| |
Thora-gedeelte Ki
Tavo
(Als je binnengaat)
Ki Tavo (als
je binnengaat),
Deut 26:1-29:8, Haftarah: Jes. 60:1-22
26:1
Wanneer gij komt in het land, dat de Eeuwige, uw God, u ten erfdeel geven
zal en gij het in bezit neemt en daarin woont, 2 dan zult gij van de
eerstelingen van alle vruchten van de bodem, die gij zult inzamelen
van het land, dat de Eeuwige, uw God , u geven zal, nemen, en in een mand
doen en naar de plaats gaan, die de Eeuwige, uw God, verkiezen zal om daar
zijn naam te doen wonen. 3 En gekomen bij de priester, die er dan
wezen zal, zult gij tot hem zeggen : Ik verklaar heden voor de Eeuwige, uw
God, dat ik gekomen ben in het land, waarvan de Eeuwige aan onze vaderen
gezworen heeft , dat Hij het ons zou geven. 4 Dan zal de priester de
mand van u aannemen en die voor het altaar van de Eeuwige , uw God, zetten.
5 Daarna zult gij voor het aangezicht van de Eeuwige, uw God, betuigen:
Een zwervende Arameeër was mijn vader; hij trok met weinige mannen
naar Egypte en verbleef daar als vreemdeling, maar werd er tot een
groot, machtig en talrijk volk. 6 Toen de Egyptenaren ons
mishandelden en verdrukten en ons harde slavenarbeid oplegden, 7
riepen wij tot de Eeuwige, de God van onze vaderen, en de Eeuwige hoorde onze stem
en zag onze ellende, moeite en verdrukking. 8 Toen leidde ons de
Eeuwige uit
Egypte met een sterke hand, een uitgestrekte arm en grote
verschrikking, door tekenen en wonderen; 9 Hij bracht ons naar deze
plaats en gaf ons dit land, een land, vloeiende van melk en honig.
10 En nu, zie, ik breng de eerstelingen van de vrucht van het land,
dat Gij, de Eeuwige mij gegeven hebt. Gij zult ze neerzetten voor het
aangezicht van de Eeuwige, uw God; gij zult u voor het aangezicht van
de Eeuwige,
uw God, neerbuigen, 11 en gij zult u verheugen over al het goede
dat de Eeuwige, uw God, u en uw huis gegeven heeft: gij, de Leviet en de
vreemdeling, die in uw midden is. 12 Wanneer gij in het derde jaar,
het jaar der tienden, gereed gekomen zult zijn met het afzonderen van
alle tienden uit uw opbrengst , dan zult gij ze geven aan de Leviet,
de vreemdeling, de wees en de weduwe, opdat zij eten en zich
verzadigen in uw steden. 13 En gij zult voor het aangezicht van
de Eeuwige,
uw God, zeggen: Ik heb het heilige uit het huis weggedaan; ook heb ik
dat gegeven aan de Leviet, de vreemdeling, de wees en de weduwe,
geheel overeenkomstig het gebod, dat Gij mij gegeven hebt. Ik heb geen
uwer geboden overtreden of vergeten; 14 in mijn rouw heb ik daarvan
niet gegeten , noch daarvan iets weggedaan, terwijl ik onrein was,
noch iets daarvan aan een dode gegeven; ik heb geluisterd naar de stem
van de Eeuwige, mijn God, ik heb gedaan naar alles wat Gij ons geboden
hebt. 15 Zie neder uit uw heilige woning, uit de hemel, en zegen uw
volk Israël en het land, dat Gij ons gegeven hebt (zoals Gij onze
vaderen onder ede beloofd hebt) een land, vloeiende van melk en
honig. 16 Heden beveelt u de Eeuwige, uw God , deze inzettingen en
verordeningen na te komen; onderhoud ze dan naarstig met geheel uw
hart en geheel uw ziel. 17 Gij hebt heden van de Eeuwige het woord
aanvaard , dat Hij u tot een God zal zijn, en dat gij in zijn wegen
wandelen moet, zijn inzettingen , geboden en verordeningen onderhouden
en naar zijn stem luisteren. 18 En de Eeuwige heeft heden van u het woord
aanvaard , dat gij zijn eigen volk zult zijn, zoals Hij u gezegd
heeft, en dat gij al zijn geboden zult onderhouden. 19 Dan zal Hij u
verheffen tot een lof, een naam en een sieraad, boven alle volken die
Hij geschapen heeft en dan zult gij een volk zijn, geheiligd aan de
Eeuwige,
uw God, zoals Hij gezegd heeft. 27:1
Voorts geboden Moshè en de oudsten van Israël het volk: Onderhoud heel
het gebod, dat ik u heden opleg, 2 op de dag, waarop gij de Jordaan
overtrekt naar het land dat de Eeuwige, uw God, u geven zal, zult gij grote
stenen oprichten, die met kalk bestrijken 3 en daarop na uw overtocht
al de woorden dezer wet schrijven; opdat gij komt in het land dat de
Eeuwige,
uw God , u geven zal, een land, vloeiende van melk en honig, zoals
de Eeuwige, de God uwer vaderen, u toegezegd heeft. 4 Als gij dan de
Jordaan overgetrokken zijt , zult gij deze stenen, ten aanzien waarvan
ik u heden opdracht geef, op de berg Ebal oprichten en met kalk
bestrijken. 5 Ook zult gij daar een altaar bouwen voor de
Eeuwige, uw God,
een altaar van stenen, die gij niet met ijzer zult bewerken. 6 Van
onbehouwen stenen zult gij het altaar van de Eeuwige, uw God, bouwen, en
daarop brandoffers brengen aan de Eeuwige, uw God. 7 Ook zult gij
vredeoffers slachten, die daar eten en u verheugen voor het aangezicht
van de Eeuwige, uw God. 8 Vervolgens zult gij op die stenen al de woorden
dezer wet klaar en duidelijk schrijven . 9 Ook spraken Moshè en de
levitische priesters tot geheel Israël: Zwijg , Israël, en luister.
Heden zijt gij geworden tot het volk van de Eeuwige, uw God. 10 Daarom
zult gij luisteren naar de stem van de Eeuwige, uw God, en zijn geboden en
inzettingen onderhouden, die ik u heden opleg. 11 Op die dag gebood
Moshè het volk: 12 Wanneer gij de Jordaan overgetrokken zijt,
zullen zich op de berg Gerizzim opstellen om het volk te zegenen:
Simeon, Levi, Judah, Issakar, Jozef en Benjamin. 13 En op de berg
Eval zullen zich opstellen om te vervloeken: Ruven, Gad, Asher ,
Zevulon, Dan en Naftali. 14 Dan zullen de Levieten met luider stem
voor alle mannen in Israël betuigen: 15 Vervloekt is de man, die een
gesneden of gegoten beeld maakt, een gruwel voor de Eeuwige, het maaksel der
handen van een werkman , en dit in het verborgene opstelt. En het
gehele volk zal antwoorden: Amen. 16 Vervloekt is hij, die zijn
vader of moeder veracht. En het gehele volk zal zeggen : Amen. 17
Vervloekt is hij, die de grensscheiding van zijn naaste verlegt. En
het gehele volk zal zeggen: Amen. 18 Vervloekt is hij, die een
blinde op een verkeerde weg leidt. En het gehele volk zal zeggen:
Amen. 19 Vervloekt is hij, die het recht van vreemdeling, wees en
weduwe buigt. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 20 Vervloekt is
hij, die gemeenschap heeft met de vrouw van zijn vader, want hij heeft
zijns vaders dek opgeslagen. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 21
Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met een dier. En het gehele
volk zal zeggen: Amen. 22 Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft
met zijn zuster, de dochter van zijn vader of van zijn moeder. En het
gehele volk zal zeggen : Amen. 23 Vervloekt is hij, die gemeenschap
heeft met zijn schoonmoeder. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 24
Vervloekt is hij, die in het geheim zijn naaste doodt. En het gehele
volk zal zeggen: Amen. 25 Vervloekt is hij, die een geschenk
aanneemt om iemand te doden en onschuldig bloed te vergieten. En het
gehele volk zal zeggen : Amen. 26 Vervloekt is hij, die de woorden
van deze wet niet metterdaad volbrengt . En het gehele volk zal
zeggen: Amen. 28:1 Indien gij
dan aandachtig luistert naar de stem van de Eeuwige, uw God, en al zijn
geboden, die ik u heden opleg , naarstig onderhoudt, dan zal de
Eeuwige, uw
God, u verheffen boven alle volken der aarde. 2 De volgende
zegeningen zullen alle over u komen en uw deel worden, indien gij
luistert naar de stem van de Eeuwige, uw God : 3 Gezegend zult gij zijn in
de stad en gezegend op het veld. 4 Gezegend zal zijn de vrucht van
uw schoot , de vrucht van uw bodem en de vrucht van uw vee: de worp
van uw runderen en de dracht van uw kleinvee. 5 Gezegend zullen zijn
uw mand en uw baktrog. 6 Gezegend zult gij zijn bij uw ingang en
gezegend zult gij zijn bij uw uitgang. 7 de Eeuwige zal uw vijanden, die
tegen u opstaan, verslagen aan u overleveren . Langs een enkele weg
zullen zij tegen u optrekken, maar langs zeven wegen voor u vluchten.
8 de Eeuwige zal over u de zegen gebieden in uw schuren en in alles wat gij
onderneemt; Hij zal u zegenen in het land dat de Eeuwige, uw God , u geven
zal. 9 de Eeuwige zal u als zijn heilig volk bevestigen , zoals Hij u
gezworen heeft, indien gij de geboden van de Eeuwige, uw God, onderhoudt en
in zijn wegen wandelt. 10 Dan zullen alle volken der aarde zien ,
dat de naam van de Eeuwige over u uitgeroepen is, en zij zullen voor u
vrezen. 11 Ook zal de Eeuwige u overvloedig het goede schenken, in de
vrucht van uw schoot, de vrucht van uw vee en de vrucht van uw bodem;
in het land, waarvan de Eeuwige aan uw vaderen gezworen heeft, dat Hij het u
geven zou. 12 de Eeuwige zal zijn rijke schatkamer, de hemel , voor u
openen om op zijn tijd de regen voor uw land te geven en al het werk
uwer handen te zegenen, zodat gij aan vele volken zult uitlenen zonder
zelf te leen te ontvangen. 13 de Eeuwige zal u stellen tot een hoofd en
niet tot een staart, gij zult enkel opgaan en niet neergaan, wanneer
gij luistert naar de geboden van de Eeuwige, uw God , die ik u heden opleg
om die naarstig te onderhouden, 14 en wanneer gij niet afwijkt van
alle geboden, die ik u heden geef, noch naar rechts noch naar links,
door het achterna lopen en dienen van andere goden. 15 Maar indien
gij niet luistert naar de stem van de Eeuwige, uw God, en niet al zijn
geboden en inzettingen, die ik u heden opleg, naarstig onderhoudt,
dan zullen de volgende vervloekingen alle over u komen en u treffen:
16 Vervloekt zult gij zijn in de stad en vervloekt op het veld. 17
Vervloekt zullen zijn uw mand en uw baktrog. 18 Vervloekt zal zijn
de vrucht van uw schoot , de vrucht van uw bodem, de worp van uw
runderen en de dracht van uw kleinvee. 19 Vervloekt zult gij zijn
bij uw ingang en vervloekt bij uw uitgang. 20 de Eeuwige zal over u de
vloek, de verwarring en de bedreiging doen komen in alles wat gij
onderneemt en wat gij doet, totdat gij verdelgd wordt en snel te
gronde gaat vanwege de slechtheid uwer daden, omdat gij Mij verlaten
hebt. 21 de Eeuwige zal de pest aan u doen kleven, totdat zij u heeft
weggevaagd uit het land, dat gij in bezit gaat nemen. 22 de Eeuwige zal u
slaan met tering, koorts , brand, ontstekingen, droogte, brandkoren en
honigdauw: zij zullen u vervolgen, totdat gij te gronde gaat. 23 Ook
zal de hemel boven uw hoofd van koper zijn en de aarde onder u van
ijzer. 24 de Eeuwige zal poeder en stof over uw land laten regenen; van
de hemel zullen die op u neerdalen, totdat gij verdelgd zijt. 25
de Eeuwige
zal u verslagen aan uw vijanden overleveren. Langs een enkele weg zult
gij tegen hen optrekken, maar langs zeven wegen voor hen vluchten,
zodat gij tot een schrikbeeld zult wezen voor alle koninkrijken der
aarde. 26 Uw lijken zullen tot voedsel dienen voor al het gevogelte
des hemels en het gedierte der aarde, zonder dat iemand die
opschrikt. 27 de Eeuwige zal u slaan met Egyptische zweren, met builen,
uitslag en schurft , waarvan gij niet kunt genezen. 28 de Eeuwige zal u
slaan met waanzin, verblinding en verstandsverbijstering, 29 zodat
gij op de middag rondtast, als een blinde in de duisternis; gij zult
op uw wegen niet voorspoedig zijn, maar bij voortduring slechts
verdrukt en beroofd worden, zonder dat iemand u redt. 30 Gij zult
een vrouw ondertrouwen, maar een andere man zal haar beslapen. Gij
zult een huis bouwen, maar het niet bewonen. Gij zult een wijngaard
planten , maar de vrucht daarvan niet genieten. 31 Uw rund zal voor
uw ogen geslacht worden , maar gij zult daarvan niet eten. Uw ezel
zal in uw bijzijn geroofd worden , en niet tot u terugkeren. Uw
kleinvee zal aan uw vijanden worden gegeven, zonder dat iemand u te
hulp komt. 32 Uw zonen en dochters zullen aan een ander volk worden
overgeleverd, terwijl gij het met eigen ogen ziet, en de gehele dag
naar hen smacht, zonder iets te kunnen doen. 33 Een volk, dat gij
niet kent, zal de vrucht van uw bodem eten en alles waarvoor gij
gezwoegd hebt; bij voortduring zult gij slechts verdrukt en vertrapt
worden. 34 Gij zult waanzinnig worden vanwege het schouwspel, dat uw
ogen zullen zien. 35 de Eeuwige zal u slaan met boze zweren aan de knieën
en aan de dijen, waarvan gij niet kunt genezen; van uw voetzool af tot
uw schedel toe. 36 de Eeuwige zal u en de koning, die gij over u hebt
aangesteld, naar een volk voeren dat gij niet kendet, gij noch uw
vaderen; aldaar zult gij andere goden dienen , hout en steen. 37 Gij
zult een voorwerp van ontzetting worden, een spreekwoord en een
spotrede onder alle volken , naar wier land de Eeuwige u wegvoert. 38 Veel
zaad zult gij naar de akker brengen , maar weinig inzamelen, want de
sprinkhaan zal het afvreten. 39 Wijngaarden zult gij planten en
bewerken , maar geen wijn drinken of opleggen; want de worm zal eraan
knagen. 40 Olijfbomen zult gij hebben in uw gehele gebied, maar u
niet met olie zalven; want uw olijven zullen afvallen. 41 Gij zult
zonen en dochters verwekken, maar zij zullen u niet toebehoren, want
zij zullen in gevangenschap gaan. 42 Van al uw geboomte en
veldvruchten zullen de sprinkhanen zich meester maken. 43 Steeds
meer zal de vreemdeling in uw midden u te boven gaan, terwijl gij al
dieper zinkt. 44 Hij zal u te leen geven, maar gij niet aan hem; hij
zal hoofd zijn, en gij staart. 45 Al deze vervloekingen zullen over
u komen, u achtervolgen en u treffen, totdat gij verdelgd zijt, omdat
gij niet geluisterd hebt naar de stem van de Eeuwige , uw God, en de geboden
en inzettingen die Hij u opgelegd heeft, niet onderhouden hebt; 46
zij zullen onder u tot een teken en wonder zijn , en onder uw
nageslacht, voor altoos. 47 Omdat gij de Eeuwige, uw God, niet met vreugde
en blijdschap gediend hebt vanwege al uw overvloed, 48 zult gij de
vijanden, die de Eeuwige tegen u zal doen optrekken, dienen, onder honger en
dorst, in naaktheid en met gebrek aan alles; Hij zal een ijzeren juk
op uw hals leggen, totdat Hij u verdelgd heeft. 49 de
Eeuwige zal tegen u
doen aanrukken een volk, dat van verre komt, van het einde der aarde,
zoals een arend aanzweeft: een volk, waarvan gij de taal niet
verstaat, 50 een hardvochtig volk, dat geen grijsaard ontziet en
geen knaap genade bewijst; 51 dat de vrucht van uw vee en van uw
bodem zal opeten, totdat gij verdelgd zijt; dat u geen koren, most of
olie zal overlaten , noch de worp van uw runderen of de dracht van uw
kleinvee, totdat het u te gronde gericht heeft. 52 Het zal u in het
nauw brengen in al uw steden, totdat de hoge, versterkte muren vallen,
waarop gij in uw gehele land vertrouwdet; ja, het zal u in het nauw
brengen in al uw steden, in geheel het land dat de Eeuwige, uw God, u geven
zal. 53 In de benardheid en benauwdheid, waarmede uw vijand u
kwellen zal, zult gij de vrucht van uw eigen schoot eten, het vlees
van de zonen en dochters, die de Eeuwige, uw God, u geven zal. 54 De meest
verwekelijkte en verwende man onder u zal zijn broeder noch zijn eigen
vrouw noch de kinderen, die hem nog resten, iets gunnen, 55 zodat
hij geen van hen iets zal willen geven van het vlees zijner kinderen,
die hij eet, omdat uw vijand hem niets anders overgelaten heeft, in de
benardheid en benauwdheid, waarmede deze u in al uw steden kwellen
zal. 56 De verwekelijkte en verwende vrouw onder u, die van
verwendheid en wekelijkheid het nooit gewaagd heeft haar voetzool op
de grond te zetten, zal haar eigen man noch haar zoon en dochter iets
gunnen, 57 zelfs niet de nageboorte uit haar schoot noch de
kinderen, die zij baart, want bij gebrek aan alles zal zij die in het
geheim eten, in de benardheid en benauwdheid, waarmede uw vijanden u
in uw steden kwellen zal. 58 Indien gij niet naarstig onderhoudt al
de woorden der wet(de regels van het koninkrijk), die in dit boek
geschreven zijn, en gij niet deze heerlijke, geduchte Naam, de Eeuwige, uw
God vreest, 59 dan zal de Eeuwige u en uw nageslacht ongemeen zwaar
tuchtigen met felle, aanhoudende slagen en boze, aanhoudende ziekten.
60 Hij zal alle kwalen van Egypte, waarvoor gij bevreesd zijt, weer
over u brengen , zodat zij aan u kleven. 61 Ook allerlei ziekten en
slagen, die in het boek van deze wet niet beschreven zijn, zal
de Eeuwige
over u doen komen, totdat gij verdelgd zijt. 62 Met weinigen zult
gij overblijven, terwijl gij talrijk geweest zijt als de sterren des
hemels, omdat gij niet geluisterd hebt naar de stem van de Eeuwige, uw God.
63 Zoals de Eeuwige er behagen in had om u wel te doen en u talrijk te
maken, zo zal de Eeuwige er behagen in hebben om u te gronde te richten en
te verdelgen ; en gij zult weggerukt worden uit het land, dat gij in
bezit gaat nemen. 64 de Eeuwige zal u verstrooien onder alle natiën van
het ene einde der aarde tot het andere; aldaar zult gij andere goden
dienen, die noch gij noch uw vaderen gekend hebben: hout en steen.
65 Gij zult onder die volken geen rust vinden noch een rustplaats
voor uw voetzool ; de Eeuwige zal u daar een bevend hart geven, ogen vol
heimwee en een kwijnende ziel. 66 Zonder ophouden zal uw leven in
gevaar verkeren ; des nachts en des daags zult gij opschrikken en van
uw leven niet zeker zijn. 67 Des morgens zult gij zeggen: Was het
maar avond; en des avonds: Was het maar morgen. Vanwege de vrees, die
uw hart vervult, en vanwege het schouwspel, dat uw ogen zien. 68
de Eeuwige zal u op schepen naar Egypte terugbrengen langs de weg, waarvan
Ik u gezegd had: Gij zult die nooit weerzien; gij zult daar aan uw
vijanden als slaven en slavinnen te koop aangeboden worden , maar er
zal geen koper zijn. 29:1 Dit
zijn de woorden van het verbond dat de Eeuwige Moshè geboden heeft met de
Israëlieten te sluiten in het land Moab, naast het verbond dat Hij met
hen bij Horeb gesloten had. 2 Moshè dan riep geheel Israël tot zich
en zeide tot hen: Gij hebt alles gezien wat de Eeuwige in het land Egypte
voor uw ogen Farao, al zijn dienaren en zijn gehele land heeft
aangedaan: 3 de grote beproevingen, die gij met eigen ogen gezien
hebt, die grote tekenen en wonderen. 4 Doch de Eeuwige heeft u geen hart
gegeven om te verstaan of ogen om te zien , of oren om te horen, tot
op de huidige dag. 5 Veertig jaar liet Ik u door de woestijn
trekken; de klederen die gij droegt zijn niet versleten evenmin als de
schoenen aan uw voeten (voorziening)bt gij niet gegeten, wijn of
bedwelmende drank niet gedronken, opdat gij zoudt weten, dat Ik de
Eeuwige,
uw God , ben. 7 Toen gij op deze plaats gekomen waart , trokken
Sichon, de koning van Chesbon, en Og, de koning van Basan, ten strijde
tegen ons op, en wij versloegen hen, 8 veroverden hun land en gaven
dat tot een erfdeel aan Ruben, Gad en de halve stam Manasse.
Jesaja 60:
1 Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid van
de Eeuwige gaat over u op. 2 Want zie, duisternis zal de aarde bedekken en
donkerheid de natien, maar over u zal de Eeuwige opgaan en zijn heerlijkheid
zal over u gezien worden. 3 Volken zullen opgaan naar uw licht en
koningen naar uw stralende opgang. 4 Hef uw ogen op en zie rondom:
zij allen verzamelen zich, komen tot u; uw zonen komen van verre en
uw dochters worden op de heup aangedragen. 5 Dan zult gij het zien
en stralen van vreugde; uw hart zal zich ontroerd verruimen, want tot
u zal de rijkdom der zee zich wenden, het vermogen der volken zal tot
u komen. 6 Een menigte kamelen zal u overdekken, jonge kamelen van
Midjan en Efa; uit Seba zullen zij allen komen; goud en wierook zullen
zij aanbrengen en de roemrijke daden van de Eeuwige blijde verkondigen. 7
Al de schapen van Kedar zullen zich voor u verzamelen, de rammen van
Nebajot zullen zich u ten dienste stellen; zij zullen als een
welgevallig offer op mijn altaar komen en aan mijn luisterrijk huis
zal Ik luister verlenen . 8 Wie zijn dezen, die als een wolk komen
aangevlogen en als duiven naar hun til? 9 Want op Mij zullen de
kustlanden wachten; en de schepen van Tarsis zullen de eerste zijn om
uw zonen van verre aan te brengen; hun zilver en goud voeren zij mede,
ter ere van de naam van de Eeuwige, uws Gods, voor de Heilige Israëls, omdat
Hij u luister verleend heeft. 10 Vreemdelingen zullen uw muren
herbouwen en hun koningen zullen u dienen, want in mijn toorn heb Ik u
geslagen, maar in mijn welbehagen heb Ik Mij over u ontfermd. 11 En
uw poorten zullen bestendig openstaan , dag noch nacht zullen zij
gesloten worden, opdat men tot u inbrenge het vermogen der volken,
terwijl hun koningen worden meegevoerd. 12 Want het volk en het
koninkrijk, die u niet willen dienen, zullen te gronde gaan, en die
volken zullen zeker verwoest worden . 13 De heerlijkheid van de
Libanon zal tot u komen, cypres, plataan en denneboom tezamen, om de
plaats van mijn heiligdom op te luisteren; en de plaats mijner voeten
zal Ik heerlijk maken. 14 De zonen uwer verdrukkers zullen deemoedig
tot u komen, aan uw voeten zullen al uw versmaders zich neerwerpen en
zij zullen u noemen: De stad van de Eeuwige, het Sion van de Heilige
Israëls. 15 Terwijl gij eertijds verlaten waart en gehaat, zodat
niemand door u heentrok , zal Ik u stellen tot een eeuwige praal , tot
een vreugde voor geslacht op geslacht. 16 En gij zult de melk der
volken zuigen, ja koninklijke borsten zuigen, en gij zult weten, dat
Ik, de Eeuwige, uw Redder ben en uw Verlosser, de Machtige Jakobs . 17
Voor koper zal Ik goud brengen, voor ijzer zilver, voor hout koper ,
voor stenen ijzer; Ik zal vrede tot uw overheid maken en gerechtigheid
tot uw heerseres. 18 Van geen geweld zal in uw land meer gehoord
worden, van verwoesting noch verderf in uw gebied; en gij zult uw
muren Heil noemen en uw poorten Lof. 19 De zon zal u niet meer tot
licht zijn bij dag, noch de maan tot een schijnsel voor u lichten;
maar de Eeuwige zal u tot een eeuwig licht zijn en uw God tot uw luister .
20 Uw zon zal niet meer ondergaan en uw maan niet meer afnemen, want
de Eeuwige zal u tot een eeuwig licht zijn en de dagen van uw rouw zullen
ten einde wezen. 21 Uw volk zal geheel uit rechtvaardigen bestaan,
voor altoos zullen zij het land bezitten : een scheut die Ik geplant
heb, een werk mijner handen, tot mijn verheerlijking. 22 De kleinste
zal tot een geslacht worden en de geringste tot een machtig volk; Ik,
de Eeuwige, zal het te zijner tijd met haast volvoeren .
|
|
>Het
beste van de eerstelingen van de inkomsten zijn voor God (26:2) en behoren
naar de Tempel gebracht te worden. Spr. 3:
9 Vereer de Eeuwige met
uw rijkdom en met de eerstelingen van al uw inkomsten, 10 dan zullen uw
schuren met overvloed gevuld worden en uw perskuipen van most overstromen.
Ge 4:
3 Na verloop van
tijd nu bracht Kain van de vruchten der aarde aan de Eeuwige een offer; 4 ook Abel
bracht er een van de eerstelingen zijner schapen, van hun vet; en de Eeuwige sloeg
acht op Abel en zijn offer, 5 maar op Kaïn en zijn offer sloeg Hij geen
acht. Toen werd Kain zeer toornig en zijn gelaat betrok. 6 En de Eeuwige zeide tot
Kain: Waarom zijt gij toornig en waarom is uw gelaat betrokken? 7 Moogt gij
het niet opheffen, indien gij goed handelt? Doch indien gij niet goed
handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u
uitgaat, doch over wie gij moet heersen. Ex 23:19 Het beste der
eerstelingen van uw bodem zult gij in het huis van de Eeuwige, uw God, brengen. Ex
23:19 Het beste der eerstelingen van uw bodem zult gij in het huis van
de Eeuwige,
uw God, brengen.
>
“Een zwervende
Arameeër was mijn vader” (26:5). De hebreeuwse grondtekst van deze zin kan
ook vertaald worden als “ Een Arameeër probeerde mijn vader te vernietigen
(wat dan op Laban slaat). Anderen verwijzen dat de Arameeër toch op Abraham
slaat.
>Eerstelingen
als dank en onder herinnering dat God uitgeleide heeft gedaan uit Ur der
Chaldeeën en Egypte. (26:3,4) en onder dankbaarheid voor het zijn in het
land Isra ël.
(26:9). Verheug je in de dankbaarheid aan God (26:11).
>Tienden
van de inkomsten afzonderen voor God op de manier zoals Hij dat heeft
bedoelt (26:12,13) 1/60 voor de priesters, 1/10 voor de levieten (6 jaren
oogst) 1/10 van de rest opeten in Jeruzalem (1e, 2e, 4e
en 5e jaar), 1/10 van de rest voor armen (3e en 6e
jaar) 7e jaar geen oogst. Vertienen (asher) in (14:22)
heeft dezelfde wortel als rijk (asheer).
Vertienen zal je rijk maken opdat je God zal vrezen wordt er bedoeld in
14:22 en 23). Rabbi Pinchas, een Tsadik, kwam op een plaats waar de mensen
klaagden over muizen die de oogst vernielden. Rabbi Pinchas kreeg inzicht en
zei: Weet je wat de muizen vertelde. Er worden geen tienden van de oogst
gehaald. Toen de mensen het beleeden en zich bekeerden verdwenen de muizen.
>Als
je trouw bent in het geven van je gaven aan God mag je God herinneren aan de
belofte om zegen te geven (26:14,15)
>Het
zijn van het volk van God en het doen van Zijn geboden (Thora) horen
onlosmakelijk bij elkaar voor altijd (26:16-19) (27:8-10). Het Nieuwe
Verbond is ook hierop gebaseerd (Jer. 31:33,34 en Ezech. 36:27)
>Ook
het houden van Gods geboden en komen wonen in het land Israël horen bij
elkaar (27:1-3).
>Uit
je vreugde en dankbaarheid aan God voor al de zegeningen die Hij geeft
(27:7)
>Zonder
tegenspreken volle aandacht voor wat Hij wil (27:9)
>Uitspreken
bekrachtigt de woorden van God (27:14)
>Je
bent onderworpen aan een vloek als je tegen Gods geboden ingaat; als je, je
ouders veracht (27:16). Je land wat God aan een ander heeft gegeven aan
jezelf toebedeelt (17), een blinde de verkeerde kant uitstuurt (18),
onrechtvaardig met weduwen en wezen (de zwakkeren van de maatschappij)
omgaat (19), die gemeenschap heeft met de vrouw van zijn vader (20), die
gemeenschap heeft met een dier (21), met zijn zus / halfzus (22),
schoonmoeder (23), iemand die een ander stiekem doodt (24), bloedgeld
aanneemt om te doden (25), iemand die Gods geboden niet opvolgt.
>Luisteren
en opvolgen van de instructies van God resulteert in zegen, waar je woont en
in wat je onderneemt. De vijanden zullen verslagen worden en anderen zullen
ontzag hebben. Regen zal op tijd vallen en God zal je tot hoofd en niet tot
staart stellen (28:3-13)
>Gods
opdracht opvolgen resulteert in een zegen; een nieuwe opdracht (met zegen)
(28:1-5)
>Niet
luisteren resulteert in het tegenovergestelde van de zegen (28:15-68)
>Kijk
en zie de realiteit wat het betekend te leven met en voor God (29:2)
>Jeruzalem
zal tot zijn bestemming komen (Jes. 60:1,2)
>Volken
die zich niet onderwerpen aan Israël zullen te gronde gaan (60:12)
>Het
volk Israël zal weer de Thora houden (60:21) daarom zullen ze niet meer uit
het land verdwijnen (60:21b)
>Het
zal zijn ter verheerlijking van de Naam van de Eeuwige (60:21).
Links voor bestudering
van het Thoragedeelte:
Nederlands:
http://www.joodsleven.nl/
http://www.nik.nl (onder Over Jodendom,
Parasje van de week)
http://bethhamidrash.org/online/parashat-hashavua/
Engels:
http://ravkooktorah.org/
http://www.machonmeir.net/
http://www.torah.org/learning/torahportion.php3
http://www.chabad.org/parshah/default.asp
http://www.shemayisrael.co.il/parsha/eylevine/Archives.htm
http://israelvisit.co.il/top/previous.shtml
|