is. Men leeft niet meer volgens de
instructies van de Thora. Er staat verder “Jij hebt de wet van je God
verwaarloosd”
4:14 “Maar jullie dochters zal ik hun overspel niet aanrekenen, jullie
schoondochters zal ik niet straffen voor hun ontrouw”. De eerste uit een
geslacht die de Thora loslaat wordt door HaShem verantwoordelijk gesteld. De
kinderen zijn beperkt verantwoordelijk. Ze weten in zekere zin niet beter
omdat hun ouders hun zo hebben opgevoed. Ook nu vandaag weet het meerdere
deel van de niet-religieuze Joodse gemeenschap niets over het onderhouden
van de Thora omdat dat niet door hen ouders is bijgebracht.
4:14b “En een volk zonder kennis komt ten val”. Ondanks dat de kinderen niet
als eerste verantwoordelijk zijn voor het verlaten van HaShem door zijn
geboden niet meer op te volgen ervaren ze wel de gevolgen van het verlaten
van HaShem. Ze ondervinden namelijk niet het goede van het onderhouden van
de Thora. De condities van het land Israel zijn zodanig dat je er niet kunt
leven als je niet leeft volgens de instructies van de Thora. Een voorbeeld
om dit toe te lichten is dat het land geen natuurlijke waterbronnen heeft
die zonder regen opgevuld worden. Het land heeft dus regen nodig. Alleen als
de inwoners van het land zich aan de Thora houden valt er voldoende regen.
Zie ook vers 16 “Zou HaShem de Eeuwige het dan willen weiden, als een lam in
het vrije veld?”.
5:6 “Als ze dan met hun schapen, geiten en runderen op weg gaan om HaShem de
Eeuwige te zoeken, zullen ze hem niet vinden: hij zal zich voor hen
verborgen houden”. Als het volk de Thora niet meer houdt zijn zij niet meer
in staat de stem van HaShem te verstaan, de dagelijkse leiding die Hij geeft
5:11 “Efraïm wordt verdrukt en het recht wordt verkracht, omdat het volk
onverstoorbaar achter machten van niets aan liep”. Kan ook vertaald worden
met omdat ze niet achter het gebod aanliepen wat een andere omschrijving
voor “achter andere machten van niets aanliepen” is. Het niet opvolgen van
de Thora (en dus niet erkennen van HaShem als enige macht) is het zelfde als
het toekennen van macht aan andere machten (die geen macht hebben)
5:13 “Toen Efraïm merkte hoe ziek het was, en Juda zijn zwerende wonden zag,
wendde Efraïm zich tot Assyrië om hulp te zoeken bij koning Kemphaan. Maar
die kan geen genezing brengen, die heeft geen middel tegen hun kwalen”. Als
de gevolgen zichtbaar worden van het afwijken van HaShem (het opvolgen van
HaShems instructies) zoekt het volk eerst hulp bij andere volken, denkende
dat zij hun kunnen redden. Uiteindelijk zullen zij erachter komen dat het
ijdele hoop is. Alleen HaShem kan en zal helpen.
6:1-3 “Kom, laten wij teruggaan naar HaShem de Eeuwige! Hij heeft ons
verscheurd, hij zal ons genezen; de hand die sloeg, zal ons verbinden. 2
Hij redt ons na twee dagen van de dood, de derde dag doet hij ons opstaan:
in zijn nabijheid zullen wij leven. 3 Dan zullen wij hem kennen, ernaar
jagen om HaShem de Eeuwige te kennen. Even zeker als de dageraad zal hij
komen, hij komt naar ons als milde regen, als de lenteregen die de aarde
drenkt”. Na het ontdekken dat niemand het volk kan en zal helpen komt het
volk Israel tot de conclusie dat ze weer naar HaShem moeten gaan. Het enige
middel voor herstel is namelijk terugkeer naar HaShem, leven volgens HaShems
instructies, eerlijk zijn, liefde hebben voor elkaar en het leven in
vertrouwdheid met HaShem. Door het weer gaan onderhouden van de
Thora-instructies zullen ze HaShem hem kennen en ook Zijn dagelijkse
aanwijzingen herkennen. Het volk ziet hoe goed het is om naar Gods wil te
leven en zal daardoor zich meer intensiveren om Hem te kennen.
6:6 “Want liefde(liefdadigheid) wil ik, geen offers; met God vertrouwd zijn
(Hem kennen) is meer waard dan enig offer. Elkaar liefhebben en helpen is
van groot belang
Bron:
Tanach, Stone Editie, Hebreeuwse Tanach met Engelse vertaling
The Torah Anthology Yalkut Me'am Lo'ez, The book of Trei-Asar (1) Rabbijn
Shmuel Yerushalmi
Judaica Books of the Prophets, The book of the twelve Prophets Volume one,
Translation of text, Rashi and Commentary by Rabbi A.J. Rosenberg
Andere bijbelstudies
van Hosea:
Hosea 1-3
Hosea 7-9
Hosea 10-12
Hosea 13-14