| |
Thora-gedeelte Aharei
Mot
Aharei Mot(na
de dood), Lev
16:1-18:30
Lev. 16:1-18:30 1 Na de dood
van de beide zonen van Aharon, die gestorven waren, toen zij
voor het aangezicht van de Eeuwige waren genaderd, sprak de
Eeuwige tot
Mozes. 2 de Eeuwige nu zeide tot Mozes: Spreek tot uw broeder
Aharon, dat hij niet te allen tijde kome in het heiligdom
binnen het voorhangsel voor het verzoendeksel dat op de ark
ligt, opdat hij niet sterve ; want in de wolk verschijn Ik
boven het verzoendeksel. 3 Slechts op deze wijze zal Aharon
het heiligdom binnengaan: met een jonge stier ten zondoffer en
een ram ten brandoffer. 4 Het heilige linnen onderkleed zal
hij aantrekken en een linnen broek zal over zijn vlees zijn en
met een linnen gordel zal hij zich omgorden en een linnen
tulband zal hij zich ombinden; dit zijn heilige klederen, die
hij zal aantrekken, nadat hij zijn lichaam in water gebaad
heeft. 5 En van de vergadering der Israëlieten zal hij twee
geitenbokken ten zondoffer en een ram ten brandoffer nemen.
6 Dan zal Aharon de stier van zijn eigen zondoffer brengen en
verzoening doen voor zich en zijn huis. 7 Hij zal de twee
bokken nemen en ze voor het aangezicht van de Eeuwige stellen bij de
ingang van de tent der samenkomst, 8 en Aharon zal over de
beide bokken het lot werpen; een lot voor de Eeuwige, en een lot
voor Azazel. 9 Dan zal Aharon de bok waarop het lot voor
de Eeuwige gevallen is, brengen en hem ten zondoffer bereiden. 10
Maar de bok waarop het lot voor Azazel gevallen is, zal men
levend voor het aangezicht van de Eeuwige stellen, om daarmee
verzoening te doen, door hem voor Azazel de woestijn in te
zenden. 11 Dan zal Aharon de stier van zijn eigen zondoffer
brengen en verzoening doen voor zich en zijn huis; hij zal de
stier van zijn eigen zondoffer slachten. 12 En hij zal een
pan vol gloeiende kolen van het altaar voor het aangezicht van
de Eeuwige nemen en zijn handen vullen met fijngestoten welriekend
reukwerk en dat alles brengen binnen het voorhangsel. 13 Dan
zal hij het reukwerk op het vuur leggen voor het aangezicht
van de Eeuwige, zodat de wolk van het reukwerk het verzoendeksel dat
op de getuigenis ligt, bedekt, opdat hij niet sterve. 14 Dan
zal hij een deel van het bloed van de stier nemen en dat met
zijn vinger sprenkelen op het verzoendeksel, aan de voorzijde
; en voor het verzoendeksel zal hij zevenmaal dat bloed met
zijn vinger sprenkelen. 15 Dan zal hij de bok van het
zondoffer, voor het volk bestemd, slachten en zijn bloed naar
binnen, achter het voorhangsel brengen , en met dat bloed
doen, zoals hij met het bloed van de stier gedaan heeft: hij
zal het op het verzoendeksel en voor het verzoendeksel
sprenkelen. 16 Zo zal hij verzoening doen over het heiligdom
om de onreinheden der Israëlieten en om hun overtredingen in
al hun zonden; aldus zal hij doen met de tent der samenkomst,
die bij hen verblijf houdt te midden van hun onreinheden. 17
Geen mens zal in de tent der samenkomst zijn, wanneer hij daar
binnengaat om in het heiligdom verzoening te doen, totdat hij
naar buiten komt en verzoening gedaan heeft voor zichzelf,
voor zijn huis en voor de gehele gemeente Israëls. 18 Dan
zal hij naar buiten gaan naar het altaar, dat voor het
aangezicht van de Eeuwige staat, en daarover verzoening doen; hij
zal van het bloed van de stier en van het bloed van de bok
nemen en dat rondom aan de horens van het altaar strijken.
19 Dan zal hij daarop met zijn vinger zevenmaal van het bloed
sprenkelen en het reinigen en heiligen van de onreinheden der
Israëlieten. 20 Wanneer hij de verzoening van het heiligdom
en van de tent der samenkomst en van het altaar voleindigd
heeft, dan zal hij de levende bok brengen, 21 en Aharon zal
zijn beide handen op de kop van de levende bok leggen en over
hem al de ongerechtigheden der Israëlieten en al hun
overtredingen in al hun zonden, belijden ; hij zal die op de
kop van de bok leggen en die door iemand, die daarvoor gereed
staat, naar de woestijn laten brengen. 22 Zo zal de bok al
hun ongerechtigheden op zich dragen naar een onvruchtbaar land
, en hij zal die bok in de woestijn vrijlaten. 23 Daarna zal
Aharon naar de tent der samenkomst komen en de linnen klederen
uittrekken , die hij aangetrokken had, toen hij het heiligdom
binnenging, en zal ze daar laten liggen. 24 Hij zal zijn
lichaam in water baden op een heilige plaats en zijn gewone
klederen aantrekken; dan naar buiten gaan en zijn brandoffer
en het brandoffer van het volk bereiden en verzoening doen
voor zich en voor het volk. 25 En het vet van het zondoffer
zal hij op het altaar in rook doen opgaan. 26 Hij nu, die de
bok voor Azazel weggebracht heeft , zal zijn klederen wassen,
zijn lichaam in water baden en daarna in de legerplaats
komen. 27 En de stier van het zondoffer en de bok van het
zondoffer, waarvan het bloed gebracht werd om verzoening te
doen in het heiligdom, zal men buiten de legerplaats brengen
en hun huid, hun vlees en hun mest met vuur verbranden. 28
Wie dat verbrandt, zal zijn klederen wassen , zijn lichaam in
water baden en daarna in de legerplaats komen. 29 Dit zal u
tot een altoosdurende inzetting zijn: in de zevende maand op
de tiende der maand zult gij u verootmoedigen en generlei werk
doen, zomin de geboren Israëliet als de vreemdeling, die in uw
midden vertoeft. 30 Want op deze dag zal over u verzoening
gedaan worden, om u te reinigen; van al uw zonden zult gij
gereinigd worden voor het aangezicht van de Eeuwige. 31 Het zal u
een volkomen sabbat zijn en gij zult u verootmoedigen, het is
een altoosdurende inzetting. 32 En de verzoening zal de
priester doen, die men gezalfd heeft en die men gewijd heeft,
om in zijns vaders plaats het priesterambt te bekleden; hij
zal de linnen klederen, de heilige klederen, aantrekken; 33
het heilige der heiligen zal hij verzoenen , ook de tent der
samenkomst en het altaar zal hij verzoenen, en over de
priesters en het ganse volk der gemeente verzoening doen. 34
En dit zal u een altoosdurende inzetting zijn , ten einde
verzoening te doen over de Israëlieten om al hun zonden,
eenmaal in het jaar. En hij deed, zoals de Eeuwige Mozes bevolen
had.
17:1 de Eeuwige sprak tot Mozes:
2 Spreek tot Aaron en zijn zonen en tot al de Israëlieten en
zeg tot hen: Dit is hetgeen de Eeuwige geboden heeft: 3 Ieder van
het huis Israëls, die een rund, een schaap of een geit in de
legerplaats of buiten de legerplaats slacht, 4 maar die niet
brengt naar de ingang van de tent der samenkomst, om een
offergave aan de Eeuwige te brengen voor de tabernakel van de
Eeuwige, als
bloedschuld zal dat die man worden aangerekend; hij heeft
bloed vergoten en die man zal uit het midden van zijn volk
uitgeroeid worden, 5 opdat de Israëlieten hun slachtoffers
brengen, die zij op het open veld plegen te offeren; zij
moeten ze brengen voor de Eeuwige, naar de ingang van de tent der
samenkomst, tot de priester, om ze als vredeoffers de Eeuwige te
offeren. 6 Dan zal de priester het bloed op het altaar van
de Eeuwige, bij de ingang van de tent der samenkomst, sprengen en
het vet in rook doen opgaan tot een liefelijke reuk voor de
Eeuwige.
7 En zij zullen hun offers niet meer brengen aan de
veldgeesten, die zij overspelig nalopen. Een altoosdurende
inzetting zal dit voor hen zijn in hun geslachten. 8 En gij
zult tot hen zeggen: Ieder van het huis Israëls of van de
vreemdelingen , die in uw midden vertoeven, die een brandoffer
of slachtoffer offert, 9 maar dat niet naar de ingang van de
tent der samenkomst brengt om het de Eeuwige te bereiden, die zal
uit zijn volksgenoten uitgeroeid worden. 10 Ieder van het
huis Israëls en van de vreemdelingen, die in hun midden
vertoeven , die enig bloed eet; tegen zo iemand, die dat bloed
gegeten heeft, zal Ik mijn aangezicht keren en hem uit het
midden van zijn volk uitroeien. 11 Want de ziel van het
vlees is in het bloed en Ik heb het u op het altaar gegeven om
verzoening over uw zielen te doen , want het bloed bewerkt
verzoening door middel van de ziel. 12 Daarom heb Ik tot de
Israëlieten gezegd : Niemand van u zal bloed eten . Ook de
vreemdeling, die in uw midden vertoeft, zal geen bloed eten.
13 En ieder van de Israëlieten en van de vreemdelingen, die
in uw midden vertoeven , die een stuk wild of gevogelte jaagt,
dat gegeten mag worden, zal het bloed daarvan uitgieten en dat
bedekken met aarde. 14 Want, wat de ziel van alle vlees
betreft, het bloed ervan is zijn ziel; daarom heb Ik tot de
Israëlieten gezegd: Gij zult van generlei vlees bloed eten,
want de ziel van alle vlees is het bloed: ieder die het eet,
zal uitgeroeid worde . 15 En ieder, hetzij geboren Israëliet
of vreemdeling, die een gestorven of verscheurd dier eet, zal
zijn klederen wassen, zich in water baden en onrein zijn tot
de avond; dan zal hij rein zijn. 16 Maar indien hij ze niet
wast en zijn lichaam niet baadt, dan zal hij zijn
ongerechtigheid dragen. 18:1 de Eeuwige sprak tot Mozes: 2 Spreek
tot de Israëlieten en zeg tot hen: Ik ben de Eeuwige, uw God. 3
Gij zult niet doen, zoals men doet in het land Egypte, waar
gij gewoond hebt; gij zult niet doen, zoals men doet in het
land Kanaan, waarheen Ik u breng; naar hun inzettingen zult
gij niet wandelen. 4 Mijn verordeningen zult gij volbrengen
en mijn inzettingen in acht nemen en daarnaar wandelen: Ik ben
de Eeuwige uw God. 5 Ja, gij zult mijn inzettingen en mijn
verordeningen in acht nemen; de mens die ze doet , zal
daardoor leven: Ik ben de Eeuwige . 6 Niemand zal naderen tot zijn
naaste bloedverwant, om de schaamte te ontbloten: Ik ben de
Eeuwige.
7 Gij zult de schaamte van uw vader, dat is de schaamte van
uw moeder, niet ontbloten; het is uw moeder, gij zult haar
schaamte niet ontbloten. 8 De schaamte van de vrouw van uw
vader zult gij niet ontbloten; het is de schaamte van uw
vader. 9 De schaamte van uw zuster, de dochter van uw vader
of de dochter van uw moeder, geboren in huis of geboren
daarbuiten, haar schaamte zult gij niet ontbloten. 10 De
schaamte van de dochter van uw zoon of van de dochter van uw
dochter, haar schaamte zult gij niet ontbloten, want uw
schaamte zijn zij. 11 De schaamte van de dochter van uws
vaders vrouw , die aan uw vader geboren is, zij is uw zuster ;
haar schaamte zult gij niet ontbloten. 12 De schaamte van
uws vaders zuster zult gij niet ontbloten; zij is uws vaders
bloedverwant. 13 De schaamte van uw moeders zuster zult gij
niet ontbloten, want zij is uw moeders bloedverwant. 14 De
schaamte van uws vaders broeder zult gij niet ontbloten; tot
zijn vrouw zult gij niet naderen, het is uw tante. 15 De
schaamte van uw schoondochter zult gij niet ontbloten; het is
uws zoons vrouw, gij zult haar schaamte niet ontbloten. 16
De schaamte van uws broeders vrouw zult gij niet ontbloten;
het is de schaamte van uw broeder. 17 De schaamte van een
vrouw en die van haar dochter zult gij niet ontbloten; gij
zult niet de dochter van haar zoon en de dochter van haar
dochter nemen om haar schaamte te ontbloten ; zij zijn
bloedverwanten: bloedschande is het. 18 Gij zult geen vrouw
nemen als bijvrouw naast haar zuster om haar schaamte te
ontbloten nevens haar, tijdens haar leven. 19 En tot een
vrouw in haar maandelijkse onreinheid zult gij niet naderen,
om haar schaamte te ontbloten. 20 En met de vrouw van uw
naaste zult gij geen vleselijke gemeenschap hebben, zodat gij
u met haar verontreinigt. 21 En gij zult geen van uw
kinderen overgeven , om het aan de Moloch te wijden, opdat gij
de naam van uw God niet ontwijdt. Ik ben de Eeuwige. 22 En gij
zult geen gemeenschap hebben met een, die van het mannelijk
geslacht is, zoals men gemeenschap heeft met een vrouw: een
gruwel is het. 23 En met geen enkel dier zult gij vleselijke
gemeenschap hebben, om u daarmee te verontreinigen; en een
vrouw mag niet staan voor een dier, om daarmee gemeenschap te
hebben: schandelijke ontucht is het. 24 Verontreinigt u niet
door dit alles, want door dit alles hebben zich verontreinigd
de volken die Ik voor u uit wegdrijf. 25 Het land toch werd
verontreinigd en Ik vergold daaraan zijn ongerechtigheid,
zodat het land zijn inwoners uitspuwde. 26 Gij echter zult
mijn inzettingen en mijn verordeningen in acht nemen en geen
van deze gruwelen doen, noch de geboren Israëliet, noch de
vreemdeling die in uw midden vertoeft; 27 want al deze
gruwelen deden de lieden van het land, die voor u waren, zodat
het land onrein werd. 28 Opdat het land u niet uitspuwe,
wanneer gij het verontreinigt, zoals het uitgespuwd heeft het
volk, dat voor u was. 29 Want ieder die iets van al deze
gruwelen doet, (degenen, die ze doen , zullen uit het midden
van hun volk uitgeroeid worden). 30 Zo zult gij het
voorschrift dat Ik u geef, in acht nemen, zodat gij de
gruwelijke inzettingen niet doet, die voor u gedaan werden ,
opdat gij u daardoor niet verontreinigt . Ik ben de Eeuwige, uw
God.
|
|
>
de Eeuwige is een heilig G’d. Hij wil op
Zijn manier aanbeden en gediend worden. (16:3,17 etc.).
>
Onvoorbereid kan de hogepriester niet in
G’ds aanwezigheid komen. Volgens de instructies moet hij zich
voorbereiden.(16:2-4). Dat zijn eeuwige instructies die ook nu nog gelden.
>
Bloed van stier en bloed van bok ter
verzoening op Yom Kippur (16:27) heeft een diepere betekenis. Stier is
symbool voor kracht en wel opbouwende cultiverende kracht. Bok is ook
symbool van kracht maar dan destructieve. Een bok eet de planten met wortels
en al op wat in bergachtige gebieden tot erosie leidt. Beide krachten kunnen
goed en slecht gebruikt worden. Yom Kippoer is vergeving vragen over het
misbruik van de door G’d gegeven kracht, ofwel dat we de krachten niet
gebruiken zoals G’d dat vraagt.
>
Niet aanpassen aan de gewoonten (die niet
uit het geloof in G’d voortkomen) van andere volken. (18:3)
Ezech. 22:1-19 1 Het woord van de Eeuwige kwam tot mij: 2 Gij
mensenkind, wilt gij richten, wilt gij richten de bloedstad? Houd haar dan al
haar gruwelen voor. 3 Zeg: Zo zegt Adonai de Eeuwige: o stad, die in haar
midden bloed vergiet, zodat haar tijd komt, en die zich afgoden maakt om zich
te verontreinigen; 4 door het bloed dat gij vergiet, zijt gij schuldig; door
de afgoden die gij maakt, zijt gij onrein; gij hebt uw dagen nabij gebracht en
de grens van uw jaren bereikt. Daarom zal Ik u maken tot een voorwerp van
smaad voor de volken en van spot voor alle landen. 5 Zij, die dicht bij u en
die ver van u gelegen zijn, zullen de spot met u drijven, gij, berucht om uw
onreinheid en vol van wanorde! 6 Zie, de vorsten van Israël zijn er op uit
ieder zoveel mogelijk bloed te vergieten. 7 In u veracht men vader en moeder;
in u doet men de vreemdeling geweld aan, bij u onderdrukt men de wees en de
weduwe. 8 Mijn heilige dingen veracht gij, mijn sabbatten ontheiligt gij. 9
In uw midden zijn lasteraars er op uit om bloed te vergieten en bij u houdt
men offermaaltijden op de bergen; ontucht pleegt men in u. 10 In u ontbloot
men de schaamte van zijn vader; in u verkracht men een vrouw, die onrein is
door haar maandelijkse afzondering. 11 De een bedrijft een gruwelijke zonde
met de vrouw van zijn naaste; een ander onteert zijn schoondochter door
ontucht; weer een ander verkracht in u zijn zuster, de dochter van zijn vader.
12 In u neemt men geschenken aan om bloed te vergieten; rente en woekerwinst
neemt gij en met geweld zet gij uw naaste af, maar Mij vergeet gij, luidt het
woord van Adonai de Eeuwige. 13 Zie nu, Ik sla Mij in de hand om de
onrechtmatige winst die gij gemaakt hebt, en om het bloed dat in u vergoten
is. 14 Zal uw hart standvastig en zullen uw handen sterk blijven ten tijde
dat Ik met u afreken? Ik, de Eeuwige, heb het gesproken en Ik zal het doen.
15 Ik zal u verstrooien onder de volken en verspreiden over de landen, en Ik
zal uw onreinheid geheel van u wegdoen. 16 Zo zult gij door uw eigen toedoen
voor het oog der volken ontwijd worden, en gij zult weten, dat Ik de Eeuwige
ben. 17 Het woord van de Eeuwige kwam tot mij: 18 Mensenkind, het huis
Israëls is Mij tot schuim geworden; allen zijn zij koper, tin, ijzer en lood
in de smeltoven; stukken zilverschuim zijn zij geworden. 19 Daarom, zo zegt
Adonai de Eeuwige: Omdat gij allen tot schuim geworden zijt, daarom, zie, zal
Ik u bijeenbrengen in Jeruzalem.
>
door de afgoden
die gij maakt, zijt gij onrein; gij hebt uw dagen nabij gebracht en de grens
van uw jaren bereikt. (Ezech 22:4). De oordelen komen over het volk omdat ze
afgoden dienden en niet meer leefden volgens de instructies van G’d (de
Thora)
>
Zie, de vorsten van Israël zijn er op uit
ieder zoveel mogelijk bloed te vergieten. (22:6). Dit is het beeld zoals G’d
de vorsten van Israël niet bedoeld heeft. De Messias zal de vorst zijn naar
het beeld zoals G’d het wel bedoelt heeft (Ezech. 34:23, 24 en Ezech. 37:25)
>
In u veracht men vader en moeder; in u doet
men de vreemdeling geweld aan, bij u onderdrukt men de wees en de weduwe.
Mijn heilige dingen veracht gij, mijn sabbatten ontheiligt gij. In uw midden
zijn lasteraars er op uit om bloed te vergieten en bij u houdt men
offermaaltijden op de bergen; ontucht pleegt men in u. In u ontbloot men de
schaamte van zijn vader; in u verkracht men een vrouw, die onrein is door
haar maandelijkse afzondering. De een bedrijft een gruwelijke zonde met de
vrouw van zijn naaste; een ander onteert zijn schoondochter door ontucht;
weer een ander verkracht in u zijn zuster, de dochter van zijn vader. In u
neemt men geschenken aan om bloed te vergieten; rente en woekerwinst neemt
gij en met geweld zet gij uw naaste af, maar Mij vergeet gij, (22:7-12) De
zonden worden bij name genoemd. Duidelijk gaat het erom dat hun zondige
gedrag inhield dat ze niet leefden volgens de instructies in de Thora.
>
In u veracht men vader en moeder (22:7a) De
mens is partner van God in het scheppen van de mens. Vandaar dat het
verachten van de ouders een grove zonde is. Daardoor kan G’d met zijn
Shechina niet onder het volk blijven.
>
doet men de vreemdeling geweld aan (22:7b)
Overtreding van het voorschrift in Lev. 19:33, 34 “En wanneer een
vreemdeling bij u in uw land vertoeft, zult gij hem niet onderdrukken. Als
een onder u geboren Israëliet zal u de vreemdeling gelden, die bij u
vertoeft; gij zult hem liefhebben als uzelf, want gij zijt vreemdeling
geweest in het land Egypte: Ik ben de Eeuwige, uw God.” Zie ook Lev. 25:23
En het land zal niet voor altijd verkocht worden, want het land is van Mij,
en gij zijt vreemdelingen en bijwoners bij Mij.
>
onderdrukt men de wees en de weduwe.
(22:7c). G’d zegt juist voor hen te zorgen Ps 68:5,6a “Hij is de vader der
wezen en de rechter der weduwen, G’d in zijn heilige woning; G’d, die
eenzamen in een huisgezin doet wone”. Daar waar de maatschappij niet aan
Zijn beeld voldoet kan Hij er niet zijn.
>
Mijn heilige dingen veracht gij, (22:8a).
Men bracht offers van zieke en gewonde dieren in de tempel. Mal. 1:
7,8 Gij brengt minderwaardige offerspijze op mijn altaar. En dan zegt
gij: Waarmee hebben wij U minderwaardig behandeld? Doordat gij zegt: De
tafel van de Eeuwige, zij is verachtelijk. Want, wanneer gij een blind dier
ten offer brengt, is dat niet erg? Wanneer gij een kreupel of ziek dier
brengt, is dat niet erg? Bied dat eens uw landvoogd aan; zal hij welgevallen
aan u hebben of u goedgunstig gezind zijn? zegt de Eeuwige der heerscharen.
Zie ook Lev. 19:5 En wanneer gij de Eeuwige een vredeoffer offert, zult gij
het zo offeren, dat gij Hem welgevallig zijt.
>
mijn sabbatten ontheiligt gij. (22:8b). De
shabbat is juist een verbondsteken tussen G’d en Israël. Zie Ex. 31:13-17
Gij dan, spreek tot de Israëlieten: maar mijn sabbatten moet gij
onderhouden, want dat is een teken tussen Mij en u, van geslacht tot
geslacht, zodat gij weet, dat Ik de Eeuwige ben, die u heilig. Gij zult de
sabbat onderhouden, want deze is iets heiligs voor u; wie hem ontheiligt,
zal zeker ter dood gebracht worden, want ieder die daarop werk verricht, zal
uitgeroeid worden uit het midden van zijn volksgenoten. Zes dagen mag men
arbeiden, maar op de zevende dag zal er een volledige sabbat zijn, de
Eeuwige geheiligd: ieder die op de sabbatdag werk verricht, zal zeker ter
dood gebracht worden. De Israëlieten zullen de sabbat onderhouden, door de
sabbat te vieren, zij en hun nageslacht, als een altoosdurend verbond.
Tussen Mij en de Israëlieten is deze een teken voor altoos, want in zes
dagen heeft de Eeuwige de hemel en de aarde gemaakt, en op de zevende dag
heeft Hij gerust en adem geschept.
>
In uw midden zijn lasteraars er op uit om
bloed te vergieten (22:9a) Lev. 19:16 Gij zult onder uw volksgenoten niet
als een lasteraar rondgaan;
>
en bij u houdt men offermaaltijden op de
bergen (22:9b). Lev. 19:4 Gij zult u niet tot de afgoden wenden en u geen
gegoten beelden maken: Ik ben de Eeuwige, uw God.
>
ontucht/kwade dingen (hmz
zimmah) pleegt men in u.(22:9c). Kan
zowel ontucht als kwade dingen betekenen. Zie voor hetzelfde woordgebruik
Jes. 32:7 En de listen van de bedrieger
zijn slecht; hij beraamt snode plannen (hmz
zimmah) om de ellendigen door
leugentaal in het verderf te storten, zelfs wanneer de arme zijn recht
bepleit.
>
In u ontbloot men de schaamte van zijn
vader; in u verkracht men een vrouw, die onrein is door haar maandelijkse
afzondering. 11 De een bedrijft een gruwelijke zonde met de vrouw van zijn
naaste; een ander onteert zijn schoondochter door ontucht; weer een ander
verkracht in u zijn zuster, de dochter van zijn vader. (22:10,11) Dit waren
specifieke zonden van de Egyptenaren en de Kanaänieten. Lev. 18:3-29 ( Gij
zult niet doen, zoals men doet in het land Egypte, waar gij gewoond hebt;
gij zult niet doen, zoals men doet in het land Kanaän, waarheen Ik u breng;
naar hun inzettingen zult gij niet wandelen…….30 Zo zult gij het
voorschrift dat Ik u geef, in acht nemen, zodat gij de gruwelijke
inzettingen niet doet, die voor u gedaan werden, opdat gij u daardoor niet
verontreinigt. Ik ben de Eeuwige, uw God.” en verder Lev. 20:10-23
>
In u neemt men geschenken aan om bloed te
vergieten; (22:12) Deut. 27:25 Vervloekt is hij, die een geschenk aanneemt
om iemand te doden en onschuldig bloed te vergieten.
>
rente en woekerwinst neemt gij (22:12b). Lev.
23: 36 Gij zult geen rente of winst van
hem nemen, maar gij zult voor uw G’d vrezen, opdat uw broeder bij u in het
leven blijve.
>
en met geweld zet gij uw naaste af, maar Mij
vergeet gij, luidt het woord van Adonai de Eeuwige. (22:12c). Dit geld
gebruikten ze om bondgenootschappen mee te ‘kopen’. Dit in plaats van hun
vertrouwen op G’d te stellen.
>
Ik zal u verstrooien onder de volken en
verspreiden over de landen, en Ik zal uw onreinheid geheel van u wegdoen.
(22:15). Het verspreiden onder te volken zal G’d gebruiken om hun
onreinheden weg te doen.
Mal. 3:4-24 4 Dan zal het offer van Juda en van Jeruzalem de
Eeuwige aangenaam zijn als in de dagen van ouds en als in vroegere jaren. 5
Ik zal tot u ten gerichte naderen; Ik zal een snelle aanklager zijn tegen de
tovenaars, tegen de echtbrekers, tegen de meinedigen, tegen hen die het loon
van de dagloner drukken, weduwe en wees verdrukken, en de vreemdeling terzijde
dringen, maar Mij niet vrezen, zegt de Eeuwige der heerscharen. 6 Voorwaar,
Ik, de Eeuwige, ben niet veranderd, en gij kinderen van Jakob, zijt niet
verteerd. 7 Van de dagen uwer vaderen af zijt gij afgeweken van mijn
inzettingen en hebt ze niet onderhouden. Keert terug tot Mij, dan zal Ik tot u
terugkeren, zegt de Eeuwige der heerscharen. En dan zegt gij: In welk opzicht
moeten wij terugkeren? 8 Mag een mens God beroven? Toch berooft gij Mij. En
dan zegt gij: Waarin beroven wij U? In de tienden en de heffing. 9 Met de
vloek zijt gij vervloekt, en Mij berooft gij, gij volk in zijn geheel. 10
Breng de gehele tiende naar de voorraadkamer, opdat er spijze zij in mijn huis;
beproeft Mij toch daarmede, zegt de Eeuwige der heerscharen, of Ik dan niet
voor u de vensters van de hemel zal openen en zegen in overvloed over u
uitgieten. 11 Dan zal Ik, u ten goede, de afvreter dreigen, opdat hij de
vrucht van uw land niet verderve en opdat de wijnstok op het veld voor u niet
zonder vrucht zij, zegt de Eeuwige der heerscharen. 12 En alle volken zullen
u gelukkig prijzen, omdat gij een land van welbehagen zijt, zegt de Eeuwige
der heerscharen. 13 Vermetel zijn uw woorden over Mij, zegt de Eeuwige. En
dan zegt gij: Wat hebben wij dan onder elkander over U gesproken? 14 Gij zegt:
Nutteloos is het God te dienen; wat gewin geeft het, dat wij zijn geboden
onderhouden en dat wij in rouw gaan voor het aangezicht van de Eeuwige der
heerscharen? 15 En nu, wij prijzen de overmoedigen gelukkig; niet alleen
worden zij gebouwd, terwijl zij goddeloosheid bedrijven, maar ook verzoeken
zij God, en ontkomen. 16 Dan spreken zij die de Eeuwige vrezen, onder
elkander, ieder tot zijn naaste: De Eeuwige bemerkte het toch en hoorde het en
er werd een gedenkboek voor zijn aangezicht geschreven, ten goede van hen die
de Eeuwige vrezen en zijn naam in ere houden. 17 Zij zullen Mij ten eigendom
zijn, zegt de Eeuwige der heerscharen, op de dag die Ik bereiden zal. En Ik
zal hen sparen, zoals iemand zijn zoon spaart, die hem dient. 18 Dan zult gij
tot inkeer komen en het onderscheid zien tussen de rechtvaardige en de
goddeloze; tussen wie God dient, en wie Hem niet dient.
4:1 (3:19) Want zie, de dag komt,
brandend als een oven! Dan zullen alle overmoedigen en allen die goddeloosheid
bedrijven, zijn als stoppels, en de dag die komt, zal hen in brand steken (zegt
de Eeuwige der heerscharen) welke hun wortel noch tak zal overlaten. 2 (3:20)
Maar voor u, die mijn naam vreest, zal de zon der gerechtigheid opgaan, en er
zal genezing zijn onder haar vleugelen; gij zult uitgaan en springen als
kalveren uit de stal. 3 (3:21) Gij zult de goddelozen vertreden, want tot
stof zullen zij zijn onder uw voetzolen op de dag die Ik bereiden zal, zegt de
Eeuwige der heerscharen. 4 (3:22)Gedenkt de wet van Moshé, mijn knecht, die Ik
hem op Horeb geboden heb voor gans Israel, inzettingen en verordeningen. 5
(3:23) Zie, Ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag van de
Eeuwige komt. 6 (3:24) Hij zal het hart der vaderen terugvoeren tot de
kinderen en het hart der kinderen tot hun vaderen, opdat Ik niet kome en het
land treffe met de ban.
>
Dan zal het offer van Juda en van Jeruzalem
de Eeuwige aangenaam zijn als in de dagen van ouds en als in vroegere jaren
(Mal. 3:4) De offerdienst zal weer terugkomen als vanouds.
>
Voorwaar, Ik, de Eeuwige, ben niet
veranderd, en gij kinderen van Jakob, zijt niet verteerd (3:6) G’d is niet
veranderd. Zijn instructies (de Thora) gelden voor Eeuwig. Zie ook Mal.
3:22-24 Gedenkt de wet van Moshé, mijn knecht, die Ik hem op Horeb geboden
heb voor gans Israël, inzettingen en verordeningen. …. 6 (3:24) Hij zal het
hart der vaderen terugvoeren tot de kinderen en het hart der kinderen tot
hun vaderen, opdat Ik niet kome en het land treffe met de ban.
Links voor bestudering van
het Thoragedeelte:
Nederlands:
http://www.joodsleven.nl/
http://www.nik.nl (onder Over Jodendom,
Parasje van de week)
http://bethhamidrash.org/online/parashat-hashavua/
Engels:
http://ravkooktorah.org/
http://www.machonmeir.net/
http://www.torah.org/learning/torahportion.php3
http://www.chabad.org/parshah/default.asp
http://www.shemayisrael.co.il/parsha/eylevine/Archives.htm
http://israelvisit.co.il/top/previous.shtml
|