| |
Thora-gedeelte Balak (Vernietiger)
Balak (Balak,
vernietiger),
Num 22:2-25:9, Haftarah: Micha 5:6-6:8
Num. 22:2 Balak nu, de zoon van Sippor,
zag alles wat Israël met de Amorieten had gedaan. 3 Toen
werd Moav zeer bang voor het volk, omdat het talrijk was, en
Moav werd bevreesd vanwege de Israëlieten. 4 Toen zeide Moav
tot de oudsten van Midjan: Nu zal die menigte onze gehele
streek afscheren, zoals een rund het groen des velds
afscheert. In die tijd nu was Balak, de zoon van Sippor,
koning over Moav. 5 Hij dan zond boden naar Bileam, de zoon
van Beor, naar Petor, dat aan de Rivier ligt, naar het land
zijner volksgenoten, om hem te ontbieden met deze woorden:
Daar is een volk getrokken uit Egypte ; zie, het overdekt de
oppervlakte van het land, terwijl het tegenover mij gelegerd
is. 6 Nu dan, kom toch en vervloek mij dit volk, want het is
sterker dan ik; misschien zal ik dan in staat zijn het te
verslaan en uit het land te verdrijven , want ik weet: wie gij
zegent , die is gezegend, en wie gij vervloekt , die is
vervloekt. 7 Toen gingen de oudsten van Moav en van Midjan,
met het waarzeggersloon bij zich, op weg, en bij Bileam
aangekomen, brachten zij hem de woorden van Balak over. 8
Hij dan zeide tot hen: Overnacht hier deze nacht, dan zal ik u
bescheid geven , zoals de Eeuwige tot mij spreken zal . Toen bleven
de vorsten van Moav bij Bileam. 9 God nu kwam tot Bileam en
zeide : Wie zijn die mannen bij u? 10 En Bileam zeide tot
God: Balak, de zoon van Sippor, de koning van Moav, heeft
tot mij de boodschap gezonden: 11 Zie, er is een volk, dat
getrokken is uit Egypte, en dat de oppervlakte van het land
overdekt; nu dan, kom vervloek het mij, misschien zal ik dan
in staat zijn daartegen te strijden en zal ik het verdrijven.
12 Toen zeide God tot Bileam: Gij zult met hen niet medegaan,
gij zult dat volk niet vervloeken, want het is gezegend. 13
En Bileam stond des morgens op en zeide tot de vorsten van
Balak: Gaat naar uw land, want de Eeuwige weigert mij toe te staan
met u mee te gaan. 14 Toen begaven de vorsten van Moav zich
op weg en bij Balak aangekomen, zeiden zij: Bileam weigerde
met ons mee te gaan. 15 Maar Balak zond opnieuw vorsten,
talrijker en aanzienlijker dan dezen. 16 Bij Bileam
aangekomen, zeiden zij tot hem: Zo zegt Balak, de zoon van
Sippor: Laat u toch niet weerhouden tot mij te komen, 17
want ik zal u rijk belonen; alles wat gij mij zult zeggen,
zal ik doen ; kom toch, en vervloek mij dit volk. 18 Maar
Bileam antwoordde en zeide tot de dienaren van Balak: Al gaf
Balak mij zijn huis vol zilver en goud, ik zou niet in staat
zijn het bevel van de Eeuwige , mijn God, te overtreden, door iets
kleins of iets groots te doen. 19 Nu dan, blijft ook gij
toch deze nacht hier, opdat ik wete, wat de Eeuwige verder tot mij
spreken zal. 20 God nu kwam tot Bileam
des nachts en zeide tot hem: Nu die mannen gekomen zijn om u
te ontbieden, sta op, ga met hen mede, maar alleen het woord,
dat Ik tot u spreken zal, zult gij volbrengen . 21 Toen
stond Bileam des morgens op, zadelde zijn ezelin en ging met
de vorsten van Moav mee. 22 Maar de toorn Gods ontbrandde,
toen hij ging, en de Engel van de Eeuwige stelde zich op de weg als
zijn tegenstander; Bileam reed op zijn ezelin en had
twee zijner dienaren bij zich. 23 Toen de ezelin de Engel
van de Eeuwige op de weg zag staan, met getrokken zwaard in de hand,
boog zij van de weg af en ging de akker op; en Bileam sloeg de
ezelin om haar naar de weg terug te drijven. 24 Daarop ging
de Engel van de Eeuwige staan in een holle weg tussen wijngaarden,
waar een muur was aan beide zijden. 25 Toen de ezelin de
Engel van de Eeuwige zag , drukte zij zich tegen de muur aan, zodat
zij Bileams voet tegen de muur klemde ; toen sloeg hij haar
opnieuw. 26 De Engel van de Eeuwige ging andermaal verder en ging
staan op een enge plaats , waar geen ruimte was om rechts of
links uit te wijken. 27 Toen de ezelin de Engel van
de Eeuwige zag
, ging zij onder Bileam liggen; toen ontbrandde de toorn van
Bileam en hij sloeg de ezelin met de stok. 28 Nu opende
de Eeuwige
de mond der ezelin , en zij zeide tot Bileam: Wat heb ik u
gedaan, dat gij mij nu driemaal geslagen hebt? 29 En Bileam
zeide tot de ezelin: Omdat gij de
spot met mij drijft; had ik een zwaard in mijn hand, dan zou
ik u nu zeker doden. 30 Maar de ezelin zeide tot Bileam: Ben
ik niet uw ezelin, waarop gij uw leven lang tot op deze dag
hebt gereden ? Ben ik ooit gewoon geweest u zo te behandelen?
En hij zeide: Neen: 31 Toen opende de Eeuwige de ogen van Bileam ;
hij zag de Engel van de Eeuwige met getrokken zwaard in de hand op
de weg staan en hij knielde neer en wierp zich op zijn
aangezicht. 32 De Engel van de Eeuwige zeide tot hem: Om welke
reden hebt gij uw ezelin nu driemaal geslagen? Zie, Ik ben
uitgegaan als een tegenstander, want deze weg voert bij Mij
ten ondergang. 33 Toen de ezelin Mij zag, is zij nu driemaal
voor Mij uitgeweken; ware zij voor Mij niet uitgeweken,
voorwaar, dan zou Ik nu juist u gedood en haar in het leven
hebben gelaten. 34 Toen zeide Bileam tot de Engel van
de Eeuwige:
Ik heb gezondigd, omdat ik niet wist, dat Gij U op de weg
tegenover mij gesteld hadt, en nu, indien het kwaad is in uw
ogen, wil ik wel omkeren . 35 Maar de Engel van de
Eeuwige zeide
tot Bileam: Ga met die mannen mede, doch alleen het woord, dat
Ik tot u spreken zal , zult gij spreken. Daarop ging Bileam
met de vorsten van Balak mede. 36 Toen Balak hoorde, dat
Bileam in aantocht was, ging hij hem tegemoet tot de stad van
Moav in het gebied van de Arnon, aan de uiterste grens van het
gebied. 37 En Balak zeide tot Bileam: Heb ik u niet
dringend laten ontbieden ? Waarom zijt gij niet tot mij
gekomen ? Ben ik werkelijk niet in staat u te belonen? 38
Maar Bileam zeide tot Balak: Zie , nu ben ik tot u gekomen;
zal ik wel iets kunnen spreken? Het woord , dat God in mijn
mond zal leggen, zal ik spreken. 39 Toen ging Bileam met
Balak mee en zij kwamen te Kirjat-chusot, 40 Balak offerde
runderen en schapen en zond daarvan aan Bileam en de vorsten
die bij hem waren. 41 De volgende morgen nam Balak Bileam
mede en liet hem de hoogten van Bamot Baal beklimmen, vanwaar
hij het uiterste deel van het volk zag.
23:1
Toen zeide Bileam
tot
Balak: Bouw mij hier zeven altaren en bereid mij hier zeven
stieren en zeven rammen. 2 Balak deed, zoals Bileam
gesproken had, en Balak offerde met Bileam een stier en een
ram op elk altaar. 3 Daarop zeide Bileam tot Balak: Ga bij
uw brandoffer staan, dan wil ik heengaan ; misschien zal de
Eeuwige
mij tegemoet komen, en welk woord Hij mij ook doet zien , dat
zal ik u bekend maken. Toen ging hij een kale heuvel op. 4
God nu ontmoette Bileam en hij zeide tot Hem: De zeven altaren
heb ik gereed gemaakt en op elk altaar een stier en een ram
geofferd. 5 En de Eeuwige legde een woord in de mond van Bileam en
zeide: Keer tot Balak terug en spreek aldus. 6 Toen hij bij
hem terugkwam, stond hij daar nog bij zijn brandoffer, hij en
al de vorsten van Moav. 7 Toen hief hij zijn spreuk aan en
zeide : Uit Aram voerde mij Balak, Moavs koning, uit de
bergen van het Oosten : Kom, vervloek mij Jakob, en kom ,
verwens Israël. 8 Hoe zal ik vervloeken, die God niet
vervloekt? Hoe zal ik verwensen, die de Eeuwige niet verwenst? 9
Want van der rotsen top zie ik hem, van de heuvelen aanschouw
ik hem. Zie , een volk, dat alleen woont en onder de natien
zich niet rekent. 10 Wie telt het stof van Jakob en wie
berekent de drommen van Israël? Sterve ik zelf de dood der
oprechten en zij mijn einde daaraan gelijk! 11 Toen zeide
Balak tot Bileam: Wat hebt gij mij gedaan? Om mijn vijanden te
vervloeken heb ik u gehaald en zie, gij hebt juist gezegend.
12 Maar hij antwoordde en zeide: Zal ik niet nauwgezet
spreken, wat de Eeuwige in mijn mond legt? 13 Balak dan zeide tot
hem: Ga toch met mij mee naar een andere plaats, vanwaar gij
het volk zien kunt; gij ziet slechts het uiterste deel
ervan, maar in zijn geheel ziet gij het niet; vervloek het mij
dan vandaar. 14 Toen nam hij hem mede naar het veld der
Spieders, naar de top van de Pisga ; hij bouwde zeven altaren
en offerde een stier en een ram op elk altaar. 15 En hij
zeide tot Balak: Ga hier bij uw brandoffer staan, terwijl mij
ginds een ontmoeting ten deel valt. 16 de Eeuwige nu ontmoette
Bileam en legde een woord in zijn mond en Hij zeide : Keer tot
Balak terug en spreek aldus. 17 Toen hij bij hem terugkwam,
stond hij daar nog bij zijn brandoffer en de vorsten van Moav
met hem. En Balak zeide tot hem: Wat heeft de Eeuwige gesproken ?
18 Toen hief hij zijn spreuk aan en zeide : Sta op, Balak, en
hoor; leen mij het oor, zoon van Sippor. 19 God is geen man,
dat Hij liegen zou; of een mensenkind, dat Hij berouw zou
hebben. Zou Hij zeggen en niet doen, of spreken en niet
volbrengen? 20 Zie, ik heb bevel ontvangen te zegenen , en
zegent Hij, dan keer ik het niet. 21 Men schouwt geen onheil
in Jakob, en ziet geen rampspoed in Israël. de Eeuwige, zijn God,
is met hem, en gejubel over de Koning is bij hem. 22 God,
die hen uitleidde uit Egypte, is hem als de hoornen van de
wilde stier, 23 want er bestaat geen bezwering tegen Jakob ,
noch waarzeggerij tegen Israël. Thans worde gezegd van Jakob
en van Israël wat God doet: 24 Zie, een volk, dat als een
leeuwin opstaat , en als een leeuw zich verheft, die zich niet
neerlegt, eer hij buit gegeten en bloed van gevallenen
gedronken heeft . 25 Toen zeide Balak tot Bileam: Als gij
het beslist niet vervloeken wilt, dan zult gij het in geen
geval zegenen . 26 Maar Bileam antwoordde en zeide tot Balak:
Heb ik u niet gezegd : Alles wat de Eeuwige zal spreken, dat zal ik
doen? 27 Balak dan zeide tot Bileam: Kom toch, ik zal u
meenemen naar een andere plaats; misschien zal het in Gods
ogen recht zijn, dat gij hem mij vandaar vervloekt. 28 Toen
nam Balak Bileam mee naar de top van de Peor, die uitziet over
de Wildernis. 29 En Bileam zeide tot Balak: Bouw mij hier
zeven altaren en bereid mij hier zeven stieren en zeven
rammen. 30 Toen deed Balak, zoals Bileam gezegd had, en
offerde een stier en een ram op elk altaar. 24:1 Daar Bileam
zag, dat het in de ogen van de Eeuwige goed was Israël te zegenen ,
ging hij niet, zoals eenmaal en andermaal, op bezwering uit,
maar richtte zijn gelaat naar de woestijn. 2 Toen Bileam
zijn ogen ophief, zag hij Israël naar zijn stammen gelegerd ,
en de Geest Gods kwam over hem. 3 Toen hief hij zijn spreuk
aan en zeide : De spreuk van Bileam, de zoon van Beor, en de
spreuk van de man met het geopend oog; 4 de spreuk van hem,
die de woorden Gods hoort, die het gezicht des Almachtigen
schouwt, nederliggende met ontsloten ogen . 5 Hoe goed zijn
uw tenten, o Jakob, uw woningen, o Israël! 6 Als valleien
breiden zij zich uit; als tuinen aan een rivier; als aloe’s,
die de Eeuwige plantte; als cederen aan het water. 7 Water vloeie
uit zijn emmers, en zijn zaad hebbe overvloedig water; ja,
zijn koning verheffe zich boven Agag, en zijn koninkrijk zij
verheven. 8 God, die hem uitleidde uit Egypte, is hem als
de hoornen van de wilde stier. Volken, die zijn vijanden
zijn, verslinde hij, en hun beenderen vermorzele hij en hij
doorbore ze met zijn pijlen. 9 Hij kromt zich, en legt zich
neder als een leeuw, en als een leeuwin; wie zal hem doen
opstaan? Gezegend, die u zegenen; en die u vervloeken,
vervloekt ! 10 Toen ontbrandde de toorn van Balak tegen
Bileam en hij sloeg zijn handen in elkaar en Balak zeide tot
Bileam: Om mijn vijanden te vervloeken heb ik u geroepen , en
zie, gij hebt nu driemaal achtereen een zegen uitgesproken.
11 Nu dan, pak u weg naar uw woonplaats ; ik heb wel gezegd:
Ik zal u rijk belonen, maar zie, de Eeuwige heeft u het loon
onthouden. 12 Maar Bileam zeide tot Balak: Heb ik dan niet
tot de boden, die gij gezonden hebt, gesproken: 13 Al gaf
Balak mij zijn huis vol zilver en goud, ik zou niet in staat
zijn het bevel van de Eeuwige te overtreden door goed of kwaad te
doen uit mijzelf ; wat de Eeuwige spreken zal, dat zal ik spreken.
14 En nu, zie, ik sta op het punt naar mijn volk te gaan;
kom, ik zal u aankondigen wat dit volk in de toekomst uw volk
zal aandoen. 15 Toen hief hij zijn spreuk aan en zeide : De
spreuk van Bileam, de zoon van Beor, en de spreuk van de man
met het geopend oog; 16 de spreuk van hem, die de woorden
Gods hoort, en die de wetenschap des Allerhoogsten kent, die
het gezicht des Almachtigen schouwt, nederliggende met
ontsloten ogen . 17 Ik zie hem, maar niet nu; ik schouw hem,
maar niet van nabij; een ster gaat op uit Jakob, een scepter
rijst op uit Israël, en verbrijzelt Moavs slapen, en
verplettert alle zonen van Set. 18 Dan zal Edom een veroverd
gebied wezen, en Seir zal een veroverd gebied wezen, zijn
vijanden. Maar Israël zal kracht oefenen , 19 en hij zal
heersen uit Jakob, en de vluchtelingen uit de stad verdelgen.
20 Toen hij Amalek zag, hief hij zijn spreuk aan en zeide:
Eerste der volken is Amalek, maar zijn einde zal ondergang
zijn. 21 Toen hij de Kenieten zag, hief hij zijn spreuk aan
en zeide: Vast is uw woning, gesteld op de rots is uw nest,
22 nochtans zal Kain tot verwoesting zijn ; hoe lang nog of
Assur voert u gevankelijk weg. 23 Hij hief ook zijn spreuk
aan en zeide : Wee! wie zal leven, als God dat tot stand zal
brengen? 24 Maar schepen van de kust der Kittiers! Die
zullen Assur onderdrukken en Eber onderdrukken, maar ook hij
zal ten onder gaan. 25 Toen maakte Bileam zich op en keerde
naar zijn woonplaats terug, en ook Balak ging zijns weegs.
25:1 Terwijl Israël in Sittim verbleef, begon het volk ontucht
te plegen met de dochters van Moav. 2 Dezen nodigden het
volk tot de slachtoffers van haar goden en het volk at daarvan
en boog zich neer voor haar goden. 3 Toen Israël zich aan
Baal-peor gekoppeld had , ontbrandde de toorn van de Eeuwige tegen
Israël 4 en de Eeuwige zeide tot Mosjé: Neem al de oversten van het
volk en hang hen in het openbaar op voor de Eeuwige , opdat de
brandende toorn van de Eeuwige zich van Israël afwende. 5 Toen
zeide Mosjé tot de richters van Israël: Ieder dode diegenen
onder zijn mannen, die zich aan Baal-peor gekoppeld hebben .
6 En zie, een der Israëlieten kwam een Midjanitische bij zijn
broeders brengen ten aanschouwen van Mosjé en van de gehele
vergadering der Israëlieten, terwijl dezen weenden aan de
ingang van de tent der samenkomst. 7 Toen Pinechas, de zoon
van Eleazar, de zoon van de priester Aharon, dat zag, stond
hij midden uit de vergadering op en nam een speer in zijn
hand; 8 toen hij de Israëlitische man tot in het vertrek
achterhaald had, doorstak hij hen beiden, zowel de
Israëlitische man, als de vrouw, in het onderlijf. Toen hield
de plaag over de Israëlieten op. 9 Het getal van hen die aan
de plaag gestorven waren, bedroeg vierentwintigduizend.
Micha
5:
7 En
het overblijfsel van Jakob zal te midden van vele volkeren
zijn als dauw van de Eeuwige, als regenstromen op het groene kruid ,
dat niet wacht op de mens, noch mensenkinderen verbeidt. 8
En het overblijfsel van Jakob zal zijn onder de natien, te
midden van vele volkeren als een leeuw onder de dieren des
wouds, als een jonge leeuw onder de schaapskudden, die,
wanneer hij er binnendringt, neerslaat en verscheurt, zonder
dat iemand redt. 9 Uw hand zal verheven zijn boven uw
tegenstanders, en al uw vijanden zullen worden uitgeroeid.
10 Te dien dage zal het geschieden, luidt het woord van
de Eeuwige,
dat Ik uw paarden uit uw midden zal uitroeien en dat Ik uw
strijdwagens zal vernietigen. 11 Ik zal de steden van uw
land uitroeien en al uw vestingen afbreken. 12 Ook zal Ik de
toverijen uit uw hand uitroeien , en gij zult geen waarzeggers
meer hebben. 13 Ik zal uw gesneden beelden en uw gewijde
stenen uit uw midden uitroeien, en gij zult u niet meer
nederbuigen voor het werk uwer handen. 14 Ook zal Ik uw
gewijde palen uit uw midden uitrukken en uw steden verwoesten
. 15 En Ik zal in toorn en gramschap wraak oefenen over de
volkeren die geen gehoor gegeven hebben. 6;1 Hoort toch wat
de Eeuwige zegt: Sta op, treed als aanklager op ten aanhoren van de
bergen, en laat de heuvelen uw stem vernemen. 2 Hoort, gij
bergen, de aanklacht van de Eeuwige , ook gij, onwrikbare
grondvesten der aarde. Want de Eeuwige heeft een aanklacht tegen
zijn volk, en met Israël wil Hij een rechtsgeding aangaan. 3
Mijn volk, wat heb Ik u aangedaan en waarmede heb Ik u
vermoeid? Getuig tegen Mij! 4 Immers heb Ik u gevoerd uit
het land Egypte en uit het slavenhuis heb Ik u verlost, en Ik
zond voor u heen Mosjé , Aharon en Mirjam. 5 Mijn volk,
gedenk toch wat Balak , de koning van Moav, beraamde en wat
Bileam, de zoon van Beor, hem antwoordde . Van Sittim tot
Gilgal, opdat gij het volle recht van de Eeuwige moogt erkennen. 6
Waarmede zal ik de Eeuwige tegemoet treden en mij buigen voor God in
den hoge? Zal ik Hem tegemoet treden met brandofferen, met
eenjarige kalveren?
7 Zal de Eeuwige welgevallen hebben aan duizenden rammen, aan
tienduizenden oliebeken? Zal ik mijn eerstgeborene geven voor
mijn overtreding , de vrucht van mijn schoot voor de zonde
mijner ziel? 8 Hij heeft u bekendgemaakt, o mens, wat goed
is en wat de Eeuwige van u vraagt: niet anders dan recht te doen en
getrouwheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met uw
God.
|
|
>God
spreekt echt als je wil luisteren. Ongeacht welk ras, leeftijd
enz. Wat je er vervolgens mee doet is je eigen
verantwoordelijkheid en eigen vrije keus. (22:8) ) „De woorden
van Tora blijven alleen bij iemand wanneer hij zichzelf daarover
dood”. (Talmoed Berachot 63) De Tora is als water, het vindt
altijd het laagste punt. God gaf de Thora aan Mosjé. Hij was de
nederigste van alle mensen. God spreekt als je nederig wil
luisteren wat Hij wil.
>Als
het om de strijd tegen Israël gaat verenigen vijanden van God zich tijdelijk
(22:4 en Gen. 36:35)
>Hoe
iemand echt is wordt aan zijn levenswandel gezien. Niet in de eerste plaats
aan zijn woorden God kan namelijk een waarzegger als Bileam Zijn woorden
laten spreken (22:18).
>God
laat toe dat Bileam op weg gaat. Dat wil zeggen: Hij laat de keus aan
hemzelf. Daarop gaat Blileam op de uitnodiging van de mannen in (om mee te
gaan om het volk Israël te vloeken). Daarom komt de engel hem onderweg
tegemoet om te gebieden dat hij alleen de woorden van God mag spreken. Zijn
innerlijke intenties waren dus nog steeds niet goed ondanks dat hij de
Eeuwige als
God beleed.
>Wat
een mens ten kwade tegen je bedoelt keert God ten goede (22:6,12).
>‘want
het is sterker dan ik’ (22:6) kan ook vertaald worden met ‘want het is
sterker van mij’. Dat in het licht dat Ruth (uit Moav) David en de Messias
als nakomeling heeft.
>Als
je met je woorden niets opbouwend zegt en je woorden alleen maar gebruikt om
te vloeken of te beledigen daal je af tot het niveau van een ezel. God op
zich een ezel laten spreken (22:28).
>Het
volk Israël is een gezegend volk. Niemand kan daar iets aan veranderen. Geen
enkele vloek door welk mens dan ook uitgesproken zal iets uitwerken (22:12)
(23:23). De vloek keert alleen terug op de uitspreker.
>De
Talmoed vertelt dat wat Biliam ten kwade bedoelde kan je uit zijn uitspraken
halen (24:5-); ‘Hoe goed zijn uw tenten”: hij wilde dus eigenlijk dat die
vernietigd zouden worden (tenten betekend trouwens ook heiligdommen (mishkan)
). ‘Als valleien breiden zij zich uit’: wilde dus dat het kininkrijk ten
gronde zou gaan, ‘als tuinen aan een rivier’; wilde dat ze geen olijfbomen
en wijngaarden zouden hebben. ‘als aloe’s’: dat het stinkende gebieden
zouden zijn, ‘als cederen aan het water’: dat het geen groot koninkrijk zou
zijn ‘Water vloeie uit zijn emmer’: zonder koning die zoon is van een
koning, ‘en zijn zaad hebbe overvloedig water’: dat ze niet zouden regeren
over andere volken, ‘ijn koning verheffe zich boven Agag, en zijn koninkrijk
zij verheven: dat het geen machtig koninkrijk zou zijn.
>‘een
ster gaat op uit Jakob, een scepter rijst op uit Israel, en verbrijzelt
Moabs slapen, en verplettert alle zonen van Set’ (24:17) Voorzegging van de
Messias. De huidige Davidsster in de vlag is daar weer een beeld van. (Rabbi
Israël Baal Shem Tov legt aan de hand van deze tekst uit: ‘Iedere Jood heft
een vonk van de Messias in zich’)
>Vervloeken
lukt niet. Dan maar afleiden en verleiden om ongoddelijke dingen te doen.
Dat blijkt veel dodelijker (25:1)
>De
plaag overkwam het volk door een eigen keuze om zich te laten verleiden. Een
uitgesproken vloek over het volk zonder opening treft geen doel. (25:2,3)
>Rechtvaardige
daad van een man kan een volk redden (25:8)
Links voor bestudering
van het Thoragedeelte:
Nederlands:
http://www.joodsleven.nl/
http://www.nik.nl (onder Over Jodendom,
Parasje van de week)
http://bethhamidrash.org/online/parashat-hashavua/
Engels:
http://ravkooktorah.org/
http://www.machonmeir.net/
http://www.torah.org/learning/torahportion.php3
http://www.chabad.org/parshah/default.asp
http://www.shemayisrael.co.il/parsha/eylevine/Archives.htm
http://israelvisit.co.il/top/previous.shtml
|