De teksten waarin de
Messias ben David wordt voorzegt:
In het samenstellen van de lijst ontdekten we
dat er in de Tenach relatief weinig aandacht wordt gegeven aan de (exacte
identiteit van de) Messias in vergelijking met de hoedanigheid van de
Messiaanse tijd. Er worden vooral kenmerken gegeven van wat hij
doet. De geschriften leggen duidelijk meer de nadruk op het belang van de
Messiaanse tijd dan op het belang van de persoon van de
Messias.
Gen. 49:10 De scepter zal van Juda niet
wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en hem
zullen de volken gehoorzaam zijn. 11 Hij zal zijn ezel aan de wijnstok
binden en het jong zijner ezelin aan de wingerd; hij zal zijn kleed in wijn
wassen en in druivebloed zijn gewaad.
Silo wordt gezien als de
Messias. Hij wordt beschreven als iemand aan wie de volken fysiek gehoorzaam
zullen zijn. Een wereldheerser. Dat hij zijn ezel bindt aan de wijn
stok wijst er op dat in die tijd zo zegenrijk en vruchtbaar zullen zijn. Ook
alles in de natuur zal goed groeien. Zo goed dat de wijnstokken zo sterk
zullen zijn dat je er een ezel aan vast kunt binden. De ezel werd het
vervoermiddel (om rond te rijden) van het koningshuis van David. Het tweede
gedeelte van de tekst over zijn kleding vinden we ook in Jes. 63:2. Het laat
zien dat de Messias de vijanden van God en Israël vernietigt. Haat
tegen God komt tot uiting in haat tegen Israël. Zie de geschiedenis van
Amalek in Gen. 17.
Jes 63:
2 Waarom is dat rood aan uw gewaad,
en zijn uw klederen als die van iemand die de wijnpers treedt? 3 Ik heb de
pers alleen getreden en van de volken was niemand bij Mij, Ik trad hen in
mijn toorn en vertrad hen in mijn grimmigheid; toen spatte hun bloed op mijn
klederen en ik bezoedelde mijn ganse gewaad.
Nu 24:7 Water vloeie uit zijn emmers,
en zijn zaad hebbe overvloedig water; ja, zijn koning verheffe zich boven
Agag, en zijn koninkrijk zij verheven.
Deze voorzegging wordt
uitgesproken door Bileam. Terugverwijzend naar de vorige tekst is het
waarschijnlijk dat uiteindelijk hier ook de Messias mee wordt bedoeld. Hij
zal een bron van zegeningen. Water wordt in de Bijbel ook wel gezien als een
beeld van het Woord van God, de Thora. Verder wordt hij hier weer als een
krachtig vorst beschreven die de ‘Amelekieten’ zal verslaan.
Nu 24:17 Ik zie hem, doch niet nu; ik
aanschouw hem, doch niet nabij; een ster treedt op uit Jakob en een scepter
verheft zich uit Israël; hij verplettert Moab aan beide einden, en
verplettert alle zonen van het slaggewoel.
Ook weer een voorzegging
die wordt uitgesproken door Bileam. Er wordt hier over een ster gesproken.
Een ster is een wegwijzer. Hij wijst de juiste weg (brengt het volk terug in
de wegen van de Thora). Het is een heerser, die Moab, de
vijand
van Israël vernietigt
Deut.17:
4 Wanneer gij gekomen zijt in het
land dat de Eeuwige, uw God, u geven zal, dit in bezit genomen hebt en
daarin woont, en gij dan zoudt zeggen: Ik wil een koning over mij
aanstellen, zoals alle volken rondom mij hebben, 15 dan zult gij over u de
koning aanstellen, die de Eeuwige, uw God, verkiezen zal; uit het midden van
uw broeders zult gij een koning over u aanstellen; geen buitenlander, die uw
broeder niet is, zult gij over u mogen aanstellen. 16 Maar hij zal niet
veel paarden houden en het volk niet naar Egypte terugvoeren om zich veel
paarden aan te schaffen; want de Eeuwige heeft tot u gezegd: Op deze weg
zult gij nooit meer terugkeren.17 Ook zal hij zich niet vele vrouwen nemen,
opdat zijn hart niet afwijke; ook zal hij zich niet te veel zilver en goud
vergaren. 18 Wanneer hij nu op de koninklijke troon gezeten is, dan zal hij
voor zich een afschrift laten maken van deze wet, welke bij de levitische
priesters berust. 19 Dat zal hij bij zich hebben en daarin zal hij lezen
gedurende heel zijn leven om te leren de Eeuwige, zijn God, te vrezen door
al de woorden van deze wet en al deze inzettingen naarstig te
onderhouden,20 opdat zijn hart zich niet verheffe boven zijn broeders, en
hij van het gebod niet afwijke naar rechts of naar links, opdat hij lange
tijd koning moge blijven, hijzelf en zijn zonen, te midden van Israël.
Hier wordt het profiel
van de toekomstige koning geschetst die G’d zal aanstellen. Vandaar dat
David in Ps. 40:7 “Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de boekrol is over mij
geschreven” De Messias zal vorst zijn in de vorstelijke lijn van David. Dus
ook op hem slaat dit gedeelte. ‘voor zich een afschrift van deze wet zal
laten maken’ ziet er op dat hij persoonlijk de wet voor zal leven.
1 Sam. 2:10 Wie met de Eeuwige twisten,
worden gebroken; over hen dondert Hij in de hemel. De Eeuwige richt de
einden der aarde; Hij geeft sterkte aan zijn koning en verhoogt de hoorn van
zijn gezalfde.
Er wordt hier echter niet
duidelijk een verwijzing naar de Messias gemaakt. De Joodse uitleggers gaan
er (in eenheid met andere teksten) echter van uit dat het hier ook om de
Messias (de gezalfde) gaat. De Messias is uiteindelijk een koning die zijn
taak ten volle uit zal voeren. Hij is door G’d bekrachtigt.
1 Sam. 12:1 Samuel nu zeide tot geheel
Israël: Zie, ik heb naar u geluisterd in al wat gij tot mij gezegd hebt, en
heb een koning over u aangesteld. 2 Nu dan, zie, de koning gaat u voor; ik
echter ben oud en grijs geworden, en zie, mijn zonen zijn bij u; van mijn
jeugd af tot op deze dag ben ik u voorgegaan. 3 Hier ben ik. Getuigt tegen
mij in tegenwoordigheid van de Eeuwige en in tegenwoordigheid van zijn
gezalfde: wiens rund heb ik genomen? Wiens ezel heb ik genomen? Wie heb ik
verdrukt? Wie heb ik verongelijkt? Uit wiens hand heb ik een geschenk
aangenomen en heb daarom mijn ogen toegedaan? Dan zal ik het u teruggeven.
Zou volgens sommige
uitleggers een Messiaanse tekst zijn. Het komt er echter niet duidelijk
vanuit de context naar voren. Er wordt alleen melding gemaakt van ‘zijn
gezalfde’. Hier gaat het hoogstwaarschijnlijk om koning Shaul. Vanwege het
gebruik van het woord gezalfde zou dat volgens sommige uitleggers is het
woord ‘(zijn) gezalfde’ vaak ook een verwijzing naar de Messias.
2 Sam. 7:12 Wanneer uw dagen vervuld
zijn en gij bij uw vaderen te ruste zijt gegaan, dan zal Ik uw nakomeling,
uw eigen zoon, na u doen optreden, en Ik zal zijn koningschap bevestigen.
13 Die zal mijn naam een huis bouwen, en Ik zal zijn koninklijke troon voor
immer bevestigen.
Het koningschap van David
en de koninklijke troon zal worden bevestigt. Verder zal hij de tempel
(fysieke) bouwen. Er wordt hier in de eerste plaats over Salomo
gesproken. Verder gaat het over de Messias die uiteindelijk de taak compleet
zal vervullen (zoals dat nog niet is gebeurt). Hij zal dus in een
gelijkwaardig bestel koning zijn. G’d geeft de belofte dat de
koninklijke lijn door zal blijven gaan. Uiteindelijk zal de Messias de taak
in volheid vervullen.
1 Kronieken 17:12 Die zal Mij een huis
bouwen, en Ik zal zijn troon voor immer bevestigen.
Idem als in 2 Sam. 7:12
1 Kron. 22:10 Die zal een huis bouwen
voor mijn naam; hij zal Mij tot een zoon zijn, en Ik hem tot een vader; Ik
zal zijn koninklijke troon in Israel voor immer bevestigen.
Idem als in 2 Sam. 7:12.
Eerst dus over Salomo die hier dus (als mens) zoon van G’d wordt genoemd.
1 Kron. 28:
6 En Hij zeide tot mij: Uw zoon
Salomo is het, die mijn huis en mijn voorhoven bouwen zal, want Ik heb Mij
hem tot een zoon verkoren, ook zal Ik hem tot een vader zijn; 7 en Ik zal
zijn koningschap voor altijd bevestigen, wanneer hij volhardt in het
betrachten van mijn geboden en mijn verordeningen, gelijk heden ten dage.
Idem als in 2 Sam. 7:12.
Eerst dus over Salomo die ook hier dus (als mens) zoon van G’d wordt
genoemd. Hier wordt G’ds belofte gekoppeld aan het houden van de Thora. De
Messias zal succesvol zijn omdat Hij zich houdt aan de Thora.
2 Kronieken 7:18 dan zal Ik uw
koningstroon bevestigen, zoals Ik Mij jegens uw vader David verbonden heb
met de woorden: nimmer zal u een man ontbreken, die over Israël heerst.
Idem als in 2 Sam. 7:12.
Het gaat dus om een fysieke koning over Israël zoals David dat was. Hij
wordt ook wel genoemd Messias ben David. (Binnen het jodendom is er ook een
Messias ben Jozef bekend maar dat is geheel iets anders)
2 Kronieken 21:7 Maar de Eeuwige wilde
het huis Davids niet verdelgen, ter wille van het verbond dat Hij met David
gesloten had, en omdat Hij gezegd had, dat Hij hem en zijn zonen altijd een
lamp zou geven.
Belofte dat het huis van
David voort zal blijven bestaan. De Messias zal uit dat ‘huis’ voortkomen.
Jes 2:4
En Hij zal richten tussen volk en volk en rechtspreken over machtige natien.
Deze tekst
geeft aan dat zijn macht en rechtspraak zal uitstrekken over volken en
machtige natien
Jes. 9:
3 Gij hebt het volk
vermenigvuldigd, zijn vreugde groot gemaakt; het verheugt zich voor uw
aangezicht als met de vreugde bij de oogst, zoals men juicht bij het
verdelen van de buit. 4 Want het juk dat het drukte, en de stang op zijn
schouder, de roede van zijn drijver, hebt Gij verbroken als op Midjansdag.
5 Want elke schoen die dreunend stampt, en elke mantel, in bloed
gewenteld, zal verbrand worden, een prooi van het vuur.
6 Want een Kind is ons geboren, een
Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en de
Wonderbare Raadsman, Sterke God , Eeuwige Vader noemt hem Vredevorst. 7
Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David
en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en
gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van de Eeuwige der
heerscharen zal dit doen.
Hier wordt er verwezen
naar een fysieke koning die aanvallende, bloeddorstige legers (stampende
schoen) vernietigt. Hij zal vrede stichten voor zijn koninkrijk. Het wijst
in de eerste plaats op de geboorte van Hizkia de zoon van Achaz die
godvruchtig was en daardoor vrede kreeg. Verder kan het naar de Messias ben
David verwijzen die dan wel wordt getekend als een koning in een aards
bestel.
Jesaja 11:1 En er zal een rijsje
voortkomen uit de tronk van Isai en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht
dragen. 2 En op hem zal de Geest van de Eeuwige rusten, de Geest van
wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van kennis en
vreze van de Eeuwige; 3 ja, zijn lust zal zijn in de vreze van de
Eeuwige. Hij zal niet richten naar hetgeen zijn ogen zien, noch rechtspreken
naar hetgeen zijn oren horen; 4 want hij zal de geringen in gerechtigheid
richten en over de ootmoedigen des lands in billijkheid rechtspreken, maar
hij zal de aarde slaan met de roede zijns monds en met de adem zijner lippen
de goddeloze doden. 5 Gerechtigheid zal de gordel zijner lendenen zijn en
trouw de gordel zijner heupen. 6 Dan zal de wolf bij het schaap
verkeren en de panter zich nederleggen bij het bokje; het kalf, de jonge
leeuw en het mestvee zullen tezamen zijn, en een kleine jongen zal ze
hoeden; 7 de koe en de berin zullen samen weiden, haar jongen zullen zich
tezamen nederleggen, en de leeuw zal stro eten als het rund; 8 dan zal een
zuigeling bij het hol van een adder spelen en naar het nest van een giftige
slang zal een gespeend kind zijn hand uitstrekken. 9 Men zal geen kwaad
doen noch verderf stichten op gans mijn heilige berg, want de aarde zal vol
zijn van kennis van de Eeuwige, zoals de wateren de bodem der zee bedekken.
10 En het zal te dien dage geschieden, dat de volken de wortel van
Isai zullen zoeken, die zal staan als een banier der natien, en zijn
rustplaats zal heerlijk zijn. 11 En het zal te dien dage geschieden, dat de
Here wederom zijn hand opheffen zal om los te kopen de rest van zijn volk,
die overblijft in Assur, Egypte, Patros, Ethiopie, Elam, Sinear, Hamat en in
de kustlanden der zee. 12 En Hij zal een banier opheffen voor de volken, en
de verdrevenen van Israel verzamelen en de verstrooide dochters van Juda
vergaderen van de vier einden der aarde. 13 Dan zal de afgunst van Efraim
verdwijnen en zij die Juda benauwen, zullen uitgeroeid worden; Efraim zal
niet afgunstig zijn op Juda en Juda zal Efraim niet benauwen. 14 Westwaarts
zullen zij de Filistijnen op de schouder vliegen, samen zullen zij de
stammen van het Oosten plunderen; naar Edom en Moab zullen zij hun hand
uitstrekken en de Ammonieten zullen hun onderhorig zijn. 15 Dan zal de
Eeuwige de zeeboezem van Egypte met de ban slaan en Hij zal zijn hand tegen
de Rivier bewegen met de gloed van zijn adem, en Hij zal haar tot zeven
beken uiteenslaan en maken, dat men geschoeid daardoor kan gaan. 16 Dan zal
er een heerbaan zijn voor de rest van zijn volk, die in Assur overblijven
zal, zoals er voor Israel geweest is ten dage, toen het optrok uit het land
Egypte. 12:1 En gij zult te dien dage
zeggen: Ik loof U, Eeuwige, omdat Gij toornig op mij zijt geweest; uw toorn
heeft zich afgewend en Gij vertroost mij. 2 Zie, God is mijn heil, ik
vertrouw en vrees niet, want mijn sterkte en mijn psalm is HaShem de
Eeuwige, en Hij is mij tot heil geweest. 3 Dan zult gij met vreugde water
scheppen uit de bronnen des heils. 4 En gij zult te dien dage zeggen: Looft
de Eeuwige, roept zijn naam aan, maakt onder de volken zijn daden bekend,
vermeldt, dat zijn naam verheven is. 5 Psalmzingt de Eeuwige, want Hij
heeft grootse dingen gedaan; dit worde bekendgemaakt op de ganse aarde. 6
Juicht en jubelt, inwoners van Sion, want groot in uw midden is de Heilige
Israëls.
Er wordt hier gesproken
over een rijsje dat voortkomt uit de afgehouwen tronk van Ishai. Wat ziet op
een nakomeling van David nadat er geen hoop meer was voor een nakomeling. Na
de tijd van koning Agrippa (die als laatste regeerder van Israël uit het
geslacht van David was) lijkt de lijn van het geslacht van de ‘stam’ van
David afgestorven. G’d belooft een nieuwe nakomeling. In vers 6 staat dat
hij godvrezend zal zijn (als hij G’d zou zijn zou dit een onzinnige
toevoeging zijn). Verder staat er dat hij als rijsje is voortgekomen Hij
fysiek heerser en rechter zal zijn. Daardoor zal er in die tijd
zoveel recht zijn dat het een effect op de natuur heeft. Zelfs een
wolf en een lam kunnen tezamen zijn zonder dat de ene de ander verscheurt.
In die tijd dat de Messias ontsproten is zal hij de rest van het volk
Israël loskopen wat op dat moment nog in de verstrooiing is. En de
volken zullen zich aan hem onderwerpen.
Jes 52:7
Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten van de vreugdebode, die vrede
aankondigt, die goede boodschap brengt, die heil verkondigt, die tot Sion
spreekt: Uw God is Koning.
De Messias zal een boodschapper zijn van
vrede.
Jes. 59:
17 Hij bekleedde
Zich met gerechtigheid als met een pantser en de helm des heils was op zijn
hoofd; Hij bekleedde Zich met wraak als met een gewaad en Hij hulde Zich in
ijver als in een mantel. 18 Naar de daden zal Hij vergelden: grimmigheid
aan zijn tegenstanders, vergelding aan zijn vijanden; aan de kustlanden zal
Hij vergelding doen. 19 En men zal vanwaar de zon ondergaat de naam van de
Eeuwige vrezen en vanwaar zij opgaat zijn heerlijkheid, want Hij komt als
een onstuimige rivier, door de adem van de Eeuwige voortgezweept.
20
En een Verlosser zal komen voor Sion en voor wie zich in Jakob van
overtreding bekeren, luidt het woord van de Eeuwige. 21 En wat Mij aangaat,
dit is mijn verbond met hen, zegt de Eeuwige. Mijn Geest, die op u is, en
mijn woorden, die Ik in uw mond gelegd heb, zullen niet wijken uit uw mond
noch uit de mond van uw kroost, noch uit de mond van het kroost van uw
kroost, zegt de Eeuwige, van nu aan tot in eeuwigheid.
In vers 20
wordt de Verlosser genoemd, de Messias die zal komen. Hij zal verlosser zijn
voor degene die zich van het volk Israël bekeren. De anderen zullen er niet
meer zijn. Gelet op de voorgaande verzen gaat het hier ook weer om fysieke
verlossing (die natuurlijk ook geestelijke invloed heeft).
Jer. 22:3 zo zegt de Eeuwige: doet
recht en gerechtigheid, bevrijdt de beroofde uit de macht van de verdrukker,
doet vreemdeling, wees en weduwe schade noch geweld aan en vergiet geen
onschuldig bloed op deze plaats. 4 Want indien gij dit nauwgezet doet, dan
zullen door de poorten van dit huis koningen binnengaan, die gezeten zijn op
de troon van David, rijdende in wagens en op paarden, hij zelf met zijn
dienaren en zijn volk.
Bekering door weer
volgens de Thora te gaan leven resulteert in het bevestigen van de
koninklijke troon van David waar uiteindelijk de Messias ben David ook op
plaats zal nemen en het bevestigen van de stad Jeruzalem en de tempel.
Jer. 22:
18 Daarom zegt de Eeuwige aldus van
Jojakim, de zoon van Josia, de koning van Juda: Men zal niet om hem klagen:
ach mijn broeder, of: ach zuster; men zal niet om hem klagen: ach heer, of:
ach zijne majesteit! 19 Met een ezelsbegrafenis zal hij begraven worden:
wegslepen en nederwerpen buiten de poorten van Jeruzalem. 20 Beklim de
Libanon en hef geschreeuw aan, laat op de Basan uw stem horen, hef
geschreeuw aan van Abarim uit, want al uw minnaars zijn verpletterd. 21 Ik
heb tot u gesproken, toen gij in rust verkeerdet; gij hebt gezegd: Ik wil
niet horen. Dat was uw weg van uw jeugd af aan, want gij hebt naar mijn stem
niet gehoord. 22 Al uw herders zal de wind weiden en uw minnaars zullen in
gevangenschap gaan. Want dan zult gij beschaamd staan en te schande worden
om al uw boosheid. 23 Gij, die gezeten zijt op de Libanon, u nestelt in de
ceders, hoe zult gij zuchten, als u weeen overkomen, smart als van een
barende! 24 Zo waar Ik leef, luidt het woord van de Eeuwige, al was Konjahu,
de zoon van Jojakim, de koning van Juda, een zegelring aan mijn rechterhand,
toch zou Ik u daar afrukken 25 en u geven in de macht van wie u naar het
leven staan, in de macht van hen voor wie gij vrees koestert, in de macht
van Nebukadressar, de koning van Babel, en de Chaldeeen; 26 en Ik zal u met
uw moeder, die u gebaard heeft, wegslingeren naar een ander land, waar gij
niet geboren zijt, en daar zult gij sterven; 27 en naar het land waarop zij
hun hart zetten om daar terug te keren, daarheen zullen zij niet terugkeren.
28 Is hij een versmade, verbrijzelde pot, deze man, Konjahu, of een
waardeloos stuk aardewerk? Waarom zijn zij weggeslingerd, hij en zijn
geslacht, verworpen naar een land, dat zij niet kenden? 29 Land, land,
land, hoor het woord van de Eeuwige: 30 Zo zegt de Eeuwige: Schrijf deze
man in als kinderloos, een man die in zijn dagen geen geluk heeft, want het
zal aan geen van zijn nakomelingen gelukken om te zitten op de troon van
David en weer over Juda te regeren. 23:1
Wee de herders, die de schapen welke Ik weid, verderven en verstrooien,
luidt het woord van de eeuwige. 2 Daarom, zo zegt de Eeuwige, de God van
Israël, tot de herders die mijn volk weiden: Gij verstrooit en verstoot mijn
schapen, en zoekt ze niet op; zie, Ik bezoek aan u de boosheid uwer
handelingen, luidt het woord van de Eeuwige. 3 En Ik zal de rest van mijn
schapen verzamelen uit al de landen waarheen Ik ze heb verdreven, en Ik zal
ze doen wederkeren naar hun weiden, en zij zullen vruchtbaar zijn en zich
vermeerderen. 4 Ook zal Ik over hen herders verwekken om hen te weiden, en
zij zullen vrees noch schrik meer hebben, en zij zullen niet gemist worden,
luidt het woord van de Eeuwige.
5
Zie, de dagen komen, luidt het woord van de Eeuwige, dat Ik aan David een
rechtvaardige Spruit zal verwekken; die zal als koning regeren en
verstandig handelen, die zal recht en gerechtigheid doen in het land.
6 In zijn dagen zal Juda behouden worden en Israël veilig wonen; en
dit is zijn naam, waarmede men hem zal noemen: de Eeuwige is onze
gerechtigheid. 7 Daarom zie, de dagen komen, luidt het woord van de
Eeuwige, dat men niet meer zal zeggen: Zo waar de Eeuwige leeft, die de
Israëlieten uit het land Egypte heeft doen optrekken, maar veeleer: 8 Zo
waar de Eeuwige leeft, die het nageslacht van het huis Israëls heeft doen
optrekken en die het heeft doen komen uit het Noorderland en uit al de
landen waarheen Hij hen verdreven had; en zij zullen op hun eigen grond
wonen.
In de periode dat de Spruit
van David verwekt zal worden (23:5) zal hij als koning
regeren, verstandig handelen en recht en gerechtigheid in het land zal doen.
In die dagen zal Juda behouden worden en Israël veilig wonen. Zeker van die
combinatie kan gezegd worden dat hij nog niet is geweest. Kan dus geen
sprake zijn van een wederkomst waarbij hij pas koning zal zijn.
Jer 29:
11 Want Ik weet, welke gedachten Ik
over u koester, luidt het woord van de Eeuwige, gedachten van vrede en niet
van onheil, om u een hoopvolle toekomst te geven. 12 Dan zult gij Mij
aanroepen en heengaan en tot Mij bidden, en Ik zal naar u horen; 13 dan
zult gij Mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij vraagt met uw ganse
hart. 14 Dan zal Ik Mij door u laten vinden, luidt het woord van de
Eeuwige, en in uw lot een keer brengen; dan zal Ik u verzamelen uit alle
volkeren en van alle plaatsen waarheen Ik u verstoten heb, luidt het woord
van de Eeuwige, en u terugbrengen naar de plaats vanwaar Ik u in
ballingschap heb doen wegvoeren. 15 Wanneer gij zegt: De Eeuwige heeft ons
in Babel profeten verwekt, 16 neen, zo zegt de Eeuwige van de koning die op
de troon van David gezeten is, en van het ganse volk dat in deze stad woont,
uw broeders die niet met u in ballingschap gegaan zijn, 17 zo zegt de
Eeuwige der heerscharen: Zie, Ik zend het zwaard, de honger en de pest onder
hen en Ik maak hen als afschuwelijke vijgen, zo slecht, dat zij niet te eten
zijn; 18 Ik achtervolg hen met het zwaard, de honger en de pest en Ik maak
hen tot een schrikbeeld voor alle koninkrijken der aarde, tot een voorwerp
van verwensing, van ontzetting, tot een aanfluiting en een smaad onder alle
volken waarheen Ik hen verstoot, 19 omdat zij niet naar mijn woorden
gehoord hebben, luidt het woord van de Eeuwige, waarmee Ik mijn knechten, de
profeten, tot hen zond, vroeg en laat, zonder dat gij gehoord hebt, luidt
het woord van de Eeuwige. 20 Hoort gij dan naar het woord van de Eeuwige, o
alle ballingen die Ik uit Jeruzalem naar Babel weggezonden heb! 21 Zo zegt
de Eeuwige der heerscharen, de God van Israel, van Achab, de zoon van Kolaja,
en van Sidkiahu, de zoon van Maaseja, die in mijn naam vals profeteren: Zie,
Ik geef hen in de macht van Nebukadressar, de koning van Babel, die hen voor
uw ogen ter dood zal brengen, 22 zodat aan hen een vervloeking zal ontleend
worden bij alle ballingen van Juda die in Babel zijn: De Eeuwige doe met u
als met Sidkiahu en Achab, die de koning van Babel op het vuur geroosterd
heeft! 23 Omdat zij een schandelijke dwaasheid in Israel hebben begaan,
overspel hebben gepleegd met de vrouwen van hun naasten en in mijn naam een
woord hebben gesproken, dat een leugen was, dat Ik hun niet had opgedragen.
Ja, Ik weet het wel en ben er getuige van, luidt het woord van de Eeuwige.
24 En tot Semaja, de Nechelamiet, moet gij dit zeggen: 25 Zo zegt de
Eeuwige der heerscharen, de God van Israel: Omdat gij in uw naam aan het
gehele volk in Jeruzalem en de priester Sefanja, de zoon van Maaseja, en al
de priesters een brief gezonden hebt van deze inhoud: 26 De Eeuwige heeft u
tot priester aangesteld in de plaats van de priester Jojada, om opziener te
zijn in het huis van de Eeuwige over een ieder die waanzinnig is en zich als
profeet voordoet en om die in blok en halsijzer te zetten; 27 maar waarom
zijt gij dan niet opgetreden tegen Jeremia uit Anatot, die zich bij u als
profeet voordoet? 28 Hij heeft ons in Babel immers de boodschap gezonden:
Het zal nog lang duren, bouwt huizen en woont daarin, legt tuinen aan en eet
de vrucht daarvan. 29 De priester Sefanja had namelijk deze brief aan de
profeet Jeremia voorgelezen. 30 Het woord van de Eeuwige nu kwam tot
Jeremia: 31 Zend deze boodschap aan al de ballingen: Zo zegt de Eeuwige van
Semaja, de Nechelamiet: Omdat Semaja voor u geprofeteerd heeft, zonder dat
Ik hem gezonden heb en u op een leugen heeft doen vertrouwen, 32 daarom zo
zegt de Eeuwige: Zie Ik doe bezoeking aan Semaja, de Nechelamiet, en zijn
nageslacht; van de zijnen zal niemand onder dit volk wonen en hij zal het
heil niet zien, dat Ik mijn volk breng, luidt het woord van de Eeuwige,
omdat hij afval van de Eeuwige gepredikt heeft.
30:1 Het woord, dat van de Eeuwige tot
Jeremia kwam: 2 Zo zegt de Eeuwige, de God van Israel: Schrijf alle woorden
die Ik tot u gesproken heb, in een boek. 3 Want zie, de dagen komen, luidt
het woord van de Eeuwige, dat Ik in het lot van mijn volk Israel en Juda een
keer breng, zegt de Eeuwige, en hen terugbreng in het land dat Ik aan hun
vaderen gegeven heb, zodat zij het zullen bezitten. 4 Dit nu zijn de woorden
die de Eeuwige over Israel en Juda gesproken heeft.5 Want zo zegt de
Eeuwige: Angstgeschrei horen wij, schrik en geen heil. 6 Vraagt toch, ziet,
of een man baart; waarom zie Ik iedere man met zijn handen aan zijn heupen
als een barende en heeft elk gelaat een lijkkleur gekregen? 7 Wee, want
groot is die dag, zonder weerga; een tijd van benauwdheid is het voor Jakob;
maar daaruit zal hij gered worden. 8 Op die dag zal het gebeuren, luidt het
woord van de Eeuwige der heerscharen, dat Ik het juk van hun hals zal
verbreken en hun banden zal verscheuren; vreemden zullen hen niet meer
knechten, 9 maar zij zullen de Eeuwige, hun God, dienen en David, hun
koning, die Ik hun verwekken zal. 10 Gij dan, vrees niet, mijn knecht Jakob,
luidt het woord van de Eeuwige, en wees niet verschrikt, Israël, want zie,
Ik verlos u uit verre streken, uw nakroost uit het land hunner
gevangenschap; Jakob zal terugkeren en rustig en veilig zijn, door niemand
opgeschrikt. 11 Want Ik ben met u, luidt het woord van de Eeuwige, om u te
verlossen; want Ik zal met alle volken waaronder Ik u verstrooid heb,
voorgoed afrekenen, maar met u zal Ik niet voorgoed afrekenen, doch naar
recht u tuchtigen, al zal Ik u zeker niet vrij laten uitgaan………18
Zo zegt de Eeuwige: Zie, Ik breng een keer in het lot van de tenten van
Jakob en over zijn woningen zal Ik Mij ontfermen: de stad zal op haar
puinheuvel herbouwd worden en de burcht op zijn rechte plaats tronen. 19
Dan zal het loflied uit hun midden opstijgen, vreugdegedruis; Ik zal hen
vermeerderen en zij zullen niet verminderen; Ik zal hen tot eer brengen en
zij zullen niet veracht zijn. 20 Zijn zonen zullen zijn als eertijds, zijn
vergadering zal bestendig voor Mij zijn en aan al zijn verdrukkers zal Ik
bezoeking doen. 21 Zijn vorst zal uit hem voortkomen, zijn heerser uit zijn
midden opstaan, en hem zal Ik doen naderen, dat hij tot Mij genake; want wie
zou zijn hart ten borgtocht kunnen geven om tot Mij te genaken? luidt het
woord van de Eeuwige. 22 Dan zult gij Mij tot een volk zijn en zal Ik u tot
een God zijn.
23 Zie, een stormwind van de
Eeuwige, gramschap vaart uit, een alles meesleurende storm! Op het hoofd der
goddelozen zal hij neerkomen. 24 De brandende toorn van de Eeuwige zal zich
niet afwenden, totdat Hij de plannen van zijn hart volvoerd en verwerkelijkt
heeft; in het laatst der dagen zult gij dat inzien.
Het volk is afgeweken
vanwege ongehoorzaamheid. God spreekt over herstel. Hij zal een keer brengen
in het lot van Israël en Juda. Bij de terugkeer o.l.v. Zerubabel, Ezra en
Nehemia is er wel een herstel geweest van Juda maar niet van Israël. Verder
staat er dat vreemden hen niet meer zullen knechten, maar zij zullen
de Eeuwige hun G’d dienen. Duidelijk is dat die tijd ook nog niet is geweest
(ook vers 23 en 24 laten dat duidelijk zien). Dan zal G’d David hun koning
verwekken wat een verwijzing is naar de Messias. De Messias wordt hier
getekend als een koning in de lijn van David, gelijk als David.
Jer. 33:
2 Zo zegt de Eeuwige,
die dat doet, de Eeuwige, die dat formeert, om het in vervulling te doen
gaan, wiens naam Eeuwige is: 3 Roep tot Mij en Ik zal u antwoorden en u
grote, ondoorgrondelijke dingen verkondigen, waarvan gij niet weet. 4 Want,
zo zegt de Eeuwige, de God van Israël, aangaande de huizen dezer stad en de
huizen van de koningen van Juda, die afgebroken zijn voor de wallen en voor
het zwaard; 5 men komt om de Chaldeeën te bestrijden, om ze te vullen met
de lijken der mensen die Ik in mijn toorn en mijn gramschap verslagen heb,
en om al wier boosheid Ik mijn aangezicht voor deze stad verborgen heb: 6
Zie, Ik zal haar genezing schenken en herstel, Ik zal hen genezen en hun een
schat van bestendige vrede ontsluiten;
7 ja, Ik zal een keer brengen in het lot
van Juda en Israël en hen opbouwen als weleer; 8 Ik zal hen reinigen van al
hun ongerechtigheid, waardoor zij tegenover Mij gezondigd hebben, en Ik zal
hun vergeven al hun ongerechtigheden, waardoor zij tegenover Mij gezondigd
hebben en van Mij afvallig geworden zijn. 9 Dan zal zij Mij tot een blijde
naam worden, tot lof en eer bij alle volkeren der aarde, die van al het
goede dat Ik aan hen doe, horen zullen; ja, zij zullen zich verbazen en
verwonderen over al het goede en al het heil, dat Ik aan haar doe. 10 Zo
zegt de Eeuwige: In deze plaats, waarvan gij zegt: Zij is verwoest, mens
noch dier is er, in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem die
woest liggen, zonder mensen, zonder inwoners en zonder dieren, zal weer
gehoord worden de stem der vreugde 11 en de stem der vrolijkheid, de stem
van de bruidegom en de stem der bruid, de stem van hen die zeggen: Looft de
Eeuwige der heerscharen, want de Eeuwige is goed, want zijn goedertierenheid
is tot in eeuwigheid! terwijl zij lofoffers in het huis van de Eeuwige
brengen; want Ik zal in het lot van het land een keer brengen, zodat het
wordt als tevoren, zegt de Eeuwige. 12 Zo zegt de Eeuwige der heerscharen:
In dit gebied, dat verwoest ligt, zodat er mens noch dier is, en in al zijn
steden zal weer een weide zijn voor de herders die de schapen doen legeren;
13 in de steden van het Gebergte, van de Laagte en van het Zuiderland, in
het land van Benjamin, in de omstreken van Jeruzalem en in de steden van
Juda zullen de schapen weer onder de hand van de teller doorgaan, zegt de
Eeuwige. 14 Zie, de dagen komen, luidt het woord van de Eeuwige, dat Ik het
goede woord in vervulling zal doen gaan, dat Ik over het huis van Israël en
het huis van Juda gesproken heb. 15 In die dagen en te dien tijde zal Ik
aan David een Spruit der gerechtigheid doen ontspruiten, die naar
recht en gerechtigheid in het land zal handelen. 16 In die dagen zal
Juda verlost worden en Jeruzalem veilig wonen, en zo zal men het noemen: De
Eeuwige is onze gerechtigheid. 17 Want zo zegt de Eeuwige: Nimmer zal het
David ontbreken aan een man, die op de troon van het huis Israëls gezeten
is; 18 en de levitische priesters zal het nimmer ontbreken voor mijn
aangezicht aan een man die brandoffers offert, spijsoffers ontsteekt en
slachtoffers brengt al de dagen. 19 Het woord van de Eeuwige kwam tot
Jeremia: 20 Zo zegt de Eeuwige: Indien gij mijn verbond aangaande de dag en
de nacht kunt verbreken, zodat er geen dag en nacht meer zou zijn op hun
tijd, 21 dan zal ook mijn verbond met mijn knecht David verbroken worden,
dat hij geen zoon meer hebben zal, die koning is op zijn troon, en met de
Levieten, de priesters, mijn dienaren. 22 Zoals het heer des hemels niet
geteld en het zand der zee niet gemeten kan worden, zo talrijk zal Ik maken
het nageslacht van mijn knecht David, en de Levieten, die Mij dienen. 23
Het woord van de Eeuwige kwam tot Jeremia: 24 Hebt gij niet gemerkt, wat
dit volk spreekt: De twee geslachten, die de Eeuwige verkoren heeft, heeft
Hij verworpen? En mijn volk verachten zij, alsof het in hun ogen geen volk
meer is. 25 Zo zegt de Eeuwige: Indien Ik mijn verbond aangaande de dag en
de nacht, de verordeningen van hemel en aarde, niet heb vastgesteld, 26 dan
zal Ik ook het nakroost van Jakob en mijn knecht David verwerpen, dat Ik uit
zijn nazaten geen heersers neem over het nageslacht van Avraham, Itschak en
Ya’akov, want Ik zal een keer brengen in hun lot en Mij over hen ontfermen.
In vers 15 staat dat in
de dagen van de Spruit van David Juda verlost zal worden en Israël veilig
zal wonen. Dan zal het aan David nimmer aan een man op de troon van het huis
Israëls ontbreken en aan Levitische priesters die zullen offeren. In de tijd
van de Messias zal de tempel er weer staan om niet meer afgebroken te worden.
Eze 21:27 Een puinhoop, een puinhoop,
een puinhoop zal Ik ze maken. Maar ook zo zal het niet blijven. Totdat hij
komt, die er recht op heeft en aan wie Ik het geven zal.
Ziet in de eerste plaats
op Zerubabel maar uiteindelijk in zijn volle betekenis op de Messias die
daadwerkelijk herstel zal brengen. Het kan ook vertaald worden met Verlaten,
verlaten zal ik haar maken. Zoiets is er nooit geweest, tot de tijd van de
komst van de uitvoerder van recht, als ik haar in zijn hand gegeven zal
hebben. Jeruzalem zal uitermate verlaten zijn tot de tijdsperiode van de
uitvoerder van recht.
Ezech 34:
22 zal Ik mijn schapen verlossen,
opdat zij niet langer tot een prooi zijn; Ik zal rechtspreken tussen het ene
schaap en het andere. 23 Dan zal Ik een herder over hen aanstellen, die hen
weiden zal: mijn knecht David. Die zal hen weiden, die zal hun herder zijn.
24 Ik, de Eeuwige, zal hun God zijn, en mijn knecht David zal vorst
wezen in hun midden. Ik, de Eeuwige, heb het gesproken.
25 Ik zal met hen een verbond des
vredes sluiten en het wild gedierte uit het land wegdoen, zodat zij veilig
kunnen wonen in de steppe en slapen in de bossen. 26 Ik zal die, ja al
wat rondom mijn heuvel ligt, tot een zegen stellen; Ik zal de regen doen
neerdalen op zijn tijd, zegenbrengende regens zullen het zijn; 27 het
geboomte des velds zal zijn vrucht geven en het land zijn opbrengst. Veilig
zullen zij in hun land leven. En zij zullen weten, dat Ik de Eeuwige ben,
wanneer Ik de stangen van hun juk verbreek en hen bevrijd uit de macht van
wie hen knechten. 28 Dan zullen zij de volken niet langer tot een prooi
zijn; het wild gedierte der aarde zal ze niet meer verslinden, maar zij
zullen veilig wonen, zonder dat iemand hen opschrikt. 29 Ik zal voor hen
een plantengroei doen opschieten, waarvan men overal spreekt, zodat niemand
in het land meer door honger zal worden weggerukt en zij de smaad der volken
niet langer te dragen hebben. 30 En zij zullen weten, dat Ik de Eeuwige,
hun God, met hen ben, en dat zij, het huis Israels, mijn volk zijn, luidt
het woord van de Adonai de Eeuwige. 31 Gij toch zijt mijn schapen, de
schapen die Ik weid; gij zijt mensen en Ik ben uw God, luidt het woord van
Adonai de Eeuwige.
De vorst die hier
getekend wordt is duidelijk de Messias ben David. In de eerste plaats is hij
een tegenbeeld van de vorsten die in Ezech. 22:6 worden genoemd en hun werk
niet goed gedaan hebben (zelfzuchtige vorsten waren het). De Messias zal een
vorst en herder zijn als alle koningen uit de lijn van David maar dan iemand
die zijn taak naar behoren uitvoerd. (Het beeld van de weidende herder komt
ook voor in Ps 78:71,72 “van achter de zogende schapen haalde Hij hem, om
Jakob, zijn volk, te weiden en Israël, zijn erfdeel. Deze weidde hen naar de
oprechtheid van zijn hart, en leidde hen met kundige hand.”.) Er wordt in
deze tekst duidelijk een scheiding gemaakt tussen G’d en de Messias. Ze zijn
duidelijk niet dezelfde. De Messias ben David wordt hier in verband gebracht
met het veilig wonen van Israël in het land Israël. Dan wordt het juk van de
verdrukkers verbroken en zal er ook welvaart in het land zijn. De Messias
wordt hier met vorst aangeduid. Deze aanduiding wordt in het verdere van de
hoofdstukken aangehouden. Verder komt duidelijk uit dit vers naar voren dat
hij een mens en niet G'd zelf is 'Ik, de Eeuwige, zal hun God
zijn, en mijn knecht David zal vorst wezen'.
Ezech 37:24
En mijn knecht David zal koning over hen wezen; een herder zal er
voor hen allen zijn. Zij zullen naar mijn verordeningen wandelen en naarstig
mijn inzettingen onderhouden. 25 Zij zullen wonen in het land dat Ik aan
mijn knecht Jakob gegeven heb en waarin hun vaders gewoond hebben; ja,
zij zullen daarin wonen, zij, hun kinderen en hun kindskinderen, tot in
eeuwigheid, en mijn knecht David zal hun voor eeuwig tot vorst zijn.
26 Ik zal met hen een verbond des vredes sluiten, een eeuwig verbond met
hen zal het zijn; Ik zal hun een plaats geven, hen vermeerderen en mijn
heiligdom voor eeuwig te midden van hen stellen. 27 Mijn woning zal bij
hen zijn; Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.
28 En de volken zullen weten, dat Ik, de Eeuwige, het ben die Israël
heilig, doordat mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen staat.
Weer wordt hier duidelijk
de Messias ben David beschreven. In de volgende hoofdstukken (t/m 48) wordt
er naar deze vorst verwezen, de Messias ben David. Hier wordt geschreven dat
het volk Israël ten tijde van de regering van de vorst het volk weer in het
land Israël zal wonen (om er niet meer uit verwijdert te worden) en dat het
volk zal leven in overeenstemming met G’ds geboden (de Thora). Ook de tempel
zal er op dat moment weer staan. G’d zet het volk Israël apart, heiligt hen.
Ezech. 44: 1
Toen bracht hij mij terug naar de buitenste poort van het heiligdom, die op
het oosten uitzag; deze was gesloten.2 En de Eeuwige zeide tot mij: Deze
poort zal gesloten blijven; zij zal niet geopend worden en niemand mag
daardoor binnengaan, want de Eeuwige, de God van Israël, is daardoor
binnengegaan; daarom moet zij gesloten blijve .3 Wat de vorst
betreft, omdat hij vorst is, mag hij daarin gaan zitten om te eten voor het
aangezicht van de Eeuwige; door de voorhal der poort zal hij naar binnen
gaan en langs dezelfde weg naar buiten gaan. 4 Daarop bracht hij mij naar de
Noordpoort, naar de voorkant van het huis; ik zag, zie, de heerlijkheid van
de Eeuwige vervulde het huis van de Eeuwige; en ik viel op mijn aangezicht.
5 Toen zeide de Eeuwige tot mij: Mensenkind, let aandachtig op, zie met uw
ogen en hoor met uw oren alles wat Ik tot u spreek aangaande al de
inzettingen en wetten van het huis van de Eeuwige; let aandachtig op het
betreden van het huis door al de toegangen van het heiligdom, 6 en zeg dan
tot de weerspannigen, tot het huis Israëls: Zo zegt Adonai de Eeuwige: gij
hebt meer dan genoeg gruwelen bedreven, huis Israëls, 7 doordat gij
vreemdelingen, onbesnedenen van hart en onbesnedenen van lichaam, hebt
binnengebracht om in mijn heiligdom te zijn, om mijn huis te ontheiligen,
terwijl gij de voor Mij bestemde spijze, vet en bloed, bracht, zodat zij
mijn verbond schonden, boven al uw gruwelen. 8 En gij hebt zelf voor mijn
heilige dingen geen zorg gedragen, maar gij hebt hen aangesteld om voor u
mijn dienst in mijn heiligdom waar te nemen. 9 Zo zegt Adonai de Eeuwige:
Geen vreemdeling, onbesneden van hart en onbesneden van lichaam, zal mijn
heiligdom binnengaan, geen vreemdeling onder de Israëlieten. 10 Maar wat
betreft de Levieten die zich ver van Mij verwijderd hebben, toen Israël
afdwaalde (zij zijn immers van Mij afgedwaald achter hun afgoden aan) zij
zullen hun ongerechtigheid dragen: 11 zij zullen in mijn heiligdom dienst
doen als wachters bij de poorten van het huis en als dienaren van het huis;
zij zullen voor het volk het brandoffer en het slachtoffer slachten en te
hunner beschikking staan om hen te dienen. 12 Omdat zij hen gediend hebben
voor het aangezicht van hun afgoden, en voor het huis Israëls een
struikelblok tot ongerechtigheid geweest zijn, daarom heb Ik mijn hand ten
ede tegen hen opgeheven, luidt het woord van Adonai de Eeuwige, dat zij hun
ongerechtigheid zullen dragen. 13 Zij zullen tot Mij niet naderen om Mij
als priester te dienen en om te naderen tot al mijn heilige, ja tot de
allerheiligste dingen; maar zij zullen hun smaad dragen en de gruwelen die
zij bedreven hebben. 14 Dus zal Ik hen aanstellen om voor het huis zorg te
dragen, voor de gehele dienst daarvan en voor alles wat daarin te doen valt.
15 Maar de levitische priesters, de zonen van Sadok, die de dienst in mijn
heiligdom in acht genomen hebben, toen de Israëlieten van Mij afdwaalden,
die zullen tot Mij naderen om Mij te dienen, en zij zullen in mijn dienst
staan om Mij vet en bloed te brengen, luidt het woord van Adonai de Eeuwige.
16 Die zullen mijn heiligdom binnengaan, en die zullen tot mijn tafel
naderen om Mij te dienen, en zij zullen mijn dienst waarnemen.
Hier wordt over de vorst
gesproken. Vanuit Ezech. 34:24 en Ezech. 37:25 weten we dat het om de
Messias ben David gaat. Als eerste wordt duidelijk dat G’d en de Messias
niet een en dezelfde zijn. De Messias mag voor het aangezicht van de Eeuwige
gaan zitten. Verder wordt dus gezegt dat de vorst gebruik mag maken van
bepaalde gedeelten van het tempelcomplex om daar te eten.
Ezech. 45:7 Wat de vorst betreft,
ter weerszijden van de heilige heffing en van de bezitting der stad, langs
de heilige heffing en langs de bezitting der stad, aan de westzijde
westwaarts en aan de oostzijde oostwaarts (en de lengte moet overeenkomen
met een van de andere delen, van de westgrens tot de oostgrens) 8 zal
zijn gebied zijn, tot een bezitting in Israël, zodat mijn vorsten mijn
volk niet meer onderdrukken, maar het land overlaten aan het huis Israëls,
naar hun stammen.
In deze tekst wordt de
vorst (de Messias ben David) een stuk land toebedeelt. Meer zal hij niet
krijgen voor zijn gebruik. Dit als tegenstelling van al de andere vorsten
(uit de lijn van David) die er zijn geweest en zichzelf hebben verrijkt door
stukken grond in beslag te nemen van ondergeschikte Israëlieten (zoals dat
ook door koning Achab bij Nabot gebeurde).
Ezech. 45:13 Dit nu is de heffing
die gij de vorst geven zult: een zesde efa van een homer tarwe en een
zesde efa van een homer gerst; 3 Dit nu is de heffing die gij de vorst geven
zult: een zesde efa van een homer tarwe en een zesde efa van een homer
gerst; 14 en het recht op de olie, de bath olie, bedraagt een tiende bath
van elke kor (tien bath een homer, want tien bath is een homer). 15 Voorts
een stuk kleinvee van elke kudde van tweehonderd uit de waterrijke weiden
van Israël, tot spijsoffer, brandoffer en vredeoffers, om over hen
verzoening te doen, luidt het woord van Adonai de Eeuwige. 16 Al het
volk des lands zal bijdragen aan deze heffing voor de vorst in Israëls.
17 Maar op de vorst rust de plicht van de brandoffers, het spijsoffer en
het plengoffer, op de feesten, de nieuwemaansdagen en de sabbatten, op al de
hoogtijden van het huis Israëls. Hij zal het zondoffer en het spijsoffer,
het brandoffer en de vredeoffers brengen, om verzoening te doen voor het
gehele huis Israëls. 18 Zo zegt Adonai de Eeuwig: In de eerste maand,
op de eerste der maand, zult gij een gave jonge stier nemen en daarmede het
heiligdom ontzondigen. 19 De priester zal daartoe iets van het bloed van
het zondoffer nemen en dat strijken aan de post van het huis, aan de vier
hoeken van de omloop van het altaar en aan de post van de poort van de
binnenste voorhof. 20 Evenzo zult gij doen op de zevende van de maand ter
wille van hen die onopzettelijk en onwetend zondigen; en gij zult verzoening
doen voor het huis. 21 In de eerste maand, op de veertiende dag der maand,
zult gij het Pascha vieren; gedurende het feest van zeven dagen zullen
ongezuurde broden gegeten worden. 22 Op die dag zal de vorst voor
zichzelf en voor al het volk des lands een stier als zondoffer bereiden.
23 En gedurende de zeven dagen van het feest zal hij zeven dagen lang
dagelijks als brandoffer voor de Eeuwige zeven stieren en zeven rammen
bereiden, alle gaaf, en als zondoffer dagelijks een geitebok; 24 als
spijsoffer zal hij een efa bij elke stier en een efa bij elke ram bereiden
en een hin olie bij elke efa. 25 Ook in de zevende maand, op de vijftiende
dag der maand, op het feest, zal hij het bereiden; zeven dagen lang
desgelijks, zowel het zondoffer als het brandoffer, het spijsoffer zowel als
de olie. 46:1 Zo zegt Adonai de
Eeuwige: De poort van de binnenste voorhof, die op het oosten uitziet, zal
op de zes werkdagen gesloten blijven, maar op de sabbatdag geopend worden;
ook op de nieuwemaansdag zal zij geopend worden. 2 De vorst zal van
buiten af door de voorhal der poort naar binnen gaan, en bij de post van de
poort blijven staan; dan zullen de priesters zijn brandoffer en zijn
vredeoffer bereiden, waarna hij zich zal nederbuigen op de drempel der
poort, en dan naar buiten gaan. De poort mag tot de avond niet gesloten
worden. 3 Het volk des lands echter zal zich op de sabbatten en de
nieuwemaansdagen bij de ingang van die poort voor het aangezicht van de
Eeuwige nederbuigen. 4 Het brandoffer dat de vorst de Eeuwige brengt,
zal op de sabbatdag bestaan uit zes gave schapen en een gave ram; 5 en als
spijsoffer een efa bij elke ram en bij de schapen een spijsoffer als hij bij
machte is te geven, en een hin olie bij elke efa. 6 Op de
nieuwemaansdag zullen het zijn een gave, jonge stier, zes schapen en een
ram, alle gaaf; 7 en als spijsoffer zal hij een efa bij elke stier en een
efa bij elke ram bereiden en bij de schapen naardat zijn vermogen toereikend
is, en een hin olie bij elke efa. 8 Wanneer nu de vorst naar binnen
gaat, zal hij door de voorhal der poort naar binnen gaan en langs dezelfde
weg naar buiten gaan. 9 Maar wanneer het volk des lands op de
feesttijden voor het aangezicht van de Eeuwige komt, dan zal wie door de
Noordpoort binnengekomen is om zich neder te buigen, door de Zuidpoort naar
buiten gaan en wie door de Zuidpoort binnengekomen is, zal door de
Noordpoort naar buiten gaan. Hij zal niet door dezelfde poort terugkeren als
waardoor hij binnenkwam, maar door die welke er recht tegenover ligt, naar
buiten gaan. 10 De vorst zal, als zij naar binnen gaan, in hun midden
naar binnen gaan, en als zij naar buiten gaan, zal hij ook naar buiten gaan.
11 Ook op de feesten en op de hoogtijden zal het spijsoffer een efa bij
elke stier en een efa bij elke ram zijn, en bij de schapen zoveel als hij
bij machte is te geven; voorts een hin olie bij elke efa. 12 Wanneer de
vorst een vrijwillig offer bereidt, een brandoffer of een vredeoffer als
vrijwillige gave aan de Eeuwige, dan zal men de poort die op het oosten
uitziet, voor hem openen, en hij zal zijn brandoffer en zijn vredeoffer
bereiden, zoals hij het op de sabbatdag doet; en nadat hij naar buiten
gegaan is, zal men de poort na zijn vertrek sluiten. 13 Een eenjarig,
gaaf schaap zult gij de Eeuwige dagelijks tot een brandoffer bereiden; elke
morgen zult gij het bereiden; 14 als spijsoffer zult gij daar elke morgen
bij doen een zesde efa en een derde hin olie om het fijn meel te
bevochtigen; het is een spijsoffer voor de Eeuwige, altoosdurende, vaste
inzettingen. 15 En bereidt het schaap, het spijsoffer en de olie elke
morgen toe als een dagelijks brandoffer. 16 Zo zegt Adonai de Eeuwige:
Wanneer de vorst een geschenk aan een zijner zonen geeft, dan is het diens
erfdeel; aan zijn zonen zal het toebehoren, het is hun bezit als erfdeel;
17 maar wanneer hij een geschenk uit zijn erfdeel aan een van zijn
dienaren geeft, zal het hem toebehoren tot het jaar der vrijlating en dan
tot de vorst terugkeren; voorwaar, het is zijn eigen erfdeel, aan zijn
zonen zal het blijven toebehoren. 18 De vorst mag echter niets nemen uit
het erfdeel van het volk door het uit zijn bezit te verdringen; hij zal van
zijn eigen bezit zijn zonen doen erven, opdat niemand van mijn volk uit zijn
bezitting verdreven worde.
In deze teksten wordt
heel wat over de Messias ben David gezegd. (Nogmaals vanuit Ezech. 34:24 en
Ezech. 37:25 weten we dat het om de Messias ben David gaat). Hij zal een
heffing ontvangen. Op hem rust de plicht van diverse offers (wat hij dan
laat door de Levitische priesters, zie 46:2). Hij is eindverantwoordelijke
om te zorgen dat alles gebeurt. Dan staat er in 45:22 dat hij voor zichzelf
en het volk een zondoffer moet bereiden (dit vers heeft er voor gezorgd dat
sommige (Joodse) uitleggers aan de geldigheid van dit geschrift twijfelen.
Hier wordt een afwijkende instructie gegeven voor Pesach als er in de Thora
gegeven wordt. Anderen zeggen dat het ene het andere niet hoeft uit te
sluiten). Ook in 46:4-7 en 12-13 wordt er beschreven dat de vorst ook nog
andere offers zal brengen, in vuur opgaande offers, spijsoffers, bakoffers
en vredeoffers. Hij laat dat de priesters doen (46:2). Verder wordt er een
aantal gedragsregels gegeven voor de vorst. Ook wordt er beschreven dat de
vorst zonen zal hebben.
Ezech 48:
21 Het overige echter is voor de
vorst: het gebied aan weerszijden van de heilige heffing en het bezit
der stad, langs de vijfentwintigduizend el van de heffing tot aan de
oostgrens, en westwaarts langs de vijfentwintigduizend el tot aan de
westgrens, evenwijdig aan de stamgebieden, zal voor de vorst zijn. En
de heilige heffing en het heiligdom van het huis zullen in het midden
daarvan zijn. 22 Uitgezonderd het bezit der Levieten en het bezit der stad,
die liggen tussen wat van de vorst is, zal wat tussen de grens van Juda
en die van Benjamin ligt, voor de vorst zijn.
In deze teksten wordt een
beschrijving gegeven van het gebied wat de vorst krijgt. Dit weer in
tegenstelling tot voorgaande vorsten die zichzelf ten koste van het volk
verrijkte (zie ook weer Ezech. 22:6)
Hos. 3:4 Want vele dagen zullen de
Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en
zonder gewijde steen, zonder efod of terafim. 5 Daarna zullen de
Israëlieten zich bekeren, en de Eeuwige, hun God, zoeken, en David, hun
koning, en bevende komen tot de Eeuwige en tot zijn heil, in de dagen der
toekomst.
Hier wordt beschreven dat
Israël vele jaren zonder koning en vorst zal zitten tot de tijd van de
Messias ben David. Ten tijde van de Messias ben David zullen er ook weer
offers gebracht worden. Zal de efod en de terafim ook weer gebruikt worden
en de Israëlieten zullen zich bekeren tot de Eeuwige hun G’d.
Amos 9:11 Te dien dage zal Ik de
vervallen hut van David weder oprichten, Ik zal haar scheuren dichten en wat
daarvan is ingestort, overeind zetten; Ik zal haar herbouwen als in de dagen
van ouds, 12 opdat zij beërven de rest van Edom en van al de volken over
wie mijn naam is uitgeroepen, luidt het woord van de Eeuwige, die dit doet.
13 Zie, de dagen komen, luidt het woord van de Eeuwige, dat de ploeger zich
aansluit bij de maaier en de druiventreder bij hem die het zaad strooit; dan
zullen de bergen druipen van jonge wijn en al de heuvelen daarvan
overvloeien. 14 Ik zal een keer brengen in het lot van mijn volk Israël:
verwoeste steden zullen zij herbouwen en bewonen; wijngaarden zullen zij
planten en de wijn ervan drinken; boomgaarden zullen zij aanleggen en de
vrucht daarvan eten. 15 Dan zal Ik hen planten in hun grond, en zij zullen
niet meer worden uitgerukt uit de grond die Ik hun gegeven heb, zegt de
Eeuwige, uw God.
De vervallen hut van
David is een verwijzing naar het koningschap van het huis van David. De
Messias ben David is koning in de lijn van dat huis. Het koningschap van het
huis van David zal zijn volheid beleven als er een keer is in het lot van
Israël, als de verwoeste steden weer herbouwd worden en de wijngaarden weer
gepland worden en het volk niet meer uit het land Israël gerukt zal worden.
Zach. 3:
6 Hierop vermaande de Engel van de
Eeuwige Jozua: 7 Zo zegt de Eeuwige der heerscharen: Indien gij in mijn
wegen wandelt en de door Mij opgedragen taak waarneemt, dan zult gij zowel
mijn huis richten als mijn voorhoven bewaken, en Ik zal u doen verkeren
onder hen die hier staan. 8 Hoor toch, gij hogepriester Jozua, gij en uw
gezellen die voor u zitten (zij zijn immers mannen die ten wonderteken
dienen) voorwaar, zie, Ik zal mijn knecht, de Spruit, doen komen; 9
voorwaar zie, van de steen die Ik voor Jozua neerleg (op die ene steen zijn
zeven ogen) zal Ik zelf het graveersel graveren, luidt het woord van de
Eeuwige der heerscharen, en Ik zal op een dag de ongerechtigheid van dit
land wegdoen. 10 Te dien dage, luidt het woord van de Eeuwige der
heerscharen, zult gij elkander nodigen onder de wijnstok en onder de
vijgeboom. 4:1 De engel die met mij
sprak, kwam terug en wekte mij zoals men iemand uit de slaap wekt. 2 Hij
zeide tot mij: Wat ziet gij? Daarop antwoordde ik: Ik zie daar een
kandelaar, geheel van goud, met een oliehouder aan zijn top; hij heeft zeven
lampen, en telkens zeven toevoerbuizen voor de lampen erbovenop; 3 en twee
olijfbomen steken boven hem uit, de ene rechts en de andere links van de
oliehouder. 4 Ik hernam en vroeg de engel die met mij sprak: Wat betekent
dit, mijn heer? 5 Toen gaf de engel die met mij sprak, mij ten antwoord:
Weet gij niet, wat dit betekent? Ik zeide: Neen, mijn heer. 6 Hij
antwoordde mij: Dit is het woord van de Eeuwige tot Zerubbabel: niet door
kracht noch geweld, maar door mijn Geest! zegt de Eeuwige der heerscharen.
7 Wie zijt gij, grote berg? Voor het aangezicht van Zerubbabel wordt gij
een vlakte; hij zal de gevelsteen naar voren brengen onder het gejubel:
heil, heil zij hem! 8 En het woord van de Eeuwige kwam tot mij: 9 De
handen van Zerubbabel hebben dit huis gegrondvest, zijn handen zullen het
ook voltooien, en gij zult weten, dat de Eeuwige der heerscharen mij tot u
gezonden heeft. 10 Want wie veracht de dag der kleine dingen? Zij zullen
zich verblijden, als zij het paslood zien in de hand van Zerubbabel. Deze
zeven zijn de ogen van de Eeuwige, die de ganse aarde doorlopen. 11 Ik nam
het woord en vroeg hem: Wat betekenen deze twee olijfbomen rechts en links
van de kandelaar? 12 Andermaal nam ik het woord en vroeg hem: Wat betekenen
de twee olijftakken, die door twee gouden buizen het goud van zich doen
uitvloeien? 13 En hij zeide tot mij: Weet gij niet, wat zij betekenen? Ik
antwoordde: Neen mijn heer. 14 Toen zeide hij: Zij zijn de twee messiassen
die voor de Here der ganse aarde staan.
In 3:8 wordt er gesproken
over de Spruit die uit zal komen. In de eerste plaats ziet dat op Zerubbabel
(komt uit de geslachtslijn van David). Verder verwijst het naar de komende
Messias. In wat de Messias doet gaat het uiteindelijk erom dat het einddoel
bereikt wordt. Er kunnen, in theorie, ondertussen veel gezalfden/messiassen
een taak hebben totdat het uiteindelijke doel is bereikt.
Zach. 6:9 Het woord van de Eeuwige kwam
tot mij: 10 Neem gaven van de weggevoerden, van Cheldai, van Tobia en van
Jedaja, en gij, kom nog heden, kom in het huis van Josia, de zoon van
Sefanja, waar zij, uit Babel komende, hun intrek genomen hebben. 11 Neem
dan zilver en goud en maak een kroon en zet die op het hoofd van de
hogepriester Jozua, de zoon van Josadak, 12 en zeg tot hem: Zo zegt de
Eeuwige der heerscharen: zie, een man, wiens naam is Spruit. Deze zal uit
zijn plaats uitspruiten en hij zal de tempel van de Eeuwige bouwen. 13 Ja,
hij zal de tempel van de Eeuwige bouwen en hij zal met majesteit bekleed
zijn en als heerser zitten op zijn troon; en hij zal priester zijn op zijn
troon; heilzaam overleg zal er tussen hen beiden zijn. 14 En de kroon zal
tot gedachtenis aan Chelem, Tobia, Jedaja en Chen, de zoon van Sefanja, in
de tempel van de Eeuwige blijven. 15 Die verre zijn, zullen aan de tempel
van de Eeuwige komen bouwen en gij zult weten, dat de Eeuwige der
heerscharen mij tot u gezonden heeft. Dit zal geschieden, indien gij
aandachtig luistert naar de stem van de Eeuwige, uw God…….8:
20 Zo zegt de Eeuwige der
heerscharen: Wederom zullen er volken komen en inwoners van vele steden, 21
en de inwoners van de ene zullen zich begeven naar die van de andere, en
zeggen: Laten wij toch heengaan om de gunst van de Eeuwige af te smeken en
om de Eeuwige der heerscharen te zoeken; ook ik wil gaan. 22 Ja, vele
natien en machtige volken zullen komen om de Eeuwige der heerscharen te
Jeruzalem te zoeken en de gunst van de Eeuwige af te smeken. 23 Zo zegt de
Eeuwige der heerscharen: In die dagen zullen tien mannen uit volken van
allerlei taal vastgrijpen, ja vastgrijpen de slip van een Judeese man, en
zeggen: wij willen met u gaan, want wij hebben gehoord, dat God met u is.
In vers 12 wordt de
Spruit genoemd wat een verwijzing is naar de Messias (zie ook de teksten in
Ezechiël). Er wordt hier gezegd dat hij de tempel zal bouwen. Kan in de
eerste plaats ook een verwijzing zijn naar Zerubabel. Het is echter ook een
verwijzing naar de Messias en de Messiaanse tijd. Tussen de Messias en de
Hogepriester zal ‘heilzaam’. In hoofdstuk 8 wordt er gesproken over de tijd
dat volken naar Jeruzalem zullen komen om van de Eeuwige ‘Zijn gunst af te
smeken’. In die tijd zullen mensen de slip van de mantel van een Joodse man
vastgrijpen (waar de tsietsiet aan zit die wijst op het onderhouden van de
Thora (Num.15:38)) en zich bij hem aansluiten omdat gezien wordt dat God met
hem is. Dit ziet op het aansluiten van het mensen uit de volken bij het
Joodse volk. Deze gebeurtenissen hebben niet ten tijde van de 2e
tempel plaats gevonden en moeten dus nog gebeuren.
Zach. 9:9 Jubel luide, gij dochter van
Sion; juich, gij dochter van Jeruzalem! Zie, uw koning komt tot u, hij is
rechtvaardig en zegevierend, nederig, en rijdende op een ezel, op een
ezelshengst, een ezelinnejong. 10 Dan zal Ik de wagens uit Efraim en de
paarden uit Jeruzalem tenietdoen, ook de strijdboog wordt tenietgedaan; en
hij zal de volken vrede verkondigen, en zijn heerschappij zal zich
uitstrekken van zee tot zee, en van de Rivier tot de einden der aarde. 11
Ook laat Ik ter wille van uw eigen verbondsbloed de gevangenen onder u vrij
uit de put, waarin geen water is. 12 Keert terug naar de burcht, gij
gevangenen, die hoop moogt koesteren; nog heden verkondig Ik: dubbel zal Ik
u vergelding doen. 13 Want Ik span Mij Juda, op de boog leg Ik Efraim, en
wek uw kinderen, o Sion, op tegen uw kinderen, o Griekenland, en maak u als
het zwaard van een held. 14 Dan zal de Eeuwige hun verschijnen, en zijn
pijl zal als de bliksem uitschieten, en Adonai de Eeuwige zal de bazuin
blazen en optrekken in zuiderstormen. 15 De Eeuwige der heerscharen zal hen
beschutten, zodat zij verslinden, ja de slingerstenen vertreden; zij zullen
drinken, tieren als van wijn, en vol worden als een sprengbekken, als de
hoeken van het altaar. 16 Zo zal de Eeuwige, hun God, hen te dien dage
verlossen als de kudde die zijn volk immers is, ja zij zijn kroonjuwelen,
die zullen blinken in zijn land.
Hier wordt het beeld
geschets van een koning in de lijn van David (ook David en Salomo reden op
een ezel). De heerschappij van deze koning zal zich uitstrekken over de hele
aarde. Hij zal een wereld heerser zijn. Israël zal in die tijd verlost
worden.
Micha 4:
1 En het zal geschieden in het
laatste der dagen: dan zal de berg van het huis van de Eeuwige vaststaan als
de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En
volkeren zullen derwaarts heenstromen, 2 en vele natien zullen optrekken en
zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg van de Eeuwige, naar het huis
van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn
paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en van de Eeuwige woord
uit Jeruzalem. 3 En Hij zal richten tussen vele volkeren en rechtspreken
over machtige natien tot in verre landen. Dan zullen zij hun zwaarden tot
ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een
ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. 4
Maar zij zullen zitten, een ieder onder zijn wijnstok en onder zijn
vijgeboom, zonder dat iemand hen opschrikt; want de mond van de Eeuwige der
heerscharen heeft het gesproken. 5 Want alle volkeren wandelen elk in de
naam van zijn god, maar wij zullen wandelen in de naam van de Eeuwige, onze
God, voor altoos en immer.
Hier wordt niet over de
Messias gesproken maar over de Messiaanse tijd. Volen zullen in die tijd
leven in overeenstemming met de Thora. In die tijd zal er daadwerkelijke
wereldvrede zijn. De almacht van de Eeuwige zal gezien worden en de onmacht
van alle andere goden.
Micha 5:2 En
gij, Betlehem Efrata, al zijt gij klein onder de geslachten van Juda, uit u
zal Mij voortkomen die een heerser zal zijn over Israël en wiens oorsprong
is van ouds, van de dagen der eeuwigheid. 3 Daarom zal Hij hen prijsgeven
tot de tijd, dat zij die baren zal, gebaard heeft. Dan zal het overblijfsel
zijner broederen terugkeren met de Israëlieten. 4 Dan zal Hij staan en hen
weiden in de kracht van de Eeuwige, in de majesteit van de naam van de
Eeuwige, zijns Gods; en zij zullen rustig wonen, want nu zal Hij groot zijn
tot aan de einden der aarde,5 en Hij zal vrede zijn. Wanneer Assur in ons
land komt, en wanneer hij onze paleizen betreedt, dan zullen wij tegen hem
zeven herders stellen en acht vorsten uit de mensen, 6 die het land Assur
zullen weiden met het zwaard en het land van Nimrod in zijn poorten. En Hij
zal bevrijden van Assur, wanneer die in ons land komt en wanneer hij ons
gebied betreedt. 7 En het overblijfsel van Jakob zal te midden van vele
volkeren zijn als dauw van de Eeuwige, als regenstromen op het groene kruid,
dat niet wacht op de mens, noch mensenkinderen verbeidt. 8 En het
overblijfsel van Jakob zal zijn onder de natiën, te midden van vele volkeren
als een leeuw onder de dieren des wouds, als een jonge leeuw onder de
schaapskudden, die, wanneer hij er binnendringt, neerslaat en verscheurt,
zonder dat iemand redt. 9 Uw hand zal verheven zijn boven uw tegenstanders,
en al uw vijanden zullen worden uitgeroeid. 10 Te dien dage zal het
geschieden, luidt het woord van de Eeuwige, dat Ik uw paarden uit uw midden
zal uitroeien en dat Ik uw strijdwagens zal vernietigen. 11 Ik zal de
steden van uw land uitroeien en al uw vestingen afbreken. 12 Ook zal Ik de
toverijen uit uw hand uitroeien, en gij zult geen waarzeggers meer hebben.
13 Ik zal uw gesneden beelden en uw gewijde stenen uit uw midden uitroeien,
en gij zult u niet meer nederbuigen voor het werk uwer handen. 14 Ook zal
Ik uw gewijde palen uit uw midden uitrukken en uw steden verwoesten. 15 En
Ik zal in toorn en gramschap wraak oefenen over de volkeren die geen gehoor
gegeven hebben.
Hier wordt
gesproken over het feit dat de Messias uit het geslacht van David zal
voortkomen (dat is de verwijzing naar Bethlehem). Het overblijfsel van
Israël zal terugkeren naar het land en in vrede wonen. Er zal echte vrede
zijn en er zal geen afgoderij onder het volk Israël meer zijn.
Ps 89:
22 geen vijand zal hem overvallen,
geen booswicht zal hem verdrukken; 23 ja, Ik zal zijn tegenstanders voor
zijn aangezicht verpletteren, wie hem haten, zal Ik verslaan. 24 Maar mijn
trouw en mijn goedertierenheid zullen met hem zijn, en door mijn naam zal
zijn hoorn verhoogd worden; 25 ook zal Ik zijn hand leggen op de zee, en
zijn rechterhand op de stromen. 26 Hij zal tot Mij zeggen: Gij zijt mijn
Vader, mijn God en de rots van mijn heil. 27 Ja, Ik zal hem tot een
eerstgeborene stellen, tot de hoogste van de koningen der aarde. 28 Voor
altoos zal Ik jegens hem mijn goedertierenheid bewaren en mijn verbond zal
voor hem vast blijven; 29 zijn nakroost zal Ik voor immer doen
voortbestaan, en zijn troon als de dagen des hemels. 30 Indien zijn zonen
mijn wet verlaten, en niet naar mijn verordeningen wandelen; 31 indien zij
mijn inzettingen ontwijden, en mijn geboden niet onderhouden, 32 dan zal Ik
hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen;
33 maar mijn goedertierenheid zal Ik hem niet onthouden, mijn trouw zal Ik
niet verloochenen, 34 mijn verbond zal Ik niet ontwijden, noch veranderen
wat over mijn lippen gekomen is. 35 Eenmaal heb Ik bij mijn heiligheid
gezworen: Hoe zou Ik tegenover David liegen! 36 Zijn nakroost zal voor
altoos bestaan, zijn troon zal als de zon voor mij zijn;
Hier wordt gesproken over
de nakomeling van David die als hoogste boven alle koningen op aarde zal
zijn. Hij zal leven volgens G’ds instructies.
Ps 132:11 De Eeuwige heeft David een
dure eed gezworen, waarop Hij niet terugkomt: Een van uw lijfelijke zonen
zal Ik op uw troon zetten. 12 Als uw zonen mijn verbond houden en mijn
getuigenis, die Ik hun leer, dan zullen ook hun zonen voor immer op uw troon
zitten. 13 Want de Eeuwige heeft Sion verkoren, Hij heeft het Zich ter
woning begeerd: 14 Dit is mijn rustplaats voor immer, hier zal Ik wonen,
want haar heb Ik begeerd. 15 Haar voedsel zal Ik rijkelijk zegenen, haar
armen zal Ik met brood verzadigen, 16 haar priesters zal Ik met heil
bekleden, haar vromen zullen vrolijk juichen. 17 Daar zal ik voor David een
hoorn doen uitspruiten, Ik zal voor mijn gezalfde een lamp bereiden; 18
zijn vijanden zal Ik met schaamte bekleden, maar op hem zal zijn kroon
blinken.
De nakomeling van David
zal de vijanden verslaan. De Eeuwige zal in die tijd de berg Sion als zijn
woonplaats hebben. Ook zullen de priesters hun dienst uitvoeren.
Vanuit al deze teksten kunnen we de volgende ‘profielschets’ halen van de Messias ben
David:
>
Hij heeft heerschappij over Israël en volken
> Hij
is vernietiger van Edom
>
Hij heeft fysieke heerschappij, is koning.
>
Houdt zich aan de Tthora instructies en leeft hem voor.
>
Wordt door dienstknecht van G’d, een profeet gezalfd.
>
In zijn tijd zal Juda verlost worden en zal Israël veilig wonen.
>
Hij zal de tempel van de Eeuwige bouwen, die temidden van het volk Israël zal staan.
>
Op dezelfde manier als koning David zal hij koning
zijn.
>
Is niet G’d zelf. Leeft als koning David in dienst van
G’d.
>
Brengt de rest van het volk Israël weer terug
naar het land Israël.
>
Er zal echte wereldvrede komen (ook onder de
dieren). Fysiek verlosser voor degene die zich tot G’d
bekeren.