Hosea 10-12
1 Israel is een welige wijnstok, die zijn vruchten voortbrengt; naarmate
hij meer vrucht verkreeg, maakte hij meer altaren; naarmate het zijn land
beter ging, maakte hij mooiere gewijde stenen. 2 Bedrieglijk was hun hart,
nu zullen zij hun schuld boeten: Hij zal hun altaren verwoesten, hun gewijde
stenen vernielen. 3 Nu zeggen zij wel: Wij hebben geen koning. Maar,
wanneer wij de Eeuwige niet vrezen, wat zou dan de koning voor ons kunnen
doen? 4 Zij spreken holle woorden: zweren valse eden, sluiten maar
verbonden. En het gericht schiet op als een gifplant in de voren van de
akker. 5 Om dat kalf van Bet-awen zijn de inwoners van Samaria bezorgd; ja,
daarover treurt het volk, daarover maken de afgodspriesters misbaar, omdat
de heerlijkheid daarvan is geweken. 6 Ja, het wordt zelf naar Assur
gebracht als een geschenk voor koning Strijdlust. Schande zal Efraim op zich
laden, en Israel zal beschaamd uitkomen met zijn overleggingen. 7 Verdelgd
wordt Samaria; zijn koning wordt als een spaander op het watervlak. 8 En
verwoest worden de hoogten van Awen, Israels zonde. Doornen en distelen
zullen hun altaren overwoekeren. En zij zullen zeggen tot de bergen: Bedekt
ons, en tot de heuvelen: Valt op ons! 9 Sinds de dagen van Gibea hebt gij
gezondigd, Israel. Daarbij zijn zij blijven staan; zou hen te Gibea de
strijd tegen de goddelozen niet bereiken, 10 naar mijn begeren? Ja, Ik zal
hen tuchtigen, en volken zullen tegen hen verzameld worden, terwijl zij
getuchtigd zullen worden om hun beide zonden. 11 Efraim was een afgerichte
jonge koe, die gewillig dorste; Ik heb haar schone hals gespaard. Ik ga
Efraim inspannen, Juda zal ploegen, Jakob eggen. 12 Zaait in gerechtigheid,
oogst in liefde, ontgint u nieuw land. Dan is het tijd om de Eeuwige te
vragen, totdat Hij komt en voor u gerechtigheid laat regenen. 13 Gij hebt
goddeloosheid geploegd, misdaad geoogst; de vrucht van leugen hebt gij
gegeten, omdat gij hebt vertrouwd op uw eigen weg, op uw vele helden. 14
Daarom zal krijgsrumoer zich tegen uw volk verheffen, en al uw vestingen
zullen worden verwoest, gelijk Salman Bet-arbel verwoestte, ten dage van de
strijd, toen moeder en kinderen werden verpletterd. 15 Zulks heeft Betel u
aangedaan, vanwege uw diepe verdorvenheid. In de morgenstond wordt de koning
van Israel voorgoed verdelgd. 11:1
Toen Israel een kind was, heb Ik het liefgehad, en uit Egypte heb Ik mijn
zoon geroepen. 2 Hoe meer men hen riep, des te meer dwaalden zij weg: aan
de Baals offerden zij en aan de gesneden beelden brachten zij reukoffers. 3
En Ik leerde Efraim lopen; Ik nam hen op mijn armen, maar zij erkenden niet
dat Ik hen genas. 4 Met mensenbanden trok ik hen, met koorden der liefde;
Ik was hun als degenen die het juk van hun kinnebak hieven. Ik neigde Mij
tot hem, gaf hem te eten. 5 Zal hij niet naar het land Egypte terugkeren?
Ja, Assur zal zijn koning zijn, omdat zij geweigerd hebben zich te bekeren.
6 Het zwaard zal zijn steden treffen en zijn grendels vernietigen en
verteren wegens hun overleggingen. 7 Ja, mijn volk volhardt in het afdwalen
van Mij. En al roepen zij tot Hem omhoog, Hij zal hen geenszins opheffen. 8
Hoe zou Ik u prijsgeven, Efraim, u overleveren, Israel? Hoe zou Ik u
prijsgeven als Adma, u maken als Seboim? Mijn hart keert zich om in Mij, ten
volle wordt mijn erbarming opgewekt. 9 Ik zal mijn brandende toorn niet ten
uitvoer brengen. Ik zal Efraim niet verder verderven. Want Ik ben God en
geen mens, heilig in uw midden, en Ik zal niet komen in toorngloed. 10 Zij
zullen achter de Eeuwige aan gaan, als een leeuw zal Hij brullen. Wanneer
Hij brult, dan zullen zonen uit het westen bevend komen. 11 Zij zullen
bevend komen als een vogel uit Egypte, als een duif uit het land Assur, en
Ik zal hen doen wonen in hun huizen, luidt het woord van de Eeuwige. 12 Met
leugen heeft Efraim Mij omringd, met bedrog het huis Israels. Terwijl Juda
zich voortdurend bandeloos gedraagt tegenover God en tegenover de
Hoogheilige, die getrouw is. 12:1
Efraim weidt wind, en jaagt de gehele dag de oostenwind na, het vermeerdert
leugen en verwoesting. Zij sluiten een verbond met Assur, en er wordt olie
naar Egypte gebracht. 2 De Eeuwige heeft een rechtsgeding met Juda; Hij
gaat Jakob straffen voor zijn wandel, naar zijn daden zal Hij hem vergelden.
3 In de moederschoot bedroog hij zijn broeder, en in zijn mannelijke kracht
streed hij met God. 4 Hij streed tegen een engel en overwon. Hij weende en
smeekte Hem om genade. Te Betel vond hij Hem, en daar sprak Hij met ons, 5
namelijk de Eeuwige, de God der heerscharen, wiens naam Eeuwige is. 6 Gij
dan, keer tot uw God terug, bewaar liefde en recht en vertrouw voortdurend
op uw God. 7 Kanaan, in zijn hand is een bedrieglijke weegschaal, afpersen
is zijn lust. 8 Maar Efraim zegt: Waarlijk, ik ben rijk geworden, ik heb mij
rijkdom verworven; in al mijn vermogen vindt men bij mij geen
ongerechtigheid die zonde zou zijn. 9 Maar Ik ben de Eeuwige, uw God, van
het land Egypte af. Ik zal u weer doen wonen in tenten als in de dagen der
samenkomst. 10 En Ik zal tot de profeten spreken en Ik zal veel gezichten
geven, en door de dienst van profeten zal Ik in gelijkenissen spreken. 11
Was Gilead boosheid, zij zijn tot louter niets geworden; heeft men in Gilgal
stieren geofferd, ook hun altaren zullen als steenhopen worden in de voren
van het veld. 12 Jakob vluchtte naar het veld van Aram, en Israel diende om
een vrouw en om een vrouw was hij veehoeder. 13 Door een profeet heeft de
Eeuwige Israel uit Egypte gevoerd, en door een profeet werd het gehoed. 14
Bitter krenkend heeft Efraim gehandeld, maar zijn Here zal zijn bloedschuld
op hem doen neerkomen, en hem zijn smaad vergelden.
10:1 “Israel is een welige wijnstok, die zijn vruchten voortbrengt; naarmate
hij meer vrucht verkreeg, maakte hij meer altaren” Als het goed ging met het
volk Israel gebruikten ze dat ten dienste van afgoderij in plaats van dank
te brengen aan HaShem. Ook daarom hielden de zegeningen op.
10:3 “Nu zeggen zij wel: Wij hebben geen koning. Maar, wanneer wij de
Eeuwige niet vrezen, wat zou dan de koning voor ons kunnen doen?”
10:12 “Zaait in gerechtigheid, oogst in liefde, ontgint u nieuw land. Dan is
het tijd om de Eeuwige te vragen, totdat Hij komt en voor u gerechtigheid
laat regenen”. Als ze weer leven volgens de Thora instructies zal HaShem
weer naar hen horen en hun gebeden beantwoorden en hun beschermen zoals hij
heeft beloofd.
10:13 “Gij hebt goddeloosheid geploegd, misdaad geoogst; de vrucht van
leugen hebt gij gegeten, omdat gij hebt vertrouwd op uw eigen weg, op uw
vele helden”. Het volk vertrouwde niet meer op HaShem wat resulteerde in het
volgen van een eigen weg vol met slechte dingen
10:14 “Daarom zal krijgsrumoer zich tegen uw volk verheffen, en al uw
vestingen zullen worden verwoest”. Het gevolg daarvan (als het volk niet
terugkeerde van die slechte weg) zou zijn dat er erge dingen hen zouden
overkomen
11:1 “Toen Israel een kind was, heb Ik het liefgehad, en uit Egypte heb Ik
mijn zoon geroepen”. Het volk Israel in z’n geheel wordt de zoon van God
genoemd zoals dat ook staat in Ex 4:22 “22 En dan moet jij tegen de farao
zeggen: “Dit zegt de Eeuwige: Israël is mijn zoon, mijn eerstgeboren zoon.”
11:5 “Ja, Assur zal zijn koning zijn, omdat zij geweigerd hebben zich te
bekeren”. Daar ze zich weigerden te bekeren kregen ze Assyrië die over hen
regeerde in plaats van een nakomeling van koning David.
11:8 “Hoe zou Ik u prijsgeven, Efraim, u overleveren, Israel? Hoe zou Ik u
prijsgeven als Adma, u maken als Seboim? Mijn hart keert zich om in Mij, ten
volle wordt mijn erbarming opgewekt.” De oordelen die het resultaat zijn van
Israëls eigen handelen zijn maar tijdelijk.Het straffen is het volk ten
goede. Ze zullen er uiteindelijk door terugkeren naar God. Zie vers 10 “Zij
zullen achter de Eeuwige aan gaan, als een leeuw zal Hij brullen”
11:11 “Zij zullen bevend komen als een vogel uit Egypte, als een duif uit
het land Assur, en Ik zal hen doen wonen in hun huizen, luidt het woord van
de Eeuwige”. Als ze terugkeren naar God zullen ze weer terugkeren in hun
land voor altijd.
12:6 “Gij dan, keer tot uw God terug, bewaar liefde en recht en vertrouw
voortdurend op uw God.” Zij keren terug door weer de Thora te gaan
onderhouden en op HaShem te vertrouwen (hier heeft vertrouwen het woord
‘wachten op’ in zich.
Bron:
Tanach, Stone Editie, Hebreeuwse Tanach met Engelse vertaling
The Torah Anthology Yalkut Me'am Lo'ez, The book of Trei-Asar
(1) Rabbijn Shmuel Yerushalmi
Judaica Books of the Prophets, The book of the twelve Prophets Volume one,
Translation of text, Rashi and Commentary by Rabbi A.J. Rosenberg
Andere bijbelstudies
van Hosea:
Hosea 1-3
Hosea 4-6
Hosea 7-9
Hosea 13-14