| |
Thora-gedeelte
Terumah (heffing)
Terumah (heffing),
Ex 25:1-27:19 Haftarah: I Koningen 5:26-6:13
Ex
25:1-27:19 1 De Eeuwige sprak tot Moshé: 2 Zeg tot de
Israëlieten, dat zij voor Mij een heffing inzamelen; van iedere man,
wiens hart hem dringt, zult gij voor Mij een heffing inzamelen.
3 Dit nu is de heffing die gij van hen inzamelen zult: goud,
zilver, koper; 4 blauwpurper, roodpurper, scharlaken,
fijn linnen, geitenhaar; 5 roodgeverfde ramsvellen, tachasvellen en
acaciahout; 6 olie voor het licht, specerijen voor de
zalfolie en voor het welriekend reukwerk; 7 chrysopraasstenen en
vulstenen voor de efod en voor het borstschild. 8 En zij
zullen Mij een heiligdom maken, en Ik zal in hun midden wonen.
9 Gij zult het maken overeenkomstig alles wat Ik u toon, het
model van de tabernakel en het model van al zijn gerei. 10 Zij
moeten dan een ark van acaciahout maken, twee en een halve el lang,
anderhalve el breed, en anderhalve el hoog. 11 Gij zult
die overtrekken met louter goud ; van binnen en van buiten zult gij
die overtrekken en er rondom een gouden omlijsting op maken.
12 Gij zult er vier gouden ringen voor gieten en die
bevestigen aan de vier voetstukken en wel twee ringen aan de ene
zijwand en twee ringen aan de andere zijwand. 13 Gij
zult draagstokken van acaciahout maken en die met goud overtrekken.
14 Gij zult de draagstokken steken in de ringen aan de
zijwanden van de ark, om daarmee de ark te dragen. 15 De
draagstokken zullen in de ringen van de ark blijven, zij zullen er
niet uit verwijderd worden . 16 In de ark zult gij de
Getuigenis leggen , die Ik u geven zal. 17 Ook zult gij
een verzoendeksel van louter goud maken, twee en een halve el lang
en anderhalve el breed. 18 En gij zult twee cherubs van
goud maken , van gedreven werk zult gij ze maken , aan de beide
einden van het verzoendeksel. 19 Maak een cherub aan het
ene einde en een cherub aan het andere einde; uit een stuk met het
verzoendeksel zult gij de cherubs op zijn beide einden maken.
20 De cherubs zullen twee vleugels uitgespreid houden naar
boven, met hun vleugels het verzoendeksel bedekkende en hun
aangezicht naar elkander gericht; naar het verzoendeksel zullen de
aangezichten der cherubs gericht zijn. 21 Gij zult het
verzoendeksel bovenop de ark leggen en in de ark zult gij de
getuigenis leggen, die Ik u geven zal. 22 En Ik zal daar
met u samenkomen en van het verzoendeksel af, tussen de beide
cherubs op de ark der getuigenis, over alles met u spreken wat Ik u
voor de Israëlieten gebieden zal. 23 Gij zult een tafel van
acaciahout maken, twee el lang, een el breed en anderhalve el hoog.
24 Gij zult die overtrekken met louter goud en er een gouden
omlijsting omheen maken. 25 Gij zult er een rand van een
handbreedte omheen maken en een gouden omlijsting rondom haar rand.
26 Gij zult vier gouden ringen ervoor maken en de ringen
zetten op de vier hoeken aan haar vier poten. 27 Dicht
bij de rand zullen zich de ringen bevinden als houders voor
draagstokken, om de tafel te dragen. 28 Gij zult de
draagstokken van acaciahout maken en ze met goud overtrekken, opdat
daarmee de tafel gedragen worde. 29 Gij zult schotels,
schalen, kannen en kommen maken, waarmee geplengd wordt; van louter
goud zult gij ze maken. 30 En gij zult op de tafel
geregeld toonbrood leggen voor mijn aangezicht. 31 Gij zult
een kandelaar van louter goud maken , van gedreven werk zal de
kandelaar gemaakt worden, het voetstuk zowel als de schacht; de
bloemkelken met knoppen en bloesems, zullen daarmee een geheel
vormen. 32 Zes armen nu zullen uit zijn zijden
uitsteken: drie armen van de kandelaar uit de ene zijde en drie
armen van de kandelaar uit de andere zijde. 33 Drie
bloemkelken in de vorm van amandelbloesem aan de ene arm, met knop
en bloesem ; en drie bloemkelken in de vorm van amandelbloesem aan
de andere arm, met knop en bloesem; aldus voor de zes armen,
die uit de kandelaar uitsteken. 34 Op de kandelaar vier
bloemkelken in de vorm van amandelbloesem, met zijn knoppen en
bloesems. 35 Ook een knop onder het eerste paar armen ,
die uit hem voortkomen, en een knop onder het tweede paar armen, die
uit hem voortkomen, en een knop onder het derde paar armen, die uit
hem voortkomen; aldus bij de zes armen, die uit de kandelaar
uitsteken. 36 De knoppen en de armen zullen uit hem
voortkomen, terwijl het geheel een gedreven werk van louter goud is.
37 Gij zult er zeven lampen voor maken en men zal die lampen
erop zetten en het licht laten vallen naar de voorkant. 38
Zijn snuiters en zijn bakjes zullen van louter goud zijn. 39
Van een talent louter goud zal men hem maken, met al dit gerei.
40 Zie nu toe, dat gij alles maakt naar het model dat u
daarvan op de berg getoond is.
26:1 De tabernakel zult gij
maken van tien tentkleden; van getweernd fijn linnen blauwpurper,
roodpurper en scharlaken, met kunstig geweven cherubs zult gij ze
maken. 2 De lengte van elk tentkleed zal achtentwintig
el zijn en de breedte van elk tentkleed vier el: eenzelfde maat voor
al de tentkleden. 3 Vijf van de tentkleden zullen
verbonden zijn aan elkander, en nog eens vijf tentkleden zullen
verbonden zijn aan elkander. 4 Ook zult gij
blauwpurperen lussen maken op de rand van het ene tentkleed aan het
einde, aan het ene stel, en evenzo zult gij doen op de rand van het
laatste tentkleed aan het andere stel. 5 Vijftig lussen
zult gij maken op het ene tentkleed en vijftig lussen zult gij maken
aan het einde van het tentkleed, dat tot het andere stel behoort,
zodat de lussen tegenover elkaar staan, de ene tegenover de andere.
6 En gij zult vijftig gouden haken maken en de tentkleden aan
elkander door de haken verbinden, zodat de tabernakel een geheel is.
7 Ook zult gij tentkleden van geitenhaar maken tot een tent over de
tabernakel, elf tentkleden zult gij maken. 8 De lengte
van elk tentkleed zal dertig el zijn en de breedte van elk tentkleed
vier el: eenzelfde maat voor de elf tentkleden. 9 Gij
zult vijf van de tentkleden afzonderlijk verbinden en zes van de
tentkleden afzonderlijk, en gij zult het zesde tentkleed dubbel
leggen, aan de voorkant van de tent. 10 Gij zult vijftig
lussen maken op de rand van het ene tentkleed, het laatste aan het
ene stel, en vijftig lussen op de rand van het tentkleed, aan het
andere stel. 11 Gij zult vijftig koperen haken maken en
de haken in de lussen steken en de tent samenvoegen, zodat zij een
geheel is. 12 Wat het overhangende betreft, dat
overhangt aan de tentkleden der tent, de helft van het overhangende
tentkleed zal overhangen aan de achterkant van de tabernakel.
13 Een el aan deze zijde en een el aan gene zijde van wat
overhangt in de lengte van de tentkleden der tent zal overhangen aan
de zijde van de tabernakel, aan deze en aan gene zijde, om haar te
bedekken. 14 Ook zult gij een dekkleed voor de tent
maken van roodgeverfde ramsvellen, en een dekkleed van tachasvellen
daaroverheen. 15 Gij zult de planken voor de tabernakel maken
van acaciahout, rechtopstaande; 16 tien el zal een plank
lang zijn en anderhalve el breed. 17 Elke plank zal twee
tappen hebben, zodat zij aan elkaar kunnen worden verbonden; zo zult
gij met al de planken van de tabernakel doen. 18 Gij
zult de planken voor de tabernakel maken, twintig planken aan de
zuidkant. 19 En veertig zilveren voetstukken zult gij
maken onder de twintig planken, twee voetstukken onder de ene plank
voor haar beide tappen, en twee voetstukken onder de andere plank
voor haar beide tappen. 20 Evenzo voor de andere zijde
van de tabernakel aan de noordkant twintig planken 21 met
veertig zilveren voetstukken: twee voetstukken onder de ene plank en
twee voetstukken onder de andere plank. 22 Voor de
achterzijde van de tabernakel aan de westkant zult gij zes planken
maken. 23 Twee planken zult gij maken voor de hoeken van
de tabernakel aan de achterkant. 24 Volkomen gelijk nu
zullen zij zijn aan de onderkant en aan de bovenkant, tot de ene
ring; zo zal het voor die beide zijn: zij zullen de beide
hoeken vormen. 25 Er zullen dus acht planken zijn met haar zilveren
voetstukken: zestien voetstukken; twee voetstukken onder de ene
plank en twee voetstukken onder de andere plank. 26 Ook
zult gij dwarsbalken maken van acaciahout: vijf voor de planken van
de ene zijde van de tabernakel, 27 vijf dwarsbalken voor
de planken van de andere zijde van de tabernakel, en vijf
dwarsbalken voor de planken van de zijde van de tabernakel aan de
achterkant naar het westen, 28 met de middelste
dwarsbalk, in het midden der planken, dwars doorlopende van het ene
einde naar het andere. 29 De planken nu zult gij met
goud overtrekken , de ringen zult gij van goud maken als houders
voor de dwarsbalken, en de dwarsbalken zult gij met goud
overtrekken. 30 Dan zult gij de tabernakel oprichten overeenkomstig
het plan dat u daarvan op de berg getoond werd. 31 Gij zult
een voorhangsel maken van blauwpurper, roodpurper, scharlaken en
getweernd fijn linnen; met kunstig geweven cherubs zult gij het
maken. 32 Gij zult het hangen aan vier pilaren van
acaciahout, met goud overtrokken, van gouden haken voorzien,
op vier zilveren voetstukken. 33 Gij zult het voorhangsel onder de
haken hangen en daarheen, binnen het voorhangsel, de ark der
getuigenis brengen, zodat het voorhangsel voor u scheiding maakt
tussen het heilige en het heilige der heiligen. 34 Gij
zult het verzoendeksel op de ark der getuigenis leggen in het
heilige der heiligen. 35 Gij zult de tafel buiten het
voorhangsel zetten, en de kandelaar tegenover de tafel aan de
zuidzijde van de tabernakel, en de tafel zult gij plaatsen aan de
noordzijde. 36 Ook zult gij een gordijn voor de ingang
der tent maken van blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getweernd
fijn linnen: veelkleurig weefwerk. 37 Gij zult voor het gordijn vijf
pilaren van acaciahout maken en ze met goud overtrekken, van gouden
haken voorzien, en gij zult daarvoor vijf koperen voetstukken
gieten.
27:1 Gij zult het altaar van
acaciahout maken , vijf el lang en vijf el breed, zodat het altaar
vierkant is, en drie el hoog. 2 Gij zult hoornen aan de
vier hoeken maken ; de hoornen zullen daarmee een geheel vormen , en
gij zult het overtrekken met koper. 3 Ook zult gij er
potten voor maken, om het van as te reinigen, en scheppen,
sprengbekkens, vorken en vuurpannen; al zijn gerei zult gij
van koper maken. 4 Gij zult een traliewerk ervoor maken,
een koperen netwerk, en op het net vier koperen ringen maken aan de
vier einden. 5 Gij zult het onder de rand van het altaar
van onderen bevestigen, zodat het netwerk halverwege het altaar
reikt. 6 Gij zult draagstokken voor het altaar maken ,
draagstokken van acaciahout en die met koper overtrekken. 7 Zijn
draagstokken moeten in de ringen gestoken worden en de draagstokken
zullen zich aan de beide zijden van het altaar bevinden,
wanneer men het draagt. 8 Hol, van planken, zult gij het
maken ; zoals Hij u op de berg getoond heeft , zo zal men het maken.
9 Gij zult de voorhof van de tabernakel maken ; aan de zuidzijde
gordijnen voor de voorhof van getweernd fijn linnen, honderd
el lengte aan de ene zijde; 10 en daarvoor twintig
pilaren, en twintig voetstukken van koper, voor de pilaren haken en
dwarsstangen van zilver. 11 Zo ook aan de noordzijde in
de lengte gordijnen van honderd el lengte en daarvoor twintig
pilaren, en twintig voetstukken van koper, voor de pilaren haken en
dwarsstangen van zilver. 12 In de breedte nu van de
voorhof aan de westzijde gordijnen van vijftig el, met hun tien
pilaren en de tien voetstukken daarvan. 13 De breedte nu
van de voorhof aan de oostzijde: vijftig el. 14 En
vijftien el gordijnen voor het ene zijstuk, met hun drie pilaren en
de drie voetstukken daarvan. 15 Ook voor het andere zijstuk
vijftien el gordijnen, met hun drie pilaren en de drie voetstukken
daarvan. 16 En voor de poort van de voorhof een gordijn van twintig
el van blauwpurper, roodpurper, scharlaken en van getweernd
fijn linnen, veelkleurig weefwerk, met de vier pilaren en de vier
voetstukken daarvan. 17 Al de pilaren rondom de voorhof
door zilveren dwarsstangen verbonden, en hun haken van zilver en hun
voetstukken van koper. 18 De lengte van de voorhof honderd el, de
breedte telkens vijftig en de hoogte vijf el van getweernd fijn
linnen, en de voetstukken ervan van koper. 19 Wat al het gerei voor
de gehele inrichting van de tabernakel betreft, en al zijn pinnen en
al de pinnen van de voorhof, dat moet van koper zijn.
I
Koningen 5:26-6:13 5:12(26) De Eeuwige nu had Salomo
wijsheid geschonken , zoals Hij hem had toegezegd. En er was vrede
tussen Chiram en Salomo, en die beiden sloten een verbond.
13 En koning Salomo riep uit geheel Israël een lichting op
voor herendienst; de lichting bedroeg dertigduizend man. 14
Van hen zond hij maandelijks bij afwisseling tienduizend naar de
Libanon, zodat zij een maand in de Libanon waren en twee maanden
thuis; en Adoniram stond over de herendienst. 15 Voorts had
Salomo zeventigduizend lastdragers en tachtigduizend steenhouwers in
het gebergte, 16 behalve Salomo’s hoofdopzichters over de
arbeid, drieduizend driehonderd , die aangesteld waren over het volk
dat de arbeid verrichtte. 17 En de koning gebood, dat
men grote, kostbare stenen zou uitbreken om het huis op
gehouwen stenen te grondvesten. 18 De bouwlieden van
Salomo en van Chiram en de Giblieten behieuwen de boomstammen en de
stenen, en maakten ze pasklaar voor de bouw van het huis.
6:1 In het vierhonderd
tachtigste jaar na de uittocht der Israëlieten uit het land Egypte,
in het vierde jaar van Salomo’s regering over Israël, in de maand
Ziw, dat is de tweede maand, bouwde hij het huis voor De
Eeuwige. 2 Het huis dat koning Salomo voor de Eeuwige
bouwde, was zestig el lang, twintig el breed en dertig el hoog.
3 De voorhal aan de voorzijde van de hoofdzaal van het huis
was twintig el lang over de breedte van het huis en tien el diep,
voor aan het huis. 4 Ook maakte hij aan het huis vensters van eng
latwerk. 5 Voorts bouwde hij tegen de muur van het huis
een aanbouw, rondom tegen de muren van het huis, rondom tegen de
hoofdzaal en de achterzaal; en hij maakte die rondom met
verdiepingen. 6 De benedenste verdieping had een breedte van
vijf el, de middelste van zes el en de derde van zeven el, want hij
bracht aan het huis rondom van buiten inkortingen aan om niet in de
muren van het huis in te hoeven grijpen. 7 Toen het huis gebouwd
werd, werd het opgetrokken van steen, afgewerkt aan de groeve, en
geen hamer of beitel of enig ijzeren gereedschap werd gehoord bij
het bouwen van het huis. 8 De toegang tot de benedenste verdieping
was aan de rechtervleugel van het huis, en met wenteltrappen ging
men op naar de middelste en van de middelste naar de derde. 9 Toen
hij de bouw van het huis voltooid had , dekte hij het huis bij wijze
van vakken en rijen met cederhout. 10 En nadat hij de
aanbouw tegen het gehele huis opgetrokken had, elke verdieping
vijf el hoog, betimmerde hij het huis met cederhout. 11 En het
woord van de Eeuwige kwam tot Salomo: 12 Aangaande dit huis, dat gij
bezig zijt te bouwen; Indien gij in mijn inzettingen wandelt, mijn
verordeningen doet en al mijn geboden in acht neemt door daarnaar te
wandelen, zal Ik aan u het woord gestand doen , dat Ik tot uw vader
David gesproken heb, 13 dat Ik te midden der Israëlieten zal
wonen en mijn volk Israël niet zal verlaten .
|
|
> Zeg
tot de Israëlieten, dat zij voor Mij een heffing inzamelen; van iedere man,
wiens hart hem dringt, zult gij voor Mij een heffing inzamelen. (25:2)
Door de vrijwillige gave van de Israëlieten kon G’d dichter tot de
Israëlieten naderen. Met die vrijwillige gave moet de tabernakel gebouwd
worden. Ondanks dat het vrijwillig is geeft G’d wel aan hoe Hij het wil
hebben wil G'd dat de mens Hem vrijwillig dient op de manier zoals Hij dat wil.
> van
iedere man, wiens hart hem dringt (25:2b) De man voldoet de verplichting
namens zijn familie.
> wiens
hart hem dringt (25:2) G’d dienen in volkomenheid is een dienen in
vrijwilligheid vanuit een hartsverlangen om te luisteren naar G’d.
> En
zij zullen Mij een heiligdom maken, en Ik zal in hun midden wonen (25:8).
Door de tempel kan G’d dichter tot de mensen naderen. De Israëlieten worden
opgedragen om zelf, met wat ze kunnen en de creativiteit die ze hebben, de
tabernakel en later de tempel te bouwen. Dat is de ruimte waar G’d met Zijn
Shechina kwam en zal komen wonen. Als de tempel straks weer gebouwd zal zijn
kan G’d zo evenzo weer met Zijn aanwezigheid hier op aarde wonen.De
plaats waar, volgens de Joodse wijzen, de hemel de aarde kust. Het volk
Israël heeft een verantwoordelijkheid voor de wereld. Dat is een plaats te
creëren waar de hemel de aarde raakt. Daar is de daadwerkelijk verbinding
van G’d en zijn volk. De tabernakel en later de Tempel was er voor
nodig om die aanwezigheid van G’d op aarde (in die grote 'dimensie')
mogelijk te maken. De Tempel zal ook weer nodig zijn om dat opnieuw te
realiseren. Zie ook Jesaja 11:1 En er zal een rijsje voortkomen uit de tronk
van Isai en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen. 2 En op hem zal
de Geest van de Eeuwige rusten, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest
van raad en sterkte, de Geest van kennis en vreze van de Eeuwige; 3 ja, zijn
lust zal zijn in de vreze van de Eeuwige. Hij zal niet richten naar hetgeen
zijn ogen zien, noch rechtspreken naar hetgeen zijn oren horen; 4 want hij
zal de geringen in gerechtigheid richten en over de ootmoedigen des lands in
billijkheid rechtspreken, maar hij zal de aarde slaan met de roede zijns
monds en met de adem zijner lippen de goddeloze doden. 5 Gerechtigheid zal
de gordel zijner lendenen zijn en trouw de gordel zijner heupen. 6 Dan zal
de wolf bij het schaap verkeren en de panter zich nederleggen bij het bokje;
het kalf, de jonge leeuw en het mestvee zullen tezamen zijn, en een kleine
jongen zal ze hoeden; 7 de koe en de berin zullen samen weiden, haar jongen
zullen zich tezamen nederleggen, en de leeuw zal stro eten als het rund; 8
dan zal een zuigeling bij het hol van een adder spelen en naar het nest van
een giftige slang zal een gespeend kind zijn hand uitstrekken. 9 Men zal
geen kwaad doen noch verderf stichten op gans mijn heilige berg, want de
aarde zal vol zijn van kennis van de Eeuwige, zoals de wateren de bodem der
zee bedekken. 10 En het zal te dien dage geschieden, dat de volken de wortel
van Isai zullen zoeken, die zal staan als een banier der natien, en zijn
rustplaats zal heerlijk zijn. Zie ook. Habakuk 2:14 (Want de aarde zal vol
worden van de kennis van de heerlijkheid van de Eeuwige, gelijk de wateren
die de bodem der zee bedekken.) waar over die tijd wordt gesproken.
>en
I k zal in hun
midden wonen (25:8b). Het is G’ds verlangen om temidden van Zijn volk Israël
te wonen. Temidden van een volk wat vrijwillig, uit een vrije keus er voor
kiest te leven volgens G'ds wil.
> Gij
zult die overtrekken met louter goud; van binnen en van buiten zult gij die
overtrekken en er rondom een gouden omlijsting op maken (25:11) Zo dient
volgens de Talmoed de Thorastudent er van buiten en binnen hetzelfde er uit
te zien, van goud (Talmud, Yoma 72b).
> Creativiteit,
kunst en kwaliteit is iets wat G’d in de mens heeft gelegd. Het komt van
Hemzelf. De mens is naar Zijn beeld geschapen. Natuurlijk verheerlijkt het
in de eerste plaats G’d zelf en is eigenlijk bestemd voor G’d zelf.
(25:1-27:19).
> En
Ik zal daar met u samenkomen en van het verzoendeksel af, tussen de beide
cherubs op de ark der getuigenis, over alles met u spreken wat Ik u voor de
Israëlieten gebieden zal (25:22). Toen de tabernakel en later de tempel er
was was er meer goddelijke openbaring dan nu zonder tempel. Die mate van
openbaring zal er weer zijn als de tempel er weer is.
> De
Tabernakel was een zichtbaar teken (voor Israël maar ook voor de omliggende
volken) van de unieke relatie van God met Israël. De volken mogen zich
echter er ook bij aansluiten en de grotere verantwoordelijkheid om G’d te
dienen volgens Zijn instructies op zich te nemen. Jesaja 56: 2 Welzalig de
sterveling die dit doet, en het mensenkind dat daaraan vasthoudt; die acht
geeft op de sabbat, zodat hij hem niet ontheiligt, en acht geeft op zijn
hand, zodat zij niets kwaads doet. 3 Laat dan de vreemdeling die zich bij de
Eeuwige aansloot, niet zeggen: De Eeuwige zal mij zeker afzonderen van zijn
volk; en laat de ontmande niet zeggen: Zie, ik ben een dorre boom. 4 Want
zo zegt de Eeuwige van de ontmanden, die mijn sabbatten onderhouden en
verkiezen wat Mij behaagt en vasthouden aan mijn verbond: 5 Ik geef hun in
mijn huis en binnen mijn muren een gedenkteken en een naam, beter dan zonen
en dochters; Ik geef hun een eeuwige naam, die niet uitgeroeid zal worden.
6 En de vreemdelingen die zich bij de Eeuwige aansloten om Hem te dienen,
en om de naam van de eeuwige lief te hebben, om Hem tot knechten te zijn,
allen die de sabbat onderhouden, zodat zij hem niet ontheiligen, en die
vasthouden aan mijn verbond: 7 hen zal Ik brengen naar mijn heilige berg en
Ik zal hun vreugde bereiden in mijn bedehuis; hun brandoffers en hun
slachtoffers zullen welgevallig zijn op mijn altaar, want mijn huis zal een
bedehuis heten voor alle volken. 8 Het woord van de Adonai de Eeuwige, die
de verdrevenen van Israël bijeenbrengt, luidt: Ik zal daartoe nog meerderen
bijeenbrengen, dan er reeds toegebracht zijn.
> En
Ik zal daar met u samenkomen en van het verzoendeksel af, tussen de beide
cherubs op de ark der getuigenis, over alles met u spreken wat Ik u
voor de Israëlieten gebieden zal (25:22). Toen de tabernakel en later de
tempel er was was er meer goddelijke openbaring dan nu zonder tempel. Die
mate van openbaring zal er weer zijn als de tempel er weer is.
> Zie
nu toe, dat gij alles maakt naar het model dat u daarvan op de berg getoond
is (25:40). De tempel, geheel gemaakt volgens goddelijke inspiratie. Zo zal
de nieuwe tempel naar G’s instructies gemaakt worden. Zie ook Ezechiël 43 en
verder.
> Gij
zult het voorhangsel onder de haken hangen en daarheen, binnen het
voorhangsel , de ark der getuigenis brengen, zodat het voorhangsel voor u
scheiding maakt tussen het heilige en het heilige der heiligen (26:33). G’d
maakt scheiding tussen heilig en gewoon en tussen heilig en heiliger. Zo is
er ook een verschil tussen Israël en de volken. Het volk Israël is geroepen
een koninklijk priesterschap voor G’d te zijn. Exodus 19:6 En gij zult Mij
een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk.
> Gij
zult het voorhangsel onder de haken hangen en daarheen, binnen het
voorhangsel , de ark der getuigenis brengen, zodat het voorhangsel voor u
scheiding maakt tussen het heilige en het heilige der heiligen (26:33)
Toedekken is het heilige afzonderen van het minder heilige. Om het niet te
laten vermengen.
> Aangaande
dit huis, dat gij bezig zijt te bouwen; Indien gij in mijn inzettingen
wandelt, mijn verordeningen doet en al mijn geboden in acht neemt door
daarnaar te wandelen, zal Ik aan u het woord gestand doen , dat Ik tot uw
vader David gesproken heb, dat Ik te midden der Israëlieten zal wonen en
mijn volk Israël niet zal verlaten. 1 Kon 6:12,13. G’d kan er wonen en
blijven wonen als het volk daadwerkelijk een heilig priesterlijk volk is.
Links voor bestudering
van het Thoragedeelte:
Nederlands:
http://www.joodsleven.nl/
http://www.nik.nl (onder Over Jodendom,
Parasje van de week)
http://bethhamidrash.org/online/parashat-hashavua/
Engels:
http://ravkooktorah.org/
http://www.machonmeir.net/
http://www.torah.org/learning/torahportion.php3
http://www.chabad.org/parshah/default.asp
http://www.shemayisrael.co.il/parsha/eylevine/Archives.htm
http://israelvisit.co.il/top/previous.shtml
|