Nizzavim (jullie
staan),
Deut 29:9-30:20
29:9 Onderhoudt dan naarstig de
woorden van dit verbond, opdat gij voorspoedig alles volbrengen moogt
wat gij doet. 10 Allen staat gij heden voor het aangezicht van
de Eeuwige,
uw God: uw aanvoerders , uw stamhoofden, uw oudsten en uw opzieners ,
alle mannen van Israël; 11 uw kinderen, uw vrouwen en de
vreemdelingen in uw legerplaats, zelfs uw houthakkers en
waterputters, 12 om toe te treden tot het verbond van de
Eeuwige , uw God,
tot dit met een vervloeking bekrachtigd verdrag, dat de Eeuwige, uw God,
heden met u sluit, 13 opdat Hij u heden als zijn volk bevestige en u
tot een God zij, zoals Hij u toegezegd heeft, en uw vaderen, Avraham,
Itschak en Ya'akov, gezworen heeft. 14 Niet met u alleen sluit
Ik dit verbond en dit met een vervloeking bekrachtigd verdrag; 15
maar zowel met ieder, die zich hier bij ons bevindt en heden staat
voor het aangezicht van de Eeuwige, onze God, als met ieder, die heden hier
niet bij ons is. 16 Want gij weet, hoe wij in het land Egypte
gewoond hebben en hoe wij midden door de volken gegaan zijn, wier land
gij doorgetrokken zijt, 17 en gij hebt de gruwelen en afgoden gezien
, die men bij hen vindt: hout en steen, zilver en goud. 18 Laat er
daarom onder u geen man of vrouw, geen geslacht of stam zijn, wier
hart zich nu van de Eeuwige, onze God, afwendt om de goden dezer volken te
gaan dienen; laat er onder u geen wortel zijn, die gif of alsem
voortbrengt. 19 Maar als iemand bij het horen van deze
vervloekingen meent, dat hij gezegend zal blijven en zegt: Ik zal
vrede hebben , wanneer ik in de verstoktheid van mijn hart wandel
(waardoor hij verdelging brengt zowel over het bevloeide als over het
dorre land) 20 dan zal de Eeuwige die man niet willen vergeven,
maar zullen de toorn en de ijver van de Eeuwige tegen hem branden; heel de
vloek, die in dit boek opgetekend staat , zal op hem rusten, en de
Eeuwige
zal zijn naam uitwissen onder de hemel. 21 de Eeuwige zal hem uit alle
stammen van Israël afzonderen ten verderve overeenkomstig alle
vervloekingen van het verbond, dat in dit wetboek beschreven is. 22
Dan zullen het volgende geslacht (uw zonen, die na u zullen opstaan)
en de buitenlander , die van verre komt, wanneer zij de plagen, en de
ziekten zien, die de Eeuwige in dit land heeft doen uitbreken, 23 en dat
de gehele bodem er zwavel, zout en vuurbrand is, dat hij niet bezaaid
wordt en niets laat uitspruiten en er geen gewas uit opschiet, zoals
toen Sodom, Gomorra, Adma en Seboim onderstboven gekeerd werden, die
de Eeuwige in zijn toorn en grimmigheid onderstboven gekeerd heeft, 24 dan
zullen alle volken zeggen: Waarom heeft de Eeuwige zo met dit land gedaan ?
Wat betekent deze geweldig brandende toorn? 25 En men zal
antwoorden: Omdat zij verlaten hebben het verbond van de Eeuwige, de God
hunner vaderen, het verbond dat Hij met hen gesloten had toen Hij hen
uit het land Egypte leidde, 26 en omdat zij andere goden zijn gaan
dienen en zich daarvoor hebben neergebogen, goden, die zij niet
gekend hebben en die Hij hun niet toebedeeld had, 27 daarom is de
toorn van de Eeuwige tegen dit land ontbrand om daarover heel de vervloeking
te brengen, die in dit boek opgetekend staat: 28 de
Eeuwige heeft hen in
toorn en grimmigheid en grote verbolgenheid uit hun land gerukt en hen
weggeslingerd naar een ander land, zoals dit thans het geval is. 29
De verborgen dingen zijn voor de Eeuwige, onze God, maar de geopenbaarde
zijn voor ons en onze kinderen voor altijd, opdat wij al de woorden
dezer wet volbrengen. 30:1
Wanneer dan al deze dingen over u komen, de zegen en de vloek, die ik
u voorgehouden heb, en gij dit ter harte neemt te midden van al de
volken, naar wier gebied de Eeuwige, uw God, u verdreven heeft, 2 en
wanneer gij u dan tot de Eeuwige, uw God, bekeert en naar zijn
stem luistert overeenkomstig alles wat ik u heden gebied , gij en uw
kinderen, met geheel uw hart en met geheel uw ziel, 3 dan zal
de Eeuwige,
uw God, in uw lot een keer en Zich over u erbarmen; Hij zal u weer
bijeenbrengen uit al de volken, naar wier gebied de Eeuwige, uw God, u
verstrooid heeft. 4 Al waren uw verdrevenen aan het einde des
hemels, de Eeuwige, uw God, zal u vandaar bijeenbrengen en vandaar halen;
5 de Eeuwige, uw God, zal u brengen naar het land, dat uw vaderen bezeten
hebben, gij zult het bezitten en Hij zal u weldoen en u talrijker
maken dan uw vaderen. 6 En de Eeuwige, uw God, zal uw hart en het hart van
uw nakroost besnijden, zodat gij de Eeuwige , uw God, liefhebt met geheel uw
hart en met geheel uw ziel, opdat gij leeft. 7 de Eeuwige, uw God, zal al
deze vervloekingen op uw vijanden en uw haters leggen, die u vervolgd
hebben. 8 Gij zult weer naar de stem van de Eeuwige luisteren en al zijn
geboden volbrengen , die ik u heden opleg. 9 de Eeuwige, uw God, zal u in
overvloed het goede schenken bij al het werk uwer handen, in de
vrucht van uw schoot, in de vrucht van uw vee, in de vrucht van uw
bodem, want de Eeuwige zal weer behagen in u hebben, u ten goede, zoals Hij
behagen had in uw vaderen, 10 wanneer gij naar de stem van
de Eeuwige, uw
God , luistert door zijn geboden en inzettingen te onderhouden, die in
dit wetboek geschreven staan; wanneer gij u tot de Eeuwige , uw God, bekeert
met geheel uw hart en met geheel uw ziel. 11 Want dit gebod, dat ik u
heden opleg, is niet te moeilijk voor u en het is niet ver weg. 12
Het is niet in de hemel, zodat gij zoudt moeten zeggen: Wie zal
opstijgen ten hemel, het voor ons halen, en het ons doen horen opdat
wij het volbrengen? 13 En het is niet aan de overkant der zee ,
zodat gij zoudt moeten zeggen: Wie zal oversteken naar de overkant der
zee, het voor ons halen, en het ons doen horen opdat wij het
volbrengen? 14 Maar dit woord is zeer dicht bij u, in uw mond en in
uw hart, om het te volbrengen. 15 Zie, ik houd u heden het leven en
het goede voor, maar ook de dood en het kwade: 16 doordat ik u heden
gebied de Eeuwige , uw God, lief te hebben door in zijn wegen te wandelen en
zijn geboden, inzettingen en verordeningen te onderhouden, opdat gij
leeft en talrijk wordt en de Eeuwige, uw God, u zegene in het land, dat gij
in bezit gaat nemen. 17 Maar indien uw hart zich afwendt en gij niet
luistert doch u laat verleiden en u voor andere goden nederbuigt en
hen dient, 18 dan verkondig ik u heden, dat gij zeker te gronde zult
gaan; niet lang zult gij leven in het land, dat gij na het overtrekken
van de Jordaan in bezit gaat nemen. 19 Ik neem heden de hemel en de
aarde tegen u tot getuigen; het leven en de dood stel ik u voor, de
zegen en de vloek; kies dan het leven, opdat gij leeft , gij en uw
nageslacht, 20 door de Eeuwige, uw God, lief te hebben, naar zijn
stem te luisteren en Hem aan te hangen , want dat is uw leven en
waarborg voor een langdurig wonen in het land, waarvan de Eeuwige uw
vaderen, Avraham, Itschak en Ya'akov , gezworen heeft, dat Hij het hun
geven zou .
Jesaja
61:10 Ik verblijd mij zeer in de
Eeuwige, mijn ziel juicht in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met
de klederen des heils, met de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij
omhuld, gelijk een bruidegom, die zich als een priester het
hoofdsieraad ombindt, en gelijk een bruid, die zich met haar
versierselen tooit. 11 Want zoals de aarde haar gewas
voortbrengt en een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal Adonai de
Eeuwige gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor het oog van alle
volken.
62:1 Om Sions wil zal ik niet
zwijgen en om Jeruzalems wil zal
ik niet rusten, totdat zijn heil opgaat als een lichtglans en zijn
verlossing als een brandende fakkel. 2 Volken zullen uw heil
zien, alle koningen uw heerlijkheid en men zal u noemen met een nieuwe
naam, die de mond van de Eeuwige zal bepalen; 3 gij zult een
sierlijke kroon in de hand van de Eeuwige zijn, een koninklijke
tulband in de hand van uw God. 4 Men zal u niet meer noemen:
Verlatene, en men zal uw land niet meer noemen: Woestenij; maar gij
zult genoemd worden: Mijn Welgevallen, en uw land: Gehuwde. Want de
Eeuwige heeft een welgevallen aan u, en uw land wordt ten huwelijk
genomen. 5 Want zoals een jongeling een maagd huwt, zullen uw
zonen u huwen, en zoals de bruidegom zich over de bruid verblijdt, zal
uw God Zich over u verblijden. 6 Op uw muren, o Jeruzalem, heb Ik
wachters aangesteld, die de ganse dag en de ganse nacht nimmer zullen
zwijgen. Gij, die de Eeuwige indachtig maakt, gunt u geen rust. 7
En laat Hem geen rust, totdat Hij Jeruzalem grondvest en het stelt tot
een lof op aarde. 8 de Eeuwige heeft gezworen bij zijn
rechterhand en bij zijn sterke arm: Nooit zal Ik uw koren meer aan uw
vijanden tot spijze geven en nooit zullen vreemdelingen meer de most
drinken, waarvoor gij gezwoegd hebt; 9 maar zij die het oogsten,
zullen het eten en de Eeuwige loven, en zij die hem inzamelen, zullen
hem drinken in de voorhoven van mijn heiligdom. 10 Trekt, trekt door
de poorten, bereidt de weg voor het volk, baant, baant de weg, zuivert
hem van stenen, heft een banier omhoog boven de volken. 11 Want
de Eeuwige doet het horen tot het einde der aarde: Zegt tot de dochter
Sions: zie, uw heil komt; zie, zijn loon is bij Hem en zijn vergelding
gaat voor Hem uit. En men zal hen noemen: 12 Het heilige Volk,
De Verlosten van de Eeuwige; en gij zult genoemd worden: Begeerde,
Niet verlaten Stad. 63:1 Wie is
het, die van Edom komt, in helrode klederen van Bosra, die daar praalt
in zijn gewaad, fier voortschrijdt in zijn grote kracht? Ik ben het,
die in gerechtigheid spreek, machtig om te verlossen. 2 Waarom
is dat rood aan uw gewaad, en zijn uw klederen als die van iemand die
de wijnpers treedt? 3 Ik heb de pers alleen getreden en van de
volken was niemand bij Mij, Ik trad hen in mijn toorn en vertrad hen
in mijn grimmigheid; toen spatte hun bloed op mijn klederen en ik
bezoedelde mijn ganse gewaad. 4 Want een dag van wraak had Ik in
de zin en het jaar van mijn verlossing was gekomen. 5 En Ik zag
rond, maar er was geen helper; Ik ontzette Mij, maar niemand bood
steun. Toen verschafte mijn arm Mij hulp en mijn grimmigheid
ondersteunde Mij. 6 En Ik vertrapte volken in mijn toorn, maakte
hen dronken in mijn grimmigheid en deed hun bloed ter aarde stromen. 7
Ik zal de gunstbewijzen van de Eeuwige vermelden, de roemrijke daden
van de Eeuwige, naar alles wat de Eeuwige ons heeft gedaan en naar de
grote goedheid jegens het huis Israëls, welke Hij het betoond heeft
naar zijn barmhartigheid en naar zijn vele gunstbewijzen. 8 Hij
zeide: Zij zijn toch mijn volk, kinderen, die niet trouweloos worden,
en Hij werd hun tot een Verlosser. 9 In al hun benauwdheid was
ook Hij benauwd, en de Engel zijns aangezichts heeft hen gered. In
zijn liefde en in zijn mededogen heeft Hij zelf hen verlost en Hij
hief hen op en droeg hen al de dagen van ouds.
|