| |
Thora-gedeelte Korah
(Korach)
Korah(Korach),
Num 16:1-18:32, Haftarah: I Sam 11:14-12:22
Num. 16:1 Korach nu, de
zoon van Jishar, de zoon van Kehat, de zoon van Levi, nam met
Datan en Abiram, zonen van Eliab, en On, de zoon van Pelet,
Rubenieten, een aantal mannen; 2 en zij stelden zich
voor Mozes met tweehonderd vijftig mannen uit de Israelieten ,
hoofden der vergadering, opgeroepenen ter volksvergadering,
mannen van naam. 3 Zij dan liepen te hoop tegen Mozes en Aäron
en zeiden tot hen: Laat het u genoeg zijn, want de gehele
vergadering, zij allen zijn heiligen, en de Eeuwige is in hun midden .
Waarom verheft gij u dan boven de gemeente van de Eeuwige? 4 Toen
Mozes het hoorde, wierp hij zich op zijn aangezicht. 5 En hij
sprak tot Korach en zijn gehele aanhang: Morgen, dan zal de
Eeuwige
doen weten, wie Hem toebehoort, en wie de heilige is, dat Hij
hem tot Zich doe naderen; die Hij verkiezen zal, zal Hij tot
Zich doen naderen. 6 Doet dit: neemt u vuurpannen, gij,
Korach en gij, zijn gehele aanhang, 7 doet dan vuur daarin en
legt er morgen reukwerk op voor het aangezicht van de Eeuwige, en de
man die de Eeuwige verkiezen zal, die zal de heilige zijn. Laat het u
genoeg zijn, Levieten. 8 Toen zeide Mozes tot Korach: Hoort
toch, gij Levieten! 9 Is het u te weinig, dat de God van
Israel u heeft afgezonderd van de vergadering Israels om u tot
Zich te doen naderen , om de dienst aan de tabernakel van de
Eeuwige
te verrichten en voor het aangezicht der vergadering te staan om
hen te dienen, 10 en dat Hij u en al uw broederen, de Levieten
, met u deed naderen? Streeft gij nu ook naar het
priesterschap? 11 Daarom, gij en uw gehele aanhang, gij spant
samen tegen, want wat is Aäron, dat gij tegen hem zoudt morren
? 12 Mozes nu zond heen om Datan en Abiram , de zonen van
Eliab, te ontbieden, maar zij zeiden: Wij komen niet. 13 Is
het een kleinigheid, dat gij ons hebt opgevoerd uit een land,
vloeiende van melk en honig, om ons te laten sterven in de
woestijn, en wilt gij u ook nog als heerser over ons opwerpen?
14 Gij hebt ons waarlijk niet gebracht in een land, vloeiende
van melk en honig , noch ons akkers en wijngaarden in bezit
gegeven; meent gij de ogen dezer mannen te kunnen verblinden?
Wij komen niet. 15 Toen werd Mozes zeer toornig en hij zeide
tot de Eeuwige: Wend U niet tot hun spijsoffer; niet een ezel heb ik
van hen weggenomen, noch iemand van hen kwaad gedaan. 16 En
Mozes zeide tot Korach: Gij en uw gehele aanhang, verschijnt
morgen voor het aangezicht van de Eeuwige, gij en zij en Aäron! 17
Neemt dan ieder zijn vuurpan, legt er reukwerk op en biedt de
Eeuwige
ieder zijn vuurpan aan, tweehonderd vijftig vuurpannen, gij en
Aäron, ieder zijn vuurpan. 18 Zij namen dan ieder zijn
vuurpan, deden vuur daarin, legden reukwerk daarop, en stelden
zich op bij de ingang van de tent der samenkomst met Mozes en
Aäron. 19 Toen Korach de gehele aanhang bij de ingang van de
tent der samenkomst tegen hen had bijeengebracht, verscheen de
heerlijkheid van de Eeuwige aan de gehele vergadering. 20 En
de Eeuwige
sprak tot Mozes en Aäron: 21 Scheidt u af van deze
vergadering, opdat Ik haar in een oogwenk vertere. 22 Toen
wierpen zij zich op hun aangezicht en zeiden: O God, God der
geesten van alle levende schepselen, als een man zondigt , zult
Gij dan tegen de gehele vergadering toornen? 23 de Eeuwige dan sprak
tot Mozes : 24 Spreek tot de vergadering: Trekt u terug uit
de omtrek van de woning van Korach, Datan en Abiram. 25 Toen
maakte Mozes zich op en ging tot Datan en Abiram, en de oudsten
van Israël volgden hem. 26 En hij sprak tot de vergadering :
Wijkt toch van de tenten dezer goddeloze mannen en raakt niets
aan, dat hun toebehoort, opdat gij niet door al hun zonden wordt
weggeraapt. 27 Toen trokken zij weg uit de omtrek van de
woning van Korach, Datan en Abiram, en Datan en Abiram traden
naar buiten en stonden aan de ingang van hun tenten met hun
vrouwen, zonen en kleine kinderen. 28 Daarop zeide Mozes:
Hieraan zult gij weten, dat de Eeuwige mij gezonden heeft om al deze
daden te doen, en dat het niet mijn bedenksel is: 29 indien
dezen zullen sterven, zoals ieder mens sterft, en over hen
bezoeking zal worden gedaan, zoals ieder mens bezocht wordt,
dan heeft de Eeuwige mij niet gezonden. 30 Maar, indien
de Eeuwige iets
nieuws zal scheppen , zodat de grond zijn mond zal opensperren
en hen verzwelgen met alles wat hun toebehoort, zodat zij levend
in het dodenrijk zullen dalen, dan zult gij weten, dat deze
mannen de Eeuwige gesmaad hebben. 31 Nauwelijks had hij al deze
woorden uitgesproken, of de grond spleet onder hen, 32 en de
aarde opende haar mond en verzwolg hen met hun huisgezinnen en
met alle mensen die bij Korach behoorden en met alle have. 33
Zo daalden zij, met al de hunnen, levend in het dodenrijk; en
de aarde overdekte hen, zodat zij uit het midden der gemeente
omkwamen. 34 En alle Israëlieten die om hen heen stonden,
vluchtten weg op hun geroep, want zij dachten: De aarde moest
ook ons eens verzwelgen! 35 Toen ging er een vuur uit van
de Eeuwige
en verteerde de tweehonderd vijftig mannen, die het reukwerk
geofferd hadden. 36 de Eeuwige nu sprak tot Mozes : 37 Zeg tot
Eleazar, de zoon van de priester Aäron, dat hij de vuurpannen
uit de brand wegneme, en strooi het vuur ver weg, omdat zij
heilig zijn, 38 te weten de vuurpannen dergenen die ten koste
van hun leven gezondigd hebben, en maakt deze tot dunne platen,
tot een overtrek voor het altaar, want zij hebben ze voor het
aangezicht van de Eeuwige gebracht, zodat deze geheiligd zijn ; zo
zullen zij de Israëlieten tot een teken zijn. 39 Toen nam de
priester Eleazar de koperen vuurpannen, welke zij die verbrand
waren, hadden gebracht en men plette ze tot een overtrek voor
het altaar, 40 een herinnering voor de Israëlieten, opdat geen
onbevoegde, die niet behoort tot de nakomelingen van Aäron,
nadere om reukwerk te branden voor het aangezicht van de Eeuwige, en
het hem niet verga als Korach en zijn aanhang, zoals de Eeuwige tot
hem gesproken had door de dienst van Mozes. 41 De volgende dag
echter morde de gehele vergadering der Israëlieten tegen Mozes
en Aäron, zeggende: Gij hebt het volk van de Eeuwige gedood. 42 Toen
nu de vergadering tegen Mozes en Aäron te hoop liep, en zij zich
naar de tent der samenkomst wendden, zie, de wolk bedekte haar
en de heerlijkheid van de Eeuwige verscheen. 43 Toen kwamen Mozes en
Aäron tot voor de tent der samenkomst. 44 de Eeuwige dan sprak tot
Mozes : 45 Trekt u terug uit deze vergadering, opdat Ik haar
in een ogenblik vertere . Toen wierpen zij zich neder op hun
aangezicht. 46 En Mozes zeide tot Aäron: Neem een vuurpan, doe
er vuur in van het altaar, leg er reukwerk op, en ga haastig tot
de vergadering en doe verzoening over hen, want de toorn is van
de Eeuwige uitgegaan, de plaag is begonnen. 47 Aäron nam een
vuurpan, zoals Mozes gesproken had, en snelde tot midden
onder de gemeente, en zie, de plaag was onder het volk begonnen;
toen legde hij er reukwerk op en deed verzoening over het volk.
48 Toen hij tussen de doden en de levenden stond, hield de
plaag op. 49 En zij, die gestorven waren door de plaag, waren
veertienduizend zevenhonderd , behalve degenen die gestorven
waren terzake van Korach. 50 Toen Aäron tot Mozes terugkeerde
aan de ingang van de tent der samenkomst, had de plaag
opgehouden. 17:1 de Eeuwige sprak tot Mozes: 2 Spreek tot de
Israëlieten en neem van hen voor elke stam een staf van al hun
vorsten, naar hun stammen twaalf staven; ieders naam zult gij op
zijn staf schrijven; 3 maar de naam van Aharon zult gij op de
staf van Levi schrijven, want een staf dient voor het hoofd van
hun stam. 4 Dan zult gij deze nederleggen in de tent der
samenkomst voor de getuigenis, waar Ik met u pleeg samen te
komen. 5 En de man die Ik verkies, diens staf zal bloeien; zo
zal Ik het gemor, waarmee de Israëlieten tegen u morren , tot
zwijgen brengen, zodat Ik het niet meer hoor. 6 Nadat nu Mozes
tot de Israëlieten gesproken had, gaven al hun vorsten hem voor
iedere vorst een staf, naar hun stammen twaalf staven, en de
staf van Aäron was onder hun staven. 7 Mozes nu legde de
staven neer voor het aangezicht van de Eeuwige in de tent der
getuigenis . 8 Toen Mozes de volgende dag de tent der
getuigenis binnenging, zie, de staf van Aäron, voor het huis van
Levi, bloeide; hij had bloesem voortgebracht, bloemen gedragen
en amandelen doen rijpen . 9 Toen Mozes al de staven van voor
het aangezicht van de Eeuwige tot al de Israëlieten naar buiten
bracht, zagen zij het en namen ieder zijn staf. 10 En
de Eeuwige
zeide tot Mozes: Breng de staf van Aäron terug voor de
getuigenis, om bewaard te worden tot een teken voor de
wederspannigen, zodat gij aan hun gemor een einde maakt en Ik
het niet meer hoor, opdat zij niet sterven. 11 En Mozes deed
het: zoals de Eeuwige hem geboden had, deed hij. 12 De Israëlieten
immers hadden tot Mozes gezegd: Zie wij geven de geest, wij
komen om, wij komen allen om. 13 Al wie ook maar nadert tot de
tabernakel van de Eeuwige, zal sterven. Moeten wij dan tot de laatste
man de geest geven? 18:1 de Eeuwige nu zeide tot Aäron: Gij en uw
zonen en uw familie met u zult de ongerechtigheid, tegen het
heiligdom begaan, dragen ; en gij en uw zonen zult de
ongerechtigheid , in uw priesterambt begaan, dragen. 2 Doe ook
uw broederen, de stam Levi, de stam van uw vader, met u naderen,
opdat zij zich bij u aansluiten en u, zowel als uw zonen dienen,
voor de tent der getuigenis ; 3 opdat zij hun taak vervullen
jegens u, zowel als hun taak met betrekking tot de gehele tent;
tot het gerei van het heiligdom en tot het altaar echter, zullen
zij niet naderen, opdat zij niet sterven, niet alleen zij,
maar ook gij; 4 en opdat zij zich bij u aansluiten en hun taak
vervullen met betrekking tot de tent der samenkomst naar de
gehele dienst der tent; maar een onbevoegde zal tot u niet
naderen . 5 Gij echter zult uw taak vervullen met betrekking
tot het heilige en het altaar, opdat er geen toorn meer op de
Israëlieten ruste. 6 Zie, Ik zelf heb uw broederen, de
Levieten , uit de Israëlieten genomen als een geschenk voor u,
als gegevenen aan de Eeuwige, om de dienst aan de tent der samenkomst
te verrichten; 7 maar gij en uw zonen met u zult uw
priesterambt vervullen in alles wat bij het altaar behoort en
bij hetgeen achter het voorhangsel is, en daarbij dienst doen;
als een dienst, die een geschenk is, geef Ik u uw priesterambt;
maar de onbevoegde, die nadert, zal ter dood gebracht worden.
8 En de Eeuwige sprak tot Aäron: Zie, Ik zelf geef u de verzorging
van mijn heffingen; wat al de heilige gaven der Israëlieten
betreft, die geef Ik u en uw zonen tot een gewijd deel, tot een
altoosdurende inzetting. 9 Van de allerheiligste gaven,
voorzover zij niet verbrand worden, zal dit voor u zijn: al hun
offergaven, zowel met betrekking tot al hun spijsoffers als al
hun zondoffers en al hun schuldoffers, die zij Mij vergelden; de
allerheiligste gaven, die zullen voor u en uw zonen zijn. 10
Als iets, dat allerheiligst is, zult gij het eten ; al wat van
het mannelijk geslacht is, zal het eten, het zal u iets heiligs
zijn . 11 Dit komt u toe als heffing van al de beweegoffers
die de Israëlieten geven; die geef ik u en uw zonen en uw
dochters met u tot een altoosdurende inzetting; al wie in uw
gezin rein is, zal het eten. 12 Al het beste van de olie en al
het beste van most en koren, het eerste daarvan, dat zij
de Eeuwige
geven, geef Ik u. 13 De eerstelingen van alles wat op hun land
is, die zij de Eeuwige brengen, zullen voor u zijn; al wie in uw gezin
rein is, zal het eten. 14 Alles, waarop in Israël de ban ligt,
zal voor u zijn. 15 Alles, wat het eerst uit de moederschoot
voortkomt van al wat leeft, hetgeen zij de Eeuwige aanbieden, zowel
van mensen als van dieren, zal voor u zijn; alleen zult gij de
eerstgeborenen der mensen loskopen, ook zult gij de
eerstgeborenen van de onreine dieren loskopen. 16 Wat zijn
losprijs aangaat, gij zult hen, zodra zij een maand oud zijn,
loskopen volgens uw schatting tegen een bedrag van vijf sikkels
naar de heilige sikkel; deze bedraagt twintig gera. 17 Echter
zult gij de eerstgeborenen van een rund , schaap of geit niet
loskopen; zij zijn iets heiligs, hun bloed zult gij op het
altaar sprengen en hun vet doen roken als een vuuroffer tot een
liefelijke reuk voor de Eeuwige; 18 maar hun vlees zal voor u zijn;
evenals de beweegborst en de rechterschenkel zal het voor u
zijn. 19 Alle heffingen der heilige gaven, die de Israëlieten
als heffingen de Eeuwige brengen , geef Ik u en uw zonen en uw
dochters met u tot een altoosdurende inzetting, een altoosdurend
zoutverbond is het voor het aangezicht van de Eeuwige voor u en uw
nakomelingschap . 20 En de Eeuwige zeide tot Aaron: In hun land zult
gij geen erfdeel hebben en een stuk land zal u onder hen niet
ten deel vallen ; Ik ben uw deel en uw erfdeel onder de
Israëlieten. 21 Wat nu de Levieten betreft, zie, Ik geef hun
alle tienden in Israël als erfdeel , een vergoeding voor de
dienst die zij verrichten, de dienst van de tent der
samenkomst. 22 De Israëlieten namelijk zullen niet meer tot de
tent der samenkomst naderen, zodat zij zonde op zich laden en
sterven; 23 de Levieten echter zullen de dienst van de tent
der samenkomst verrichten en zij zullen hun ongerechtigheid
dragen, een altoosdurende inzetting voor uw nageslacht, en in
het midden der Israëlieten zullen zij geen erfdeel verkrijgen;
24 want aan de Levieten geef Ik als erfdeel de tiende, die de
Israëlieten de Eeuwige als heffing brengen; daarom heb Ik van hen
gezegd: In het midden der Israëlieten zullen zij geen erfdeel
verkrijgen. 25 de Eeuwige nu sprak tot Mozes : 26 Tot de Levieten
zult gij spreken en tot hen zeggen: Wanneer gij van de
Israëlieten de tiende ontvangt, die Ik u van hen als erfdeel
geef, dan zult gij daarvan als een heffing voor de Eeuwige een tiende
van de tiende brengen, 27 en het zal voor u als een heffing
beschouwd worden , als ware het het koren van de dorsvloer en de
inhoud van de perskuip. 28 Aldus zult ook gij van al de
tienden die gij van de Israëlieten ontvangt, een heffing voor
de Eeuwige brengen en gij zult daarvan de heffing voor de
Eeuwige aan de
priester Aaron geven. 29 Van alles wat u geschonken wordt,
zult gij de gehele heffing voor de Eeuwige brengen, van al het beste
ervan, hetgeen daarvan geheiligd wordt. 30 En gij zult tot hen
zeggen: Wanneer gij het beste daarvan als heffing brengt, zal
dat voor de Levieten beschouwd worden als de opbrengst van de
dorsvloer en van de perskuip; 31 gij zult het met uw gezin op
elke plaats mogen eten, want het strekt u tot loon als
vergoeding voor uw dienst aan de tent der samenkomst. 32 Gij
zult ten aanzien daarvan geen zonde op u laden, indien gij maar
het beste daarvan als heffing brengt; zo zult gij de heilige
gaven der Israëlieten niet ontwijden, opdat gij niet sterft.
1 Sam 11:14 En Samuel
zeide tot het volk: Komt , laten wij naar Gilgal gaan en daar
het koningschap vernieuwen. 15 Toen ging heel het volk naar
Gilgal en riep daar Saul tot koning uit voor het aangezicht van
de Eeuwige te Gilgal, en zij slachtten daar vredeoffers voor het
aangezicht van de Eeuwige, en Saul en alle mannen van Israel
verheugden zich daar zeer . 12:1 Samuel nu zeide tot geheel
Israel : Zie, ik heb naar u geluisterd in al wat gij tot mij
gezegd hebt, en heb een koning over u aangesteld. 2 Nu dan,
zie, de koning gaat u voor ; ik echter ben oud en grijs geworden
, en zie, mijn zonen zijn bij u; van mijn jeugd af tot op deze
dag ben ik u voorgegaan. 3 Hier ben ik. Getuigt tegen mij in
tegenwoordigheid van de Eeuwige en in tegenwoordigheid van zijn
gezalfde: wiens rund heb ik genomen ? Wiens ezel heb ik genomen?
Wie heb ik verdrukt? Wie heb ik verongelijkt ? Uit wiens hand
heb ik een geschenk aangenomen en heb daarom mijn ogen toegedaan
? Dan zal ik het u teruggeven. 4 En zij zeiden: Gij hebt ons
niet verdrukt en gij hebt ons niet verongelijkt en gij hebt uit
niemands hand iets aangenomen . 5 Toen zeide hij tot hen:
de Eeuwige
is getuige tegenover u, en zijn gezalfde is op deze dag getuige,
dat gij bij mij niets gevonden hebt. Zij zeiden: Hij is
getuige. 6 En Samuel zeide tot het volk: de Eeuwige is het, die Mozes
en Aaron heeft doen optreden en die uw vaderen uit het land
Egypte heeft geleid. 7 Nu dan, stelt u op, opdat ik als
richter u, voor het aangezicht van de Eeuwige, voorhoude alle
rechtvaardige daden die de Eeuwige voor u en uw vaderen gedaan heeft.
8 Toen Jakob in Egypte gekomen was en uw vaderen tot de
Eeuwige
riepen, zond de Eeuwige Mozes en Aaron, die uw vaderen uit Egypte
leidden, en hen hier deden wonen . 9 Maar zij vergaten
de Eeuwige,
hun God, en Hij gaf hen over in de macht van Sisera, de
legeroverste van Hasor, en in die van de Filistijnen en de
koning van Moab; die streden tegen hen. 10 Zij riepen tot
de Eeuwige en zeiden : Wij hebben gezondigd, want wij hebben de
Eeuwige
verlaten en de Baals en Astartes gediend; nu dan, red ons toch
uit de macht onzer vijanden, dan zullen wij U dienen. 11
Daarop zond de Eeuwige Jerubbaal, Barak , Jefta en Samuel, en redde u
uit de macht der vijanden die u omringden , zodat gij veilig
woondet. 12 Toen gij echter zaagt, dat Nachas, de koning der
Ammonieten, tegen u optrok , zeidet gij tot mij: Neen, een
koning zal over ons regeren. Terwijl toch de Eeuwige , uw God, uw
koning is. 13 Nu dan, ziedaar de koning, die gij verkoren
hebt, die gij begeerd hebt; zie de Eeuwige heeft een koning over u
aangesteld . 14 Als gij maar de Eeuwige vreest, Hem dient, naar Hem
luistert en tegen het bevel van de Eeuwige niet weerspannig zijt, en
zowel gij als de koning die over u regeren zal, de Eeuwige, uw God,
volgt ! 15 Doch, indien gij naar de Eeuwige niet luistert en tegen
het bevel van de Eeuwige weerspannig zijt, dan zal de hand van
de Eeuwige
tegen u zijn zoals ook tegen uw vaderen. 16 Blijft nu nog staan
en ziet dit geweldige dat de Eeuwige voor uw ogen doen zal. 17 Is
het nu niet de tijd van de tarweoogst ? Ik zal tot de Eeuwige roepen,
dat Hij donderslagen en regen geve. Weet dan en ziet, dat het
kwaad groot is, dat gij in de ogen van de Eeuwige gedaan hebt door
voor u een koning te vragen. 18 Toen riep Samuel tot
de Eeuwige, en
de Eeuwige gaf op die dag donderslagen en regen, zodat het gehele volk
zeer bevreesd werd voor de Eeuwige en voor Samuel, 19 en het gehele
volk zeide tot Samuel : Bid voor uw knechten tot de Eeuwige , uw God,
opdat wij niet sterven, want aan al onze zonden hebben wij nog
kwaad toegevoegd door voor ons een koning te vragen . 20 En
Samuel zeide tot het volk: Vreest niet; wel hebt gij al dit
kwaad bedreven, maar wijkt niet langer van de Eeuwige af, dient
de Eeuwige
met uw ganse hart. 21 Gij zult niet afwijken achter de
ijdelheden , die baten noch redden kunnen; slechts ijdelheid
zijn zij. 22 Want de Eeuwige zal zijn volk niet verstoten, om der
wille van zijn grote naam . De Eeuwige heeft immers verkozen u tot
zijn volk te maken.
|
|
>Rebellie
zoals bij Korach (16:5) komt voort uit ontevredenheid over de
plaats die God heeft gegeven. Uiteindelijk komt het voort
door gebrek aan geloofsvertrouwen en relatie, wandel met God. De
discussie die hij had met Mozes kwam niet uit een goed hart
voort. Korach probeerde verdeeldheid te zaaien. Dit itt de
bekende discussie tussen Hillel en Sjamai (ruim 2000 jaar
geleden). Korach spreekt uit het gevoel. “Wie ben jij dat jij me
zal vertellen wat ik moet en niet moet doen.”
>Korach
wordt gestuurd door jaloezie. Jaloezie kan voortkomen aan een
behoefte aan erkenning. Behoefte aan waardering en eer van
mensen. Volgens de overlevering kwam de jaloezie bij Korach
voort het feit dat Elizafan, de zoon van Oeziël, tot vorst was
uitgeroepen, een benoeming die hij zelf begeerd had. Volgens de
Midrash maakte hij vanuit zijn bitterheid ook opmerkingen over
de ontvangen tienden door de priesters. De ene zonde volgt de
ander op. En uiteindelijk eindigt zonde in de dood. Laat je het
ene toe dan volgt het andere.
>Jaloezie
lust en zucht om eer haalt je uit de wereld. Pirké Awot (4:28):
"Hunkering, irrationele begeerten en eerzucht plaatsen een mens
buiten de samenleving”.
>Een
aantal verklaarders zeggen dat de tenden van Datan en Abiram
naast die van Korach stonden. Door het constante aanhoren van de
kritiek lieten ze zich er uiteindelijk in meenemen. Een joodse
uitspraak is: ‘Wee slechte mensen en wee hun buren’ (en
vrienden)
>Iemand
die het goede nastreeft, vindt gunst, maar wie het kwade zoekt,
zal het tegenkomen. Wie vertrouwt op zijn rijkdom, zal vallen,
maar de rechtvaardige zal bloeien als een blad.” (Speuken
11:27-28
>De
hemel spreekt hier om te bewijzen dat Mozes gelijk heeft.
Eigenlijk om Gods instructies te bevestigen (niet over te
interpreteren zie Deut. 17:10 en 11).
>Offergaven,
heffingen (behalve tempelbelastingen, gaven armen etc.), alles
waar de ban op ligt en eerstelingen zijn voor de priesters
(18:9-14). De tienden voor de levieten (18:21).
>Eerstgeborenen
van de mensen en van de onreine dieren dienen losgekocht te
worden als ze een maand oud zijn. Eerstgeboren reine dieren
moesten geofferd worden. (18:15)
>Zoutverbond
(18:19) verbond dat blijft en ‘gezond blijft’. Het doortrekt
alle facetten van het leven. De Thora dringt overal in door.
Links voor bestudering
van het Thoragedeelte:
Nederlands:
http://www.joodsleven.nl/
http://www.nik.nl (onder Over Jodendom,
Parasje van de week)
http://bethhamidrash.org/online/parashat-hashavua/
Engels:
http://ravkooktorah.org/
http://www.machonmeir.net/
http://www.torah.org/learning/torahportion.php3
http://www.chabad.org/parshah/default.asp
http://www.shemayisrael.co.il/parsha/eylevine/Archives.htm
http://israelvisit.co.il/top/previous.shtml
|