| |
Thora-gedeelte
Mishpatim (Verordeningen)
Mishpatim(verordeningen),
Ex 21:1-24:18 Haftarah: Jer. 34:8-22, 33:25-26.
Ex. 21:1 Dit zijn de verordeningen
die gij hun zult voorhouden. 2 Wanneer gij een
Hebreeuwse slaaf koopt, zal hij zes jaar dienen, maar in het zevende
jaar zal hij om niet als een vrij man weggaan. 3 Indien
hij alleen gekomen is, zal hij alleen weggaan; indien hij gehuwd
was, dan zal zijn vrouw met hem weggaan. 4 Indien zijn
heer hem een vrouw gegeven heeft en zij hem zonen of dochters
gebaard heeft, zal de vrouw met haar kinderen het eigendom blijven
van haar heer, en hij zal alleen weggaan. 5 Maar indien
de slaaf nadrukkelijk zegt : Ik heb mijn heer, mijn vrouw en mijn
kinderen lief, ik wil niet als vrij man weggaan, 6 dan
zal zijn heer hem bij de goden brengen , hij zal hem bij de deur of
de deurpost brengen, en zijn heer zal zijn oor met een priem
doorboren en hij zal hem voor altijd dienen. 7 En
wanneer iemand zijn dochter als slavin verkoopt, zal zij niet
weggaan zoals de slaven weggaan. 8 Indien zij haar heer
niet bevalt, die haar voor zichzelf bestemd had, dan moet hij haar
laten loskopen ; hij heeft niet de bevoegdheid haar aan een vreemd
volk te verkopen, omdat hij trouweloos tegen haar gehandeld heeft.
9 Indien hij haar voor zijn zoon bestemt, zal hij haar
naar het recht der dochters doen. 10 Indien hij zich een
andere neemt, zal hij haar voeding, haar kleding en de echtelijke
gemeenschap met haar niet verminderen. 11 Indien hij
haar deze drie dingen niet doet, zal zij weggaan, om niet, zonder
geld. 12 Wie iemand zo treft, dat hij sterft , zal zeker ter
dood gebracht worden. 13 Maar voor het geval, dat hij
het er niet op toelegde, doch dat God het zijn hand deed overkomen ,
zal Ik u een plaats aanwijzen, waarheen hij kan vluchten. 14
Doch wanneer iemand misdadig handelt tegen zijn naaste en hem met
list doodt, dan zult gij hem van mijn altaar weghalen , opdat hij
sterve. 15 Wie zijn vader of zijn moeder slaat, zal
zeker ter dood gebracht worden. 16 Wie een mens rooft,
hetzij hij hem reeds verkocht heeft, hetzij deze nog in zijn bezit
wordt aangetroffen, zal zeker ter dood gebracht worden. 17
Wie zijn vader of zijn moeder vervloekt, zal zeker ter dood
gebracht worden. 18 Wanneer mannen twisten en de een
slaat de ander met een steen of met de vuist, zodat deze wel niet
sterft, maar bedlegerig wordt, 19 dan zal hij die de
slag gaf, ongestraft blijven , wanneer de ander opstaat en met zijn
stok buiten wandelt; slechts diens gedwongen rusttijd zal hij
vergoeden en voor genezing zorgen. 20 Wanneer iemand
zijn slaaf of zijn slavin met een stok slaat, zodat deze onder zijn
hand sterft, zal deze zeker gewroken worden. 21 Slechts
indien hij een dag of twee in leven blijft, zal hij niet gewroken
worden , want het is zijn eigen geld. 22 Wanneer mannen
vechten en een van hen stoot een zwangere vrouw, zodat haar vrucht
afgaat, maar zonder ander letsel, dan zal zeker een boete worden
geeist, naardat de man van die vrouw hem oplegt, en hij zal het
volgens besluit van de rechters geven. 23 Maar indien er
een ander letsel is, zult gij geven leven voor leven, 24
oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet,
25 blaar voor blaar, wond voor wond, striem voor striem.
26 Wanneer iemand het oog van zijn slaaf, of het oog van
zijn slavin, raakt en het vernielt, zal hij hem om zijn oog
vrijlaten . 27 En indien hij een tand van zijn slaaf, of
een tand van zijn slavin, uitslaat, zal hij hem om zijn tand
vrijlaten. 28 Wanneer een rund een man of een vrouw
stoot, zodat deze sterft, dan zal het rund zeker gestenigd worden en
zijn vlees zal niet gegeten worden, maar de eigenaar van het rund
zal vrijuit gaan. 29 Indien echter dat rund reeds
vroeger stotig was en zijn eigenaar gewaarschuwd was , maar hij het
niet bewaakte, en het doodt een man of een vrouw, dan zal het rund
gestenigd worden, maar ook de eigenaar zal ter dood gebracht worden.
30 Indien hem een zoengeld opgelegd wordt , dan zal hij alles
wat hem opgelegd wordt , als losprijs voor zijn leven geven.
31 Stoot het een zoon of een dochter , dan zal met hem
gehandeld worden volgens dezelfde verordening. 32 Maar
indien het rund een slaaf of een slavin stoot, dan zal hij dertig
sikkels zilver aan de heer van deze geven, en het rund zal gestenigd
worden. 33 Wanneer iemand een put opent, of wanneer
iemand een put graaft, zonder die te bedekken, en er valt een rund
of een ezel in, 34 dan zal de eigenaar van de put
vergoeding geven : hij zal er geld voor teruggeven aan de eigenaar
ervan, maar het dode dier zal zijn eigendom zijn. 35
Wanneer iemands rund het rund van zijn naaste stoot, zodat het
sterft, dan zal men het levende rund verkopen en zijn prijs verdelen
en ook het dode dier zal men verdelen. 36 Of als het
bekend was, dat het rund reeds vroeger stotig was, en als zijn
eigenaar het desondanks niet bewaakte, dan zal hij volledig rund
voor rund vergoeden , doch het dode dier zal zijn eigendom zijn.
22:1 Wanneer iemand een rund of
een stuk kleinvee steelt en het slacht of verkoopt, dan zal hij vijf
stuks rundvee als vergoeding geven voor het rund en vier stuks
kleinvee voor het stuk kleinvee. 2 Indien een dief bij
een inbraak betrapt en zo getroffen wordt, dat hij sterft , dan rust
daarop geen bloedschuld; 3 indien de zon was opgegaan,
rust daarop wel bloedschuld. Hij zal volledig vergoeding geven;
indien hij niets heeft, zal hij verkocht worden om wat hij gestolen
heeft. 4 Indien werkelijk het gestolene levend in
zijn bezit gevonden wordt, hetzij rund, ezel of een stuk kleinvee,
zal hij het dubbele als vergoeding geven. 5 Wanneer
iemand een akker of een wijngaard laat afweiden door zijn vee erin
los te laten, en dit weidt de akker van een ander af, dan zal hij
het beste deel van zijn eigen akker of het beste deel van zijn
wijngaard als vergoeding geven. 6 Wanneer brand ontstaat
en doornstruiken aantast, doch ook een schoof of het staande koren
of het gehele veld verteerd wordt , dan zal hij, die de brand
aanstak, volledig vergoeding geven. 7 Wanneer iemand aan
zijn naaste geld of goed te bewaren geeft, en het uit het huis van
die man gestolen wordt, zal de dief, indien hij gevonden wordt
het dubbele als vergoeding geven. 8 Indien de dief niet
gevonden wordt, zal de heer des huizes tot de goden naderen ,
om te zweren, dat hij zijn hand niet uitgestoken heeft naar de have
van zijn naaste. 9 Bij elke zaak van verduistering,
hetzij van een rund, een ezel, een stuk kleinvee, een gewaad, hetzij
van welk verloren voorwerp ook, waarvan de eigenaar zegt :
dat is het, zal hun beider zaak tot de goden komen. Hij, die de
goden schuldig verklaren, zal aan zijn naaste het dubbele als
vergoeding geven. 10 Wanneer iemand aan zijn naaste een
ezel of een rund of een stuk kleinvee of welk dier ook, te bewaren
geeft en het sterft, of het wordt gewond of geroofd, zonder dat
iemand het ziet, 11 dan zal de eed bij de Eeuwige tussen
hen beslissen, of hij niet zijn hand uitgestoken heeft naar de have
van zijn naaste , en de eigenaar zal er genoegen mee nemen, de
ander behoeft geen vergoeding te geven. 12 Maar indien
het zonder meer van hem gestolen is, zal hij aan de eigenaar
vergoeding geven. 13 Indien het zonder meer verscheurd
is , zal hij het als bewijsstuk overleggen. Het verscheurde
zal hij niet vergoeden. 14 Wanneer iemand van zijn
naaste een dier leent, en het wordt gewond of sterft, terwijl
de eigenaar er niet bij was, dan zal hij volledig vergoeding geven.
15 Indien de eigenaar erbij was, zal hij geen vergoeding
geven. Indien het gehuurd was , is de schade in de huurprijs
inbegrepen. 16 Wanneer iemand een maagd verleidt, die
niet ondertrouwd is, en gemeenschap met haar heeft, dan zal hij haar
tegen de volle bruidsprijs tot vrouw nemen. 17 Indien
haar vader ten stelligste weigert haar aan hem te geven, dan zal hij
de bruidsprijs der maagden aan zilver afwegen. 18 Een
tovenares zult gij niet in leven laten. 19 Al wie met
een dier gemeenschap heeft , zal zeker ter dood gebracht worden.
20 Wie aan de goden offert, behalve aan de Eeuwige alleen, zal
met de ban geslagen worden. 21 Een vreemdeling zult gij
niet onderdrukken , noch hem benauwen, want gij zijt vreemdelingen
geweest in het land Egypte. 22 Geen enkele weduwe of
wees zult gij verdrukken. 23 Indien gij dezen toch
verdrukt, voorzeker zal Ik, indien zij luide tot Mij roepen,
hun geroep horen, 24 en mijn toorn zal ontbranden en Ik
zal u met het zwaard doden, zodat uw vrouwen weduwen worden en uw
kinderen wezen. 25 Indien gij aan mijn volk, aan de arme bij
u, geld leent, zult gij u niet als een schuldeiser jegens hem
gedragen: gij zult hem geen rente opleggen. 26 Indien
gij het opperkleed van uw naaste tot pand neemt, zult gij het hem
voor zonsondergang teruggeven, 27 want dat is zijn enige
bedekking, dat is de bekleding voor zijn huid. Waarin zal hij zich
te ruste leggen? Wanneer hij tot Mij om hulp zal roepen, zal Ik
horen , want Ik ben genadig. 28 De goden zult gij niet
vervloeken en een vorst onder uw volk zult gij niet verwensen.
29 Gij zult niet talmen, van uw graan en van uw wijnoogst te
geven. De eerstgeborene van uw zonen zult gij Mij geven. 30
Evenzo zult gij doen met uw runderen en met uw kleinvee: zeven dagen
zullen zij bij de moeder blijven, op de achtste dag zult gij ze Mij
geven. 31 Gij zult Mij heilige mensen zijn; vlees van
dieren, die in het veld verscheurd zijn, zult gij niet eten, gij
zult het voor de honden werpen.
23:1 Gij zult geen vals gerucht
verbreiden ; gij moogt de schuldige niet helpen als misdadig
getuige. 2 Gij zult de meerderheid in het kwade niet
volgen, noch in een rechtsgeding getuigenis afleggen met de
meerderheid mee, om het recht te buigen. 3 Ook zult gij
een onaanzienlijke niet voortrekken in zijn rechtsgeding. 4
Wanneer gij een verdwaald rund of ezel van uw vijand aantreft, zult
gij ze hem zeker terugbrengen. 5 Wanneer gij de ezel van
uw vijand onder zijn last ziet bezwijken, zult gij dit niet
onverschillig aan hem overlaten. Gij zult hem zeker helpen met
afladen. 6 Gij zult het recht van de arme onder u
in zijn rechtsgeding niet buigen. 7 Van een bedrieglijke zaak
moet gij u ver houden. De onschuldige en de rechtvaardige moogt gij
niet doden, want Ik verklaar de schuldige niet rechtvaardig. 8
Een geschenk zult gij niet aannemen, want een geschenk maakt
zienden blind en verdraait de zaak der onschuldigen. 9 De
vreemdeling zult gij niet benauwen, want gij kent de
gemoedsgesteldheid van de vreemdeling, omdat gij vreemdelingen zijt
geweest in het land Egypte. 10 Zes jaar zult gij uw land
bezaaien en zijn opbrengst inzamelen, 11 maar in het
zevende zult gij het braak laten liggen en het met rust laten, opdat
de armen van uw volk eten, en wat zij overlaten zal het gedierte des
velds eten. Evenzo zult gij doen met uw wijngaard en met uw
olijfbomen. 12 Zes dagen zult gij uw werk doen,
maar op de zevende dag zult gij rusten, opdat uw rund en uw
ezel uitrusten, en de zoon van uw slavin en de vreemdeling adem
scheppen. 13 Ten aanzien van alles, wat Ik u bevolen heb
, zult gij op uw hoede zijn; de naam van andere goden zult gij niet
noemen, hij zal uit uw mond niet gehoord worden. 14
Driemaal in het jaar zult gij Mij een feest houden. 15
Het feest der ongezuurde broden zult gij onderhouden; zeven dagen
zult gij ongezuurde broden eten, zoals Ik u geboden heb, op de
bepaalde tijd van de maand Abib, want daarin zijt gij uit Egypte
getrokken; maar men zal niet met ledige handen voor mijn aangezicht
verschijnen. 16 Ook het feest van de oogst, der
eerstelingen van uw vruchten, die gij op de akker zaaien zult ; en
het feest der inzameling aan het einde des jaars, wanneer gij uw
vruchten van de akker ingezameld hebt. 17 Driemaal in
het jaar zullen al uw mannen voor het aangezicht van Adonai de
Eeuwige verschijnen. 18 Gij zult het bloed van mijn
slachtoffer niet met iets gezuurds offeren, noch zal het vet van
mijn feestoffer de nacht overblijven tot de morgen. 19
Het beste der eerstelingen van uw bodem zult gij in het huis van de
Eeuwige, uw God, brengen . Gij zult een bokje niet koken in de melk
van zijn moeder. 20 Zie, Ik zend een engel voor uw aangezicht,
om u te bewaren op de weg en om u te brengen naar de plaats, die Ik
bereid heb. 21 Neem u voor hem in acht en luister naar
hem, wees tegen hem niet wederspannig , want hij zal uw
overtredingen niet vergeven, want mijn naam is in hem. 22
Maar indien gij aandachtig naar hem luistert, en alles doet, wat Ik
zeg , zal Ik uw vijanden vijandig bejegenen, en benauwen die u
benauwen. 23 Want mijn engel zal voor uw aangezicht gaan
en u brengen naar de Amoriet, de Hethiet, de Perizziet, de Kanaaniet,
de Chiwwiet en de Jebusiet, en Ik zal hen vernietigen. 24
Gij zult u niet nederbuigen voor hun goden noch hen dienen en gij
zult niet doen naar hun werken, maar gij zult ze volkomen vernielen
en hun gewijde stenen zult gij geheel verbrijzelen. 25
Maar gij zult de Eeuwige, uw God, dienen; dan zal Hij uw brood
en uw water zegenen en Ik zal ziekte uit uw midden verwijderen .
26 Geen vrouw in uw land zal een misgeboorte hebben of
onvruchtbaar zijn. Het getal uwer dagen zal Ik vol maken. 27
De schrik voor Mij zal Ik voor u uit zenden ; Ik zal in verwarring
brengen elk volk , waarmee gij in aanraking komt, en Ik zal al uw
vijanden voor u doen vluchten . 28 Ook zal Ik hoornaars
voor u uit zenden, opdat zij de Chiwwiet, de Kanaaniet en de
Hethiet voor u uit verdrijven. 29 Ik zal hen niet in een
jaar voor u uit verdrijven, opdat het land geen woestenij worde en
het wild gedierte u niet te veel worde. 30 Langzamerhand
zal ik hen voor u uit verdrijven, totdat gij zo vruchtbaar wordt ,
dat gij het land in bezit kunt nemen. 31 En Ik zal u het
gebied geven van de Schelfzee tot de Zee der Filistijnen en van de
woestijn tot de Rivier, want Ik zal de inwoners van het land in uw
macht geven, zodat gij hen voor u uit verdrijft. 32 Gij
zult noch met hen noch met hun goden een verbond sluiten. 33
Zij zullen in uw land niet blijven wonen , opdat zij u niet tegen
Mij doen zondigen , doordat gij hun goden gaat dienen, want
dit zou u tot een valstrik zijn.
24:1 Tot Moshé zeide Hij: Klim
op tot de Eeuwige, gij en Aharon, Nadab en Abihu en zeventig van de
oudsten van Israël en buigt u van verre neder. 2 Maar
Moshé alleen zal tot de Eeuwige naderen , zij echter zullen niet
naderen, en het volk zal niet met hem opklimmen. 3
Toen kwam Moshé en deelde het volk al de woorden van de Eeuwige en
al de verordeningen mee, en het gehele volk antwoordde eenstemmig:
Al de woorden, die de Eeuwige gesproken heeft, zullen wij doen.
4 En Moshé schreef al de woorden van de Eeuwige op. Vroeg in
de morgen bouwde hij een altaar onder aan de berg, met twaalf
opgerichte stenen overeenkomstig de twaalf stammen van Israël.
5 Toen zond hij de jongelingen der Israëlieten heen, en zij
brachten brandoffers en offerden stieren als vredeoffers voor de
Eeuwige. 6 Daarop nam Moshé de helft van het bloed en
deed het in bekkens, en de andere helft van het bloed sprengde hij
op het altaar. 7 Hij nam het boek des verbonds en las
het voor de oren van het volk en zij zeiden : Alles wat de Eeuwige
gesproken heeft , zullen wij doen en daarnaar zullen wij horen.
8 Toen nam Moshé het bloed en sprengde het op het volk en hij
zeide: Zie , het bloed van het verbond dat de Eeuwige met u sluit,
op grond van al deze woorden. 9 En Moshé klom op met Aharon,
Nadab en Abihu en zeventig van de oudsten van Israël. 10
En zij zagen de God van Israël en het was alsof onder zijn voeten
een plaveisel lag van lazuur, als de hemel zelf in klaarheid.
11 Maar tot de vooraanstaanden der Israëlieten strekte Hij
zijn hand niet uit; zij aanschouwden God en zij aten en dronken.
12 de Eeuwige zeide tot Moshé: Klim op tot Mij, de berg op, en blijf
daar , dan zal Ik u de stenen tafelen geven, de wet en het gebod,
die Ik opgeschreven heb , om hen te onderwijzen. 13 Toen stond
Moshé op met zijn dienaar Jozua, en Moshé besteeg de berg Gods.
14 Maar tot de oudsten zeide hij: Wacht hier op ons, totdat
wij bij u terugkeren; Aharon en Chur zijn immers bij u, wie zaken
heeft, moet zich tot hen wenden. 15 Daarop besteeg Moshé
de berg, en de wolk bedekte de berg. 16 De heerlijkheid
van de Eeuwige rustte op de berg Sinai, en de wolk bedekte hem zes
dagen lang; op de zevende dag riep Hij tot Moshé midden uit de wolk.
17 De verschijning van de heerlijkheid van de Eeuwige was als
verterend vuur op de top van de berg ten aanschouwen van de
Israëlieten. 18 Moshé ging de wolk in en besteeg de
berg. En hij bleef op de berg veertig dagen en veertig nachten.
Jer 34:8-22, 8 Het woord, dat van de
Eeuwige tot Jeremia kwam, nadat koning Sedekia met al het volk dat
zich in Jeruzalem bevond, een verbintenis gesloten had om voor
hen een vrijlating af te kondigen, 9 zodat ieder zijn
slaaf of slavin, een Hebreeër of een Hebreeuwse, vrij zou laten
gaan, opdat niemand een Judeeer, zijn broeder, in slavernij
zou houden. 10 Toen hadden alle vorsten en het gehele
volk , die de verbintenis hadden aangegaan, erin toegestemd,
dat zij ieder zijn slaaf of slavin vrij zouden laten gaan, om hen
niet langer in slavernij te houden; zij hadden erin toegestemd en
hadden hen laten gaan. 11 Maar later waren zij erop
teruggekomen en hadden zij de slaven en slavinnen die zij vrij
hadden laten gaan, teruggehaald en hen als slaven en slavinnen aan
zich ondergeschikt gemaakt. 12 Nu kwam het woord van de
Eeuwige tot Jeremia: 13 Zo zegt de Eeuwige, de God van
Israël : Ik heb een verbintenis gesloten met uw vaderen ten dage dat
Ik hen uit het land Egypte, het diensthuis, leidde, van deze
inhoud: 14 Na verloop van zeven jaren zult gij een ieder
zijn broeder, een Hebreeër, die zich aan u verkocht heeft, vrij
laten gaan; als hij u zes jaar gediend heeft, zult gij hem vrij van
u laten gaan. Maar uw vaderen gaven Mij geen gehoor en neigden hun
oor niet. 15 Gij nu hadt u heden bekeerd en gedaan wat
recht is in mijn ogen door een ieder voor zijn naaste een vrijlating
af te kondigen , en gij hadt voor mijn aangezicht een verbintenis
gesloten in het huis waarover mijn naam is uitgeroepen. 16
Maar gij zijt weder omgekeerd en hebt mijn naam ontheiligd, doordat
gij een ieder zijn slaaf en slavin, die gij naar hun verlangen vrij
hadt laten gaan hebt teruggehaald en hen als slaven en slavinnen aan
u ondergeschikt hebt gemaakt. 17 Daarom zegt de Eeuwige
aldus: Gij hebt niet naar Mij gehoord om een vrijlating af te
kondigen, een ieder voor zijn broeder en een ieder voor zijn naaste.
Zie, Ik kondig voor u een vrijlating af, luidt het woord van de
Eeuwige, aan het zwaard, de pest en de honger, en Ik zal u tot een
schrikbeeld maken voor alle koninkrijken der aarde. 18
Ik zal de mannen die mijn verbond hebben overtreden, die de
bepalingen van de verbintenis welke zij voor mijn aangezicht
gesloten hadden, niet hebben gestand gedaan , maken als het kalf dat
zij in tweeën deelden en tussen welks stukken zij doorgingen,
19 de vorsten van Juda en de vorsten van Jeruzalem, de
hovelingen en de priesters en het gehele volk des lands, die tussen
de stukken van het kalf zijn doorgegaan; 20 Ik zal hen
overgeven in de macht van hun vijanden en van wie hen naar het leven
staan , zodat hun lijken tot voedsel zullen strekken voor het
gevogelte des hemels en het gedierte der aarde. 21 Ook
Sedekia, de koning van Juda, en zijn vorsten zal Ik overgeven in de
macht van hun vijanden en van wie hen naar het leven staan , in de
macht van het leger van de koning van Bavel, dat van u weggetrokken
is . 22 Zie, Ik geef bevel, luidt het woord van de
Eeuwige, en Ik breng hen naar deze stad terug, dat zij tegen haar
strijden , haar innemen en haar met vuur verbranden; en de steden
van Juda maak Ik tot een wildernis, waar niemand woont .
33:25-26. 25 Zo zegt de
Eeuwige: Indien Ik mijn verbond aangaande de dag en de nacht, de
verordeningen van hemel en aarde, niet heb vastgesteld, 26
dan zal Ik ook het nakroost van Ya’akov en mijn knecht David
verwerpen, dat Ik uit zijn nazaten geen heersers neem over het
nageslacht van Avraham, Itschak en Ya’akov, want Ik zal een keer
brengen in hun lot en Mij over hen ontfermen.
|
|
>En
dit (ve-eleh) (21:1a) geeft aan dat het een doorlopend geheel is wat niet
los staat van de tien geboden.
>En
dit zijn de rechtsvoorschriften die gij hun zult voorleggen (21:1) De
instructies die G’d geeft zijn gegeven met de
bedoeling dat ze gehouden worden. Net als de wetten die een landsregering
uitvaardigt. Het hebreeuwse woord voor voorleggen is
Mhynpl
wordt bijna alleen
gebruikt bij voorhouden goddelijke voorschriften (+ 3x keer bij voorzetten
voedsel Gen.24:33, 1 Sam.9;24, 28:22)
>en
zijn heer zal zijn oor met een priem doorboren en hij zal hem voor altijd
dienen (21:6). Zo zullen wij G'd dienen door naar Zijn instructies te
luisteren.
> (21:12); In
de Talmud staat (Sanhedrin 37a) Hij die een mens doodt, vernietigt een hele
wereld (zo'n persoon kan geen nakomelingen meer krijgen die op hun beurt ook
weer nakekolingen krijgen. Een aantal geslachten verder zou het zelfs een
volk kunnen zijn. Wie daarentegen een leven redt, redt ook een wereld.
>Wie
zijn vader of zijn moeder slaat, zal zeker ter dood gebracht worden. Wie een
mens rooft, hetzij hij hem reeds verkocht heeft, hetzij deze nog in zijn
bezit wordt aangetroffen, zal zeker ter dood gebracht worden. Wie zijn vader
of zijn moeder vervloekt, zal zeker ter dood gebracht worden (21:15-17).
Slaan of vervloeken van ouders staat evenals kidnapping gelijk aan moord.
Hier wordt de doodstraf voor geëist ter genoegdoening aan de gemaakte
schuld.
>dan
zal hij die de slag gaf, ongestraft blijven, wanneer de ander opstaat en met
zijn stok buiten wandelt; slechts diens gedwongen rusttijd zal hij vergoeden
en voor genezing zorgen. (21:19). Je bent verantwoordelijk om de aangerichte
schade te vergoeden.
>oog
voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet, blaar voor blaar,
wond voor wond, striem voor striem. (21:24,25). Je bent verantwoordelijk
voor de aangerichte schade bij een ander. Het betekend dat de
schadevergoeding in juiste verhouding moet staan met de gemaakte schade.
Alleen excuses zijn niet genoeg er moet ook economische genoegdoening
plaatsvinden
>Indien
echter dat rund reeds vroeger stotig was en zijn eigenaar gewaarschuwd was,
maar hij het niet bewaakte, en het doodt een man of een vrouw, dan zal het
rund gestenigd worden, maar ook de eigenaar zal ter dood gebracht worden
(21:29). De Thora benadrukt dat je verantwoordelijk bent voor datgene wat je weet
en kan weten.
>Wanneer
iemand een rund of een stuk kleinvee steelt en het slacht of verkoopt, dan
zal hij vijf stuks rundvee als vergoeding geven voor het rund en vier stuks
kleinvee voor het stuk kleinvee (21:24,25). Als iets gestolen wordt moet de
dief het vier-voudig vergoeden. Bij grotere ‘stukken’ vijf-voudig. Ook in
dit geval komt duidelijk naar voren dat er vergoed moet worden dat wat
‘beschadigd’ is.
>Regels
over uitlenen en kapotmaken van dingen. Bij aanwezigheid eigenaar is
eigenaar verantwoordelijk in wat hij toelaat. (22:15)
>Een
tovenares zult gij niet in leven laten (22:18). Afgoderij is voor G’d een
gruwel. Het is geestelijk ontucht plegen. Het volk Israël is nl. ‘getrouwd’
met G’d en mag daarom om zeker niet met afgoden omgang hebben.
>Wie
aan de goden offert, behalve aan de Eeuwige alleen, zal met de ban geslagen
worden (22:20). Offeren aan is ook zoiets als eer bewijzen, kracht toekennen
aan de afgoden.
>Een
vreemdeling zult gij niet onderdrukken (22:21). De boodschap is hier evenals
in vers 16 (dan zal hij haar tegen de volle bruidsprijs tot vrouw nemen) en
vers 22 (Geen enkele weduwe of wees zult gij verdrukken) om de zwakkeren van
de maatschappij te beschermen. Die vreemdeling (een bijwoner) dient zich wel
aan de Noachitische geboden te houden. In Lev. 19:33,34 wordt ook over een
vreemdeling gesproken. Daar is het echter een vreemdeling die zich aan de
Thora houdt, een Geer, een prozeliet. Hij zal dubbele liefde ontvangen in
vergelijking met andere mede-Israelieten (net alks de andere genoemden, de
zwakkeren van de maatschappij) (En wanneer een vreemdeling bij u in uw land vertoeft, zult gij
hem niet onderdrukken. Als een onder u geboren Israëliet zal u de
vreemdeling gelden, die bij u vertoeft ; gij zult hem liefhebben als uzelf,
want gij zijt vreemdeling geweest in het land Egypte: Ik ben de Eeuwige, uw
God)
>Indien
gij dezen toch verdrukt, voorzeker zal Ik, indien zij luide tot Mij roepen,
hun geroep horen (22:23). G’d komt op voor de zwakkere van de maatschappij.
>Indien
gij aan mijn volk, aan de arme bij u, geld leent, zult gij u niet als een
schuldeiser jegens hem gedragen: gij zult hem geen rente opleggen (22:25)
Deze regel geldt voor mede-Israëlieten. Geen rente vragen van armen. Van
degene die het wel kan betalen dus wel.
>De
goden zult gij niet vervloeken en een vorst onder uw volk zult gij niet
verwensen (22:28). Het gaat erom dat je het gezag aanvaard wat God boven je
heeft gesteld. En niet alleen aanvaard maar ook de betreffende persoon niet
vervloekt of verwenst. Het woord goden (elohiem
Myhla
betekend hier rechters).
>De
eerstgeborene van uw zonen zult gij Mij geven. (22:29). Later wordt er in de
thora beschreven dat de Levieten door voor in plaats komen die op hun beurt
weer onderhouden moeten worden.
>Gij
zult geen vals gerucht verbreiden (23:1). Roddel en kwaadspreken is volgens
de Thora een zwaar vergrijp. Juist omdat het moeilijk te herstellen is. Een
beeld wat door roddel en kwaadsprekerij geschapen is blijkt moeilijk weer te
herstellen te zijn.3
>Gij
zult de meerderheid in het kwade niet volgen (23:2). Je bent persoonlijk
verantwoordelijk voor je daden.
>de
naam van andere goden zult gij niet noemen, hij zal uit uw mond niet gehoord
worden. (23:13). Geef geen enkele aandacht aan dingen die tegen het
vertrouwen op G’d ingaan.
>de
naam van andere goden zult gij niet noemen, hij zal uit uw mond niet gehoord
worden. Driemaal in het jaar zult gij Mij een feest houden (23:13,14). Wees
niet bezig met onzinnige dingen maar met het dienen van G’d.
>Het
beste der eerstelingen van uw bodem zult gij in het huis van de Eeuwige, uw
God, brengen (23:19). Van wat je van G’d krijgt is het beste weer voor Hem.
>Gij
zult een bokje niet koken in de melk van zijn moeder (23:19b)
Vanuit de Mondelinge toelichting op de Thora die de Eeuwige aan Mozes gaf,
leren we dat
er hier wordt gesproken over de scheiding van melk en
vleesproducten.
>Zie,
Ik zend een engel voor uw aangezicht, om u te bewaren op de weg en om u te
brengen naar de plaats, die Ik bereid heb Neem u voor hem in acht en luister
naar hem, wees tegen hem niet wederspannig, want hij zal uw overtredingen
niet vergeven, want mijn naam is in hem. Maar indien gij aandachtig naar
hem luistert, en alles doet, wat Ik zeg, zal Ik uw vijanden vijandig
bejegenen, en benauwen die u benauwen. Want mijn engel zal voor uw
aangezicht gaan en u brengen naar de Amoriet, de Hethiet, de Perizziet, de
Kanaaniet, de Chiwwiet en de Jebusiet, en Ik zal hen vernietigen.
(23:20-23). Als je G’d dient zal Hij er voor zorgen dat je op de plaats van
bestemming komt.
> Maar
indien gij aandachtig naar hem luistert, en alles doet, wat Ik zeg, zal Ik
uw vijanden vijandig bejegenen, en benauwen die u benauwen. ….. 25 Maar gij
zult de Eeuwige, uw God, dienen; dan zal Hij uw brood en uw water zegenen en
Ik zal ziekte uit uw midden verwijderen (23:22-25). De weg tot genezing is
de weg van leven volgens de Thora. G’d geeft restricties voor het volk zoals
een arts een dieet voorschrijft aan een patiënt waarvan hij beterschap
verwacht. De hopeloze mag alles eten.
>Hij
nam het boek des verbonds en las het voor de oren van het volk en zij zeiden
: Alles wat de Eeuwige gesproken heeft , zullen wij doen en daarnaar zullen
wij horen (24:7). Hier wordt als het ware aangegeven dat je de instructies
van G’d dient op te volgen voor dat je ze begrijpt. Als je ze doet zal je ze
gaan begrijpen
Links voor bestudering
van het Thoragedeelte:
Nederlands:
http://www.joodsleven.nl/
http://www.nik.nl (onder Over Jodendom,
Parasje van de week)
http://bethhamidrash.org/online/parashat-hashavua/
Engels:
http://ravkooktorah.org/
http://www.machonmeir.net/
http://www.torah.org/learning/torahportion.php3
http://www.chabad.org/parshah/default.asp
http://www.shemayisrael.co.il/parsha/eylevine/Archives.htm
http://israelvisit.co.il/top/previous.shtml
|