| |
Thora-gedeelte
Chukkat (Voorschrift)
Chukkat
(voorschrift),
Num
19:1-22:1, Haftarah: Richt. 11:1-33
Numeri
19:1 de Eeuwige nu sprak tot Mozes en Aharon: 2 Dit is het
wetsvoorschrift, dat de Eeuwige gebiedt: Spreek tot de Israëlieten,
dat zij u een rode, gave koe brengen, waaraan geen gebrek is,
en die geen juk gedragen heeft. 3 En gij zult haar aan de
priester Eleazar geven: dan zal men haar buiten de legerplaats
brengen en haar in zijn tegenwoordigheid slachten. 4 Dan zal
de priester Eleazar met zijn vinger van haar bloed nemen en
van haar bloed zevenmaal sprenkelen in de richting van de
voorzijde van de tent der samenkomst. 5 Daarna zal men de
koe voor zijn ogen tot as verbranden; haar huid, haar vlees en
haar bloed zal men met haar mest verbranden. 6 En de
priester zal cederhout, hysop en scharlaken nemen en dat
midden op de brandende koe werpen. 7 Vervolgens zal de
priester zijn klederen wassen en zijn lichaam in water baden
en daarna in de legerplaats komen, maar de priester zal tot de
avond onrein zijn. 8 Hij die haar verbrand heeft, zal zijn
klederen in water wassen en zijn lichaam in water baden, maar
tot de avond onrein zijn . 9 Dan zal een rein man de as van
de koe verzamelen en buiten de legerplaats op een reine plaats
nederleggen, opdat zij voor de vergadering der Israëlieten
bewaard blijve ter bereiding van het water der reiniging ; het
is een middel tot ontzondiging. 10 En hij die de as van de
koe verzameld heeft , zal zijn klederen wassen, maar tot de
avond onrein zijn. Dit zal gelden als een altoosdurende
inzetting voor de Israëlieten en voor de vreemdeling die onder
u vertoeft. 11 Hij die het lijk van enig mens aanraakt, zal
zeven dagen onrein zijn . 12 Hij zal zich op de derde dag
ermee ontzondigen, en op de zevende dag zal hij rein zijn.
Maar indien hij zich op de derde dag niet ontzondigt, zal hij
op de zevende dag niet rein zijn. 13 Ieder die een lijk,
enig mens, die gestorven is, aanraakt, en zich niet
ontzondigt, verontreinigt de tabernakel van de Eeuwige, en hij zal
uit Israël uitgeroeid worden; omdat het water der reiniging op
hem niet gesprengd werd zal hij onrein wezen; zijn onreinheid
is nog op hem. 14 Dit is de wet, wanneer in een tent iemand
gestorven is: ieder die de tent binnengaat en alles wat in de
tent is, zal zeven dagen onrein zijn; 15 elk open vat
waarover geen doek gebonden is, zal onrein zijn. 16 Ook zal
ieder die op het veld iemand aanraakt, die met het zwaard
gedood is , of een lijk, of het gebeente van een mens, of een
graf, zeven dagen onrein zijn. 17 Men zal voor de onreine
van de as van het dier dat voor ontzondiging verbrand is,
nemen en daarop in een vat levend water gieten . 18 Dan zal
een rein man hysop nemen, dat in het water dopen en dit
sprenkelen op de tent en op al de vaten en op de personen die
daarin zijn, en op degene die het gebeente, of de gedode, of
het lijk, of het graf heeft aangeraakt ; 19 de reine zal op
de derde dag en op de zevende dag de onreine besprenkelen , en
hij zal hem op de zevende dag ontzondigen; en hij zal zijn
klederen wassen , zich in water baden en des avonds rein
zijn. 20 Maar iemand die onrein geworden is, en zich niet
laat ontzondigen, die zal uit de gemeente uitgeroeid worden,
omdat hij het heiligdom van de Eeuwige verontreinigd heeft; er is
geen water der reiniging op hem gesprengd, hij is onrein. 21
En het zal hun tot een altoosdurende inzetting zijn. Wie het
water der reiniging gesprenkeld heeft, zal zijn klederen
wassen en wie het water der reiniging aangeraakt heeft, zal
tot de avond onrein zijn . 22 Alles wat de onreine aanraakt,
zal onrein zijn, en wie hem aanraakt, zal tot de avond onrein
zijn. 20:1 De Israëlieten dan, de gehele vergadering , kwamen
in de woestijn Sin, in de eerste maand, en het volk verbleef
te Kades ; Mirjam stierf daar en werd daar begraven. 2 Toen
de vergadering geen water had, liep zij te hoop tegen Mozes
en Aäron , 3 en het volk twistte met Mozes en zeide: Waren
wij maar gestorven, toen onze broeders voor het aangezicht
van de Eeuwige stierven! 4 Waarom hebt gij de gemeente van
de Eeuwige in
deze woestijn gebracht, zodat wij en ons vee daar moeten
sterven? 5 Waarom hebt gij ons uit Egypte doen optrekken ,
om ons in dit barre oord te brengen, waar geen koren,
vijgenboom, wijnstok en granaatappel groeien en waar geen
water is om te drinken. 6 Toen ging Mozes met Aäron van de
gemeente weg naar de ingang van de tent der samenkomst en zij
wierpen zich neder op hun aangezicht, en de heerlijkheid van
de Eeuwige verscheen hun. 7 Toen sprak de Eeuwige tot Mozes : 8 Neem
de staf en laat de vergadering samenkomen, gij en uw broeder
Aäron; spreek dan in hun tegenwoordigheid tot de rots, dan
zal zij haar water geven; gij zult voor hen water uit de rots
te voorschijn doen komen en de vergadering en hun vee drenken
. 9 Toen nam Mozes de staf van voor het aangezicht van
de Eeuwige,
zoals Hij hem geboden had . 10 Toen Mozes en Aäron de
gemeente voor de rots hadden doen samenkomen, zeide hij tot
hen: Hoort toch, wederspannigen , zullen wij uit deze rots
voor u water te voorschijn doen komen? 11 Daarop hief Mozes
zijn hand op en sloeg de rots met zijn staf tweemaal, en er
kwam veel water uit, zodat de vergadering kon drinken en ook
het vee. 12 Maar de Eeuwige zeide tot Mozes en Aäron: Aangezien
gij op Mij niet vertrouwd hebt en Mij ten aanschouwen van de
Israëlieten niet geheiligd hebt, daarom zult gij deze gemeente
niet brengen in het land , dat Ik hun geef. 13 Dit is het
water van Meriba, waar de Israëlieten met de Eeuwige twistten en Hij
Zich onder hen de Heilige betoonde. 14 Mozes nu zond uit
Kades boden tot de koning van Edom: Zo zegt uw broeder Israël:
Gij weet van al de moeite, die ons overkomen is: 15 hoe onze
vaderen naar Egypte trokken, en wij lange tijd in Egypte
woonden, en de Egyptenaren ons en onze vaderen slecht
behandelden . 16 Toen riepen wij tot de Eeuwige, en Hij hoorde
onze stem, zond een engel en leidde ons uit Egypte; en zie, nu
zijn wij te Kades, een stad aan de grens van uw gebied. 17
Laat ons toch door uw land trekken; wij zullen niet door
akkers en wijngaarden trekken en wij zullen geen welwater
drinken ; de koninklijke weg zullen wij gaan , zonder naar
rechts of naar links af te wijken, totdat wij uw gebied zullen
zijn doorgetrokken. 18 Maar Edom zeide tot hem: Gij zult
niet door mijn gebied gaan, anders trek ik met het zwaard u
tegemoet. 19 Toen zeiden de Israëlieten tot hem: Wij zullen
langs de gebaande weg optrekken, en indien ik en mijn vee van
uw water drinken , dan zal ik de prijs daarvoor betalen; ik
wil niet anders dan te voet doortrekken . 20 Maar hij zeide:
Gij zult niet doortrekken . En Edom rukte uit hem tegemoet met
een geweldig leger en een sterke macht. 21 Toen nu Edom
weigerde Israël door zijn gebied te laten trekken, boog Israël
zijwaarts van hem af. 22 Nadat zij uit Kades opgebroken
waren, kwamen de Israëlieten, de gehele vergadering, bij de
berg Hor. 23 Toen zeide de Eeuwige tot Mozes en Aäron bij de berg
Hor, aan de grens van het land Edom: 24 Aäron zal tot zijn
voorgeslacht vergaderd worden, want hij zal niet komen in het
land, dat Ik de Israëlieten geef , omdat gijlieden bij het
water van Meriba tegen mijn bevel weerspannig zijt geweest
25 Neem Aäron en zijn zoon Eleazar en laat hen de berg Hor
beklimmen; 26 laat Aäron zijn klederen uittrekken en bekleed
zijn zoon Eleazar daarmee, dan zal Aäron tot zijn voorgeslacht
vergaderd worden en daar sterven. 27 En Mozes deed, zoals
de Eeuwige geboden had en zij beklommen de berg Hor ten aanschouwen
van de gehele vergadering. 28 En Mozes liet Aäron zijn
klederen uittrekken en bekleedde daarmee zijn zoon Eleazar.
Toen stierf Aäron daar op de top van de berg, en Mozes daalde
met Eleazar van de berg af. 29 Toen de gehele vergadering
bemerkte, dat Aharon de geest gegeven had, beweende het ganse
huis Israëls Aäron dertig dagen. 21:1 Toen de Kanaaniet, de
koning van Arad, die in het Zuiderland woonde, hoorde dat
Israël langs de weg van Atarim kwam, streed hij tegen Israël,
en voerde enigen gevankelijk weg. 2 Daarop deed Israël
de Eeuwige
een gelofte en zeide: Indien Gij dit volk volkomen in mijn
macht geeft, zal ik hun steden met de ban slaan. 3 En
de Eeuwige
hoorde naar Israël en gaf de Kanaaniet over; toen sloegen zij
hen en hun steden met de ban. Daarom noemde men die plaats
Chorma. 4 Toen zij van de berg Hor opgebroken waren in de
richting van de Schelfzee ten einde om het land Edom heen te
trekken, werd het volk onderweg ongeduldig. 5 En het volk
sprak tegen God en tegen Mozes: Waarom hebt gij ons uit Egypte
gevoerd? om te sterven in de woestijn? Want er is geen brood
en geen water en van deze flauwe spijs walgen wij. 6 Toen
zond de Eeuwige vurige slangen onder het volk; die beten het volk,
zodat er velen van Israël stierven. 7 Daarop kwam het volk
tot Mozes en zeide: Wij hebben gezondigd, want wij hebben
tegen de Eeuwige en tegen u gesproken; bid tot de Eeuwige, dat Hij de
slangen van ons wegdoe. Toen bad Mozes ten gunste van het
volk. 8 de Eeuwige dan zeide tot Mozes: Maak een vurige slang en
plaats die op een staak; ieder, die daarnaar ziet , wanneer
hij gebeten is, zal in leven blijven. 9 Toen maakte Mozes
een koperen slang en plaatste die op een staak; en wie,
wanneer een slang hem gebeten had, op de koperen slang de
blik richtte, bleef in leven. 10 De Israëlieten nu braken op
en legerden zich te Obot. 11 En zij braken op uit Obot en
legerden zich bij de puinhopen van Abarim, in de woestijn ,
die ten oosten van Moab ligt, tegen de opgang der zon. 12
Vandaar braken zij op en legerden zich in het dal van de Zered.
13 Vandaar braken zij op en legerden zich aan de overzijde
van de Arnon, die in de woestijn stroomt en die uit het gebied
der Amorieten komt, want de Arnon is de grens tussen Moab en
de Amorieten. 14 Daarom wordt gezegd in het boek van de
oorlogen van de Eeuwige: Waheb in Sufa en de dalen , de Arnon, 15
en de helling der dalen, die zich uitstrekt naar de woning van
Ar en leunt tegen de grens van Moab. 16 Vandaar ging het
naar Beer. Dit is de bron, waarvan de Eeuwige tot Mozes gezegd had :
Vergader het volk, dan zal Ik hun water geven. 17 Toen heeft
Israël dit lied gezongen : Wel op, gij bron: zingt haar in
beurtzang toe; 18 de bron, die de vorsten groeven, die
edelen des volks boorden met hun scepter , met hun staven. En
van de woestijn ging het naar Mattana. 19 En van Mattana
naar Nachaliel; en van Nachaliel naar Bamot, 20 en van Bamot
naar het dal, dat in het veld van Moab is, bij de top van de
Pisga, die uitziet over de Wildernis. 21 Israël nu zond
boden tot Sichon , de koning der Amorieten, met het verzoek :
22 Laat mij door uw land trekken; wij zullen niet afbuigen
door akkers en wijngaarden , wij zullen geen welwater
drinken, de koninklijke weg zullen wij gaan, totdat wij uw
gebied doorgetrokken zijn. 23 Doch Sichon stond Israël niet
toe door zijn gebied te trekken, maar verzamelde zijn gehele
krijgsmacht en trok Israël tegemoet de woestijn in, en gekomen
bij Jahas, streed hij tegen Israël. 24 Maar Israël sloeg
hem met de scherpte des zwaards en nam zijn land in bezit van
de Arnon af tot de Jabbok, tot aan de Ammonieten toe, want de
grens der Ammonieten was sterk. 25 En Israël nam al die
steden in en ging wonen in alle steden der Amorieten , in
Chesbon en al haar onderhorige plaatsen. 26 Want Chesbon
was de stad van Sichon, de koning der Amorieten; deze had
tegen de vorige koning van Moab gestreden en diens gehele land
aan zijn macht ontrukt, tot de Arnon toe. 27 Daarom zeggen
de spreukendichters : Komt te Chesbon, gebouwd en versterkt
worde Sichons stad! 28 Want vuur ging er uit van Chesbon ,
een vlam uit Sichons stad; het verteerde Ar-moab, de heerseres
over de hoogten van de Arnon. 29 Wee u, Moab; verloren zijt
gij, volk van Kemos! Hij maakte zijn zonen vluchtelingen, zijn
dochters gevangenen van Sichon, de koning der Amorieten. 30
Wij hebben hen beschoten, Chesbon ging verloren, tezamen met
Dibon, en wij verwoestten het tot Nofach, dat reikt tot Medeba
. 31 Israël woonde in het land der Amorieten . 32 Nadat
Mozes Jazer had laten verspieden , namen zij haar onderhorige
plaatsen in en verdreven de Amorieten, die daar waren. 33
Daarop wendden zij zich en trokken op in de richting van Basan;
toen trok Og, de koning van Basan, hun tegemoet, hij en zijn
gehele volk, om bij Edrei slag te leveren . 34 Doch
de Eeuwige
zeide tot Mozes: Vrees hem niet, want Ik geef hem met zijn
gehele volk en zijn land in uw macht, en gij zult met hem
doen, gelijk gij gedaan hebt met Sichon, de koning der
Amorieten , die te Chesbon woonde. 35 En zij versloegen hem
en zijn zonen en zijn gehele volk zo volkomen, dat zij niemand
lieten ontkomen; en zij namen zijn land in bezit. 22:1 Toen
braken de Israëlieten op en legerden zich in de velden van
Moab, aan de overzijde van de Jordaan bij Jericho.
Richteren 11:1 De Gileadiet Jefta nu was een dapper held, maar
hij was de zoon van een hoer ; Gilead had Jefta verwekt. 2
Ook de vrouw van Gilead baarde hem zonen. Toen de zonen van
deze vrouw volwassen waren , stootten zij Jefta uit en zeiden
tot hem: Gij krijgt geen erfdeel in onze familie, want gij
zijt de zoon van een andere vrouw. 3 Daarop vluchtte Jefta
van zijn broeders weg om te wonen in het land Tob, waar zich
lichtzinnige mannen om hem verzamelden, die er met hem op
uittrokken. 4 Enige tijd later voerden de Ammonieten oorlog
met Israël. 5 En toen de Ammonieten met Israël oorlog
voerden, gingen de oudsten van Gilead Jefta uit het land Tob
halen, 6 en zeiden tot Jefta: Welaan, wees gij onze
aanvoerder en laten wij de Ammonieten bestrijden. 7 Maar
Jefta zeide tot de oudsten van Gilead: Hebt gij mij niet
gehaat en uit mijn familie verstoten? Waarom komt gij dan
thans bij mij, nu gij in benauwdheid zit? 8 Daarop zeiden de
oudsten van Gilead tot Jefta: Inderdaad, wij zijn bij u
teruggekomen, ga met ons mee en strijd tegen de Ammonieten;
dan zult gij hoofd zijn over ons, over alle bewoners van
Gilead. 9 En Jefta zeide tot de oudsten van Gilead: Indien
gij mij terughaalt om tegen de Ammonieten te strijden, en de
Eeuwige
hen aan mij overlevert, dan zal ik dus hoofd over u zijn. 10
Hierop zeiden de oudsten van Gilead tot Jefta: de Eeuwige hore onze
afspraak, dat wij inderdaad zo zullen doen , als gij zegt!
11 Toen ging Jefta met de oudsten van Gilead mee en het volk
stelde hem tot hoofd en aanvoerder over zich aan; Jefta sprak
al zijn woorden voor het aangezicht van de Eeuwige te Mispa. 12
Hierop zond Jefta boden naar de koning der Ammonieten met de
vraag: Wat hebben wij met elkander te maken, dat gij tegen mij
opgetrokken zijt om mijn land te bestrijden ? 13 De koning
der Ammonieten zeide tot de boden van Jefta: Israël heeft,
toen het uit Egypte getrokken was, mijn land vermeesterd van
de Arnon tot de Jabbok en de Jordaan. Nu dan, geeft het mij
goedschiks terug. 14 Hierop zond Jefta nogmaals boden naar
de koning der Ammonieten en zeide tot hem: 15 Zo zegt Jefta:
Israël heeft noch het land van Moab noch dat der Ammonieten
vermeesterd. 16 Want toen Israël uit Egypte trok , ging het
de woestijn door tot de Schelfzee en kwam te Kades. 17 Toen
zond Israël boden naar de koning van Edom met het verzoek:
Laat mij toch door uw land trekken. Maar de koning van Edom
wilde daarvan niet horen. En ook zond het boden naar de koning
van Moab, maar deze weigerde, waarop Israël te Kades bleef.
18 Het ging toen de woestijn door om het land van Edom en dat
van Moab heen, kwam ten oosten van het land van Moab en
legerde zich aan de overzijde van de Arnon, zonder het gebied
van Moab te betreden , want de Arnon vormde de grens van Moab
. 19 Toen zond Israël boden naar Sichon , de koning der
Amorieten, de koning van Chesbon, en Israël zeide tot hem:
Laat mij toch door uw land trekken naar de plaats van mijn
bestemming. 20 Maar Sichon had er geen vertrouwen in, dat
Israël slechts door zijn gebied zou trekken , en Sichon
verzamelde al zijn krijgsvolk, legerde zich te Jahas, en
streed tegen Israël. 21 de Eeuwige, de God van Israël, echter gaf
Sichon en al zijn krijgsvolk over in de macht van Israël, en
zij versloegen hen, waarop Israël het gehele land der
Amorieten, die dat bewoonden, in bezit nam. 22 Zo kregen
zij het gehele gebied der Amorieten in bezit, van de Arnon tot
de Jabbok en van de woestijn tot de Jordaan. 23 Nu dan,
de Eeuwige,
de God van Israël, heeft de Amorieten voor zijn volk Israël
uit weggedreven; wilt gij dit dan weer verdringen ? 24 Zoudt
gij niet in bezit nemen wat uw god Kemos u in bezit gaf? Zo
nemen wij in bezit al wat de Eeuwige, onze God, voor ons onteigent.
25 Nu dan, zijt gij zoveel beter dan Balak, de zoon van
Sippor, de koning van Moab? 26 Heeft hij getwist met Israël
of er oorlog tegen gevoerd? En waarom hebt gij, terwijl
Israël in Chesbon met onderhorige plaatsen, in Aroer met
onderhorige plaatsen, en in alle steden aan de oevers van de
Arnon gedurende driehonderd jaar gevestigd was, die in die
tijd niet bevrijd? 27 Ik heb dus niets misdreven tegen u,
maar gij handelt onrechtvaardig jegens mij door mij te
beoorlogen. de Eeuwige, die Rechter is, richte heden tussen de
Israëlieten en de Ammonieten. 28 Maar de koning der
Ammonieten gaf geen gehoor aan de boodschap, die Jefta hem
gezonden had. 29 Toen kwam de Geest van de Eeuwige over Jefta; hij
trok Gilead en Manasse door, daarna door Mispa in Gilead en
van Mispa in Gilead trok hij verder naar de Ammonieten. 30
Toen deed Jefta de Eeuwige een gelofte en zeide: Indien Gij de
Ammonieten in mijn macht geeft, 31 dan zal hetgeen mij uit
de deur van mijn huis tegemoet komt, wanneer ik behouden van
de Ammonieten terugkeer , de Eeuwige toebehoren, en ik zal het ten
brandoffer brengen. 32 Vervolgens trok Jefta tegen de
Ammonieten op om met hen te strijden en de Eeuwige gaf hen in zijn
macht. 33 Hij versloeg ze van Aroer af tot in de nabijheid
van Minnit (twintig steden ) en tot Abel Keramim: een
geweldige nederlaag, waardoor de Ammonieten voor de
Israëlieten moesten bukken.
|
|
>God
vraagt onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Zonder dat we de
opgedragen opdracht eerst begrijpen (19:14-20). Niet alles in de
thora is te beredeneren. Pred. 7:23 Dit alles heb ik met het oog
op wijsheid beproefd; ik zeide: ik wil wijsheid verwerven, maar
zij bleef onbereikbaar voor mij.
>Reiniging
gebeurd alleen op de manier zoals God het bepaalt (19:14) (dit
is thora)
>Afwassing
van zonde geschiedt slechts als de mens zich bekeert naar God.
Ofwel gehoorzaam wordt aan God. Zie ook: Jesaja 1:16-19
Wast u, reinigt u, doet uw boze daden uit mijn ogen weg; houdt
op kwaad te doen; 17 leert goed te doen, tracht naar recht,
houdt de geweldenaar in toom, doet recht aan de wees, verdedigt
de rechtszaak der weduwe. 18 Komt toch en laat ons tezamen
richten, zegt de Eeuwige; al waren uw zonden als scharlaken, zij
zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn,
zij zullen worden als witte wol. 19 Als gij gewillig zijt en
luistert, zult gij het goede des lands eten;
>Gods
instructies gelden voor eeuwig. Dus ook in de toekomst als de
tempel weer in Jeruzalem zal verrijzen. Het is niet van belang
of we eerst over inzicht in hebben om iets te geloven en te
doen.
>Mozes
zondigde door niet op God te vertrouwen. Hij maakt gebruikt van
een oude methode om water te krijgen in plaats van om in
gehoorzaamheid te spreken. (20:11). Het ontvangen van volle
zegen kan alleen door gehele gehoorzaamheid.
>Mozes
laat zich door een bittere houding t.o.v. het volk uit de rust
halen (20:10) Ps. 106:
32 Zij
vertoornden Hem bij de wateren van Meriba; het verging Mozes
kwalijk om hunnentwil, 33 want zij waren tegen zijn Geest
weerspannig, en hij sprak onbezonnen met zijn lippen.
>Spreken
in plaats van slaan had het wonder vergroot op deze plaats waar
al eerder water uit de rots kwam (toen Mozes er tegen sloeg) Ex.
17:6,7 Zie, Ik zal daar voor u op de rots bij Horeb staan; dan
zult gij op de rots slaan en daaruit zal water te voorschijn
komen, zodat het volk kan drinken. En Mozes deed alzo voor de
ogen van de oudsten van Israel. 7 Hij noemde die plaats Massa
en Meriba, wegens de twist der Israelieten en omdat zij de
Eeuwige op
de proef gesteld hadden door te zeggen: Is de Eeuwige in ons midden of
niet?
>Berouw,
Bekering en vertrouwend zien op Gods belofte zorgt voor herstel.
(21:7-9)
Links voor bestudering
van het Thoragedeelte:
Nederlands:
http://www.joodsleven.nl/
http://www.nik.nl (onder Over Jodendom,
Parasje van de week)
http://bethhamidrash.org/online/parashat-hashavua/
Engels:
http://ravkooktorah.org/
http://www.machonmeir.net/
http://www.torah.org/learning/torahportion.php3
http://www.chabad.org/parshah/default.asp
http://www.shemayisrael.co.il/parsha/eylevine/Archives.htm
http://israelvisit.co.il/top/previous.shtml
|