Hosea 13-14
1 Zodra Efraim sprak, was er schrik, hij was verheven in Israel; maar hij
maakte zich schuldig door de Baal, en stierf weg. 2 Ook nu gaan zij voort
met zondigen en maken zich gegoten beelden van hun zilver, afgodsbeelden,
naar eigen inzicht, alles het werk van metaalbewerkers. Men zegt van hen: De
mensen die offeren, kussen kalveren. 3 Daarom zullen zij worden als een
morgenwolk, als dauw die in de vroegte vergaat, als kaf dat van de dorsvloer
wegstuift, en als rook uit het venster. 4 Maar Ik ben de Eeuwige, uw God,
van het land Egypte af; een God nevens Mij kent gij niet en een verlosser
buiten Mij is er niet. 5 Ik heb u in de woestijn gekend, in een
verschroeid land. 6 Toen zij weidden, werden zij verzadigd; toen zij
verzadigd waren, verhief zich hun hart; daarom vergaten zij Mij. 7 Zo ben
Ik hun als een leeuw geworden, loer ik als een panter op de weg. 8 Ik val
hen aan als een van jongen beroofde berin, Ik rijt hun borstkas open en
verslind ze dan als een leeuwin; het gedierte des velds verscheurt hen. 9
Het is uw verderf, Israel, dat gij u keert tegen Mij, uw helper. 10 Waar is
toch uw koning, dat hij u zou verlossen in al uw steden, en waar zijn uw
regeerders? Gij die zeidet: Geef mij een koning en vorsten! 11 Ik geef u
een koning in mijn toorn, en Ik neem hem weg in mijn verbolgenheid. 12
Welbewaard is Efraims ongerechtigheid, weggeborgen zijn zonde. 13
Barensweeen gaan hem vooraf: maar het is een onverstandig kind; wanneer de
tijd daar is, komt het niet ter wereld. 14 Zou Ik hen uit de macht van het
dodenrijk bevrijden, van de dood loskopen? Dood, waar zijn uw pestziekten,
dodenrijk, waar is uw verderf? Mijn oog kent geen medelijden. 15 Ook wanneer
hij tussen broeders zou opbloeien, zou toch de oostenwind, de wind van de
Eeuwige, opstekend uit de woestijn, komen, zodat zijn bron zou opdrogen en
zijn wel droog zou worden; die zal de voorraad van alle kostbaarheden
plunderen. 14:1 (13:16) Samaria moet
boeten, omdat het weerspannig is geweest tegen zijn God. Door het zwaard
zullen zij vallen, hun kleine kinderen zullen worden verpletterd hun
zwangere vrouwen zullen worden opengereten. 2. (1) Bekeer u, Israel, tot de
Eeuwige, uw God, want door uw ongerechtigheid zijt gij gestruikeld. 3 (2)
Komt met woorden van schuldbelijdenis, bekeert u tot de Eeuwige, zegt tot
Hem: Vergeef de ongerechtigheid geheel en al, en wees genadig; wij bieden
als offerstieren de belijdenis onzer lippen. 4 (3) Assur zal ons niet
verlossen, op paarden zullen wij niet rijden. En wij zullen niet meer zeggen
tot het werk onzer handen: Onze God! Want van U verkrijgt de wees
barmhartigheid. 5 (4) Ik zal hun afkerigheid genezen, Ik zal hen vrijwillig
liefhebben, want mijn toorn keert zich van hen af. 6 (5) Ik zal zijn als de
dauw voor Israel, hij zal bloeien als een lelie, en zijn wortelen
uitstrekken als de Libanon. 7 (6) Zijn loten zullen uitlopen; zijn pracht
zal zijn als die van een olijfboom en zijn geur als die van de Libanon. 8
(7) Zij die in zijn schaduw wonen, zullen weer koren verbouwen. Ja, zij
zullen bloeien als een wijnstok, beroemd als de wijn van de Libanon. 9 (8)
Efraim, wat heb Ik nog met de afgoden te doen? (Ik verhoor hem en zie hem
aan.) Ik ben als een altijdgroene cypres, aan Mij is uw vrucht te danken. 10
(9) Wie wijs is, geve op deze dingen acht; wie verstandig is, erkenne ze.
Want de wegen van de Eeuwige zijn recht: rechtvaardigen wandelen daarop,
maar overtreders struikelen er.
13:4 “Maar Ik ben de Eeuwige, uw God, van het land Egypte af; een God nevens
Mij kent gij niet en een verlosser buiten Mij is er niet”. Het volk Israel
zal zien dat niemand hen helpt dan God alleen.
13:5 “Ik heb u in de woestijn gekend, in een verschroeid land.” Verwijzing
naar de uittocht uit Egypte.
13:6 “Toen zij weidden, werden zij verzadigd; toen zij verzadigd waren,
verhief zich hun hart; daarom vergaten zij Mij”God zegende hen. Ze hadden
het goed. Doordat ze het goed hadden dachten ze God niet meer nodig te
hebben omdat ze vergaten dat God de bron was van al het goede.
13:9: “Het is uw verderf”. Er wordt mee bedoeld, u heeft uzelf vernietigd. U
hebt het zelf veroorzaakt door bij God vandaan te gaan. Door van Zijn
geboden af te wijken. Weggaan bij degene die u alleen kan helpen.
13:14 “Zou Ik hen uit de macht van het dodenrijk bevrijden, van de dood
loskopen? Dood, waar zijn uw pestziekten, dodenrijk, waar is uw verderf?
Mijn oog kent geen medelijden.” Hier wordt me bedoeld dat God bij bekering
hen direct zou redden maar zolang ze zich niet bekeren gebeurd het niet.
14:2 “Bekeer u, Israel, tot de Eeuwige, uw God, want door uw ongerechtigheid
zijt gij gestruikeld” Na al de waarschuwingen roept God weer op tot
bekering, terugkeer naar God, het weer gaan onderhouden van de Thora
instructies. In dat geval zullen de oordelen niet tot uitvoer komen. Hij zal
direct helpen en redden van alle vijanden.
14:3 “Komt met woorden van schuldbelijdenis, bekeert u tot de Eeuwige, zegt
tot Hem: Vergeef de ongerechtigheid geheel en al, en wees genadig; wij
bieden als offerstieren de belijdenis onzer lippen’” De sleutel tot
vergeving en herstel is terugkeer en schuldbelijdenis. De profeet voorzag de
verwoesting van de Tempel. Een tijd waarin er geen fysieke offeranden
uitgevoerd kunnen worden. Daar voor in plaats is er nu enkel de
schuldbelijdenis naar God “de belijdenis onzer lippen’”.
14:4 “Assur zal ons niet verlossen, op paarden zullen wij niet rijden. En
wij zullen niet meer zeggen tot het werk onzer handen: Onze God! Want van U
verkrijgt de wees barmhartigheid.”. Het volk realiseert zich dat geen mens
of mogendheid hen kan helpen. Allen HaShem kan en zal het doen.
14:6-9 “Ik zal zijn als de dauw voor Israel, hij zal bloeien als een lelie,
en zijn wortelen uitstrekken als de Libanon. Zijn loten zullen uitlopen;
zijn pracht zal zijn als die van een olijfboom en zijn geur als die van de
Libanon. Zij die in zijn schaduw wonen, zullen weer koren verbouwen. Ja, zij
zullen bloeien als een wijnstok, beroemd als de wijn van de Libanon. Efraim,
wat heb Ik nog met de afgoden te doen? (Ik verhoor hem en zie hem aan.) Ik
ben als een altijdgroene cypres, aan Mij is uw vrucht te danken”. Israel zal
eens weer terugkeren in het onderhouden van de instructies van God. Dit zal
gebeuren bij de uiteindelijke verlossing. Dit moet nog gebeuren. Onder “Zij
die in zijn schaduw wonen,” worden volgens de Joodse wijzen ook verstaan de
bekeerlingen, degenen die zich bij het Joodse volk voegen door het op zich
nemen de Thora instructies.
14:10 “Wie wijs is, geve op deze dingen acht; wie verstandig is, erkenne ze.
Want de wegen van de Eeuwige zijn recht: rechtvaardigen wandelen daarop,
maar overtreders struikelen er.”. De profeet sluit af met te zeggen dat
ieder die wijs is en zich laat gezeggen het pad van het goede zou moeten
kiezen. Diegene die voor God rechtvaardig willen leven zullen succesvol zijn
in het onderhouden van de Thora. Degenen die niet voor God rechtvaardig
willen leven zullen falen in het uitvoeren van de Mitswes die ze eventueel
nog zouden doen.
-0-0-0-0-0-0-0-
De boodschap van Hosea is duidelijk en nog steeds actueel.
Hosea ziet en voorziet de afvalligheid van Juda en Israël. De oordelen zijn
en zullen het gevolg zijn van deze afvalligheid. De bedoeling ervan is dat
het hele volk zich realiseert dat zij horen te leven volgens de Thora
instructies vanuit een liefde voor HaShem.
De afvalligheid wordt veroorzaakt door het feit dat het volk
geen geloof (emuna) heeft in HaShem. Daarmee wordt de relatie als het ware
verbroken en is afval het gevolg. Als het volk dat zal gaan realiseren
zullen zij hun zonde gaan belijden en weer vertrouwen op HaShem. Hij zal
zich met Zijn volk verbinden door geloof (emuna) en zij zullen weer de Thora
instructies op gaan volgen.
Bron:
Tanach, Stone Editie, Hebreeuwse Tanach met Engelse vertaling
The Torah Anthology Yalkut Me'am Lo'ez, The book of Trei-Asar
(1) Rabbijn Shmuel Yerushalmi
Judaica Books of the Prophets, The book of the twelve Prophets Volume one,
Translation of text, Rashi and Commentary by Rabbi A.J. Rosenberg
Andere bijbelstudies
van Hosea:
Hosea 1-3
Hosea 4-6
Hosea 7-9
Hosea 10-12