| |
Thora-gedeelte
Va-Etchanan
(ook smeekte ik)
Va-Etchannan (ook smeekte
ik), Deut
3:23-7:11, Haftarah: Jes. 40:1-26
Deut. 3:23
Ook smeekte ik toen de Eeuwige : 24 de Eeuwige de Here, Gij zijt begonnen uw
knecht uw grootheid en uw sterke macht te laten zien; want welke god
is er in de hemel of op de aarde, die zulke werken en zulke
krachtige daden kan doen als Gij? 25 Laat ik toch naar de
overzijde mogen trekken en het goede land zien, dat aan de overkant
van de Jordaan ligt, dat schone bergland en de Libanon. 26 Maar
de Eeuwige was tegen mij verbolgen om uwentwil en hoorde niet naar mij;
de Eeuwige zeide tot mij: Laat het genoeg zijn, spreek Mij niet meer over
deze zaak. 27 Beklim de top van de Pisga en sla uw ogen op naar
het westen, naar het noorden , naar het zuiden en naar het oosten en
zie met uw ogen in het rond, want de Jordaan hier zult gij niet
overtrekken. 28 Maar geef Jozua uw bevelen, sterk hem en bemoedig
hem, want hij zal aan de spits van dit volk naar de overzijde
trekken en dit het land doen beerven , dat gij zult zien. 29 En
wij bleven in het dal tegenover Bet-peor.
4:1 Nu dan, o Israël,
hoor de inzettingen en de verordeningen, die ik u leer na te komen,
opdat gij leeft en opdat gij het land binnengaat en in bezit neemt ,
dat de Eeuwige, de God uwer vaderen, u geven zal. 2 Gij zult aan wat ik
u gebied, niet toedoen en daarvan niet afdoen , opdat gij de
geboden van de Eeuwige, uw God , onderhoudt, die ik u opleg. 3 Met eigen
ogen hebt gij gezien, wat de Eeuwige ten aanzien van Baal-peor gedaan
heeft, hoe de Eeuwige, uw God, alle mannen die Baal-peor achterna liepen,
uit uw midden verdelgd heeft; 4 terwijl gij, die de
Eeuwige, uw God,
aanhingt, heden nog allen in leven zijt. 5 Zie, ik heb u
inzettingen en verordeningen geleerd, zoals de Eeuwige, mijn God mij
geboden had, opdat gij aldus zoudt doen in het land, dat gij in
bezit gaat nemen. 6 Onderhoudt ze dan naarstig, want dat zal uw
wijsheid en uw inzicht zijn in de ogen der volken, die bij het horen
van al deze inzettingen zullen zeggen: Waarlijk, dit grote volk is
een wijze en verstandige natie. 7 Immers welk groot volk is er,
waaraan de goden zo nabij zijn als de Eeuwige, onze God , telkens als wij
tot Hem roepen? 8 En welk groot volk is er, dat inzettingen en
verordeningen heeft zo rechtvaardig, als heel deze wet, die ik u
heden voorleg ? 9 Alleen neem u ervoor in acht en hoed u er
terdege voor, dat gij de dingen die gij met eigen ogen gezien hebt,
niet vergeet, en zij niet uit uw hart wijken zolang gij leeft; maak
ze aan uw kinderen en kindskinderen bekend: 10 de dag, waarop gij
voor het aangezicht van de Eeuwige, uw God, bij Horeb stondt, toen
de Eeuwige
tot mij zeide: roep Mij het volk samen, dan zal Ik het mijn woorden
doen horen , opdat zij leren Mij te vrezen alle dagen, dat zij op de
aardbodem leven, en opdat zij het hun kinderen leren. 11 En gij
naderdet en stondt onderaan de berg, terwijl de berg laaide van vuur
tot in het hart des hemels; duisternis, wolken en donkerheid. 12
Toen sprak de Eeuwige tot u uit het midden van het vuur; een geluid van
woorden hoordet gij, maar een gestalte naamt gij niet waar, er was
alleen een stem. 13 En Hij maakte u het verbond bekend, dat Hij u
gebood te houden, de Tien Woorden, en Hij schreef ze op twee stenen
tafelen. 14 En mij gebood toen de Eeuwige u inzettingen en verordeningen
te leren, opdat gij die zoudt nakomen in het land, waarheen gij
trekt om het in bezit te nemen. 15 Neemt u er dan terdege voor in
acht (want gij hebt generlei gedaante gezien op de dag dat de
Eeuwige op
Horeb tot u sprak uit het midden van het vuur) 16 dat gij niet
verderfelijk handelt door u een gesneden beeld te maken in de
gedaante van enige afgod: een afbeelding van een mannelijk of
vrouwelijk wezen; 17 een afbeelding van een of ander dier op de
aarde; een afbeelding van een of ander gevleugeld gevogelte, dat
langs de hemel vliegt; 18 een afbeelding van een of ander gedierte,
dat op de aardbodem kruipt; een afbeelding van een of andere vis,
die in het water onder de aarde is; 19 en dat gij ook uw ogen niet
opslaat naar de hemel, en de zon, de maan en de sterren, het gehele
heer des hemels, aanziet en u laat verleiden u voor die neer te
buigen en hen te dienen, die de Eeuwige, uw God, heeft toebedeeld aan
alle volken onder de ganse hemel; 20 terwijl de Eeuwige u genomen en uit
de ijzeroven, uit Egypte, geleid heeft om voor Hem te zijn tot een
eigen volk , zoals dit heden het geval is. 21 Maar de
Eeuwige werd
toornig op mij om uwentwil en Hij zwoer, dat ik de Jordaan niet zou
overtrekken en in het goede land niet zou komen, dat de Eeuwige, uw God, u
tot een erfdeel geven zal. 22 Want ik zal in dit land sterven, ik
zal de Jordaan niet overtrekken; maar gij zult die overtrekken en
dat goede land in bezit nemen. 23 Neemt u ervoor in acht, dat gij
het verbond van de Eeuwige, uw God, dat Hij met u gesloten heeft, niet
vergeet en u een beeld maakt in de gedaante van iets, dat de
Eeuwige, uw
God, u verboden heeft. 24 Want de Eeuwige, uw God, is een verterend
vuur, een naijverig God. 25 Wanneer gij kinderen en kindskinderen
verwekt hebt en in het land ingeburgerd zijt en gij dan verderfelijk
handelt door een beeld te maken in welke gedaante ook, en doet wat
kwaad is in de ogen van de Eeuwige , uw God, en Hem krenkt; 26 ik neem
heden de hemel en de aarde tegen u tot getuigen, dat gij zeker
spoedig zult omkomen in het land, dat gij na het overtrekken van de
Jordaan in bezit zult nemen ; gij zult daarin niet lang leven , maar
zeker verdelgd worden; 27 de Eeuwige zal u onder de natien verstrooien
en gij zult met een klein getal overblijven onder de volken, bij wie
de Eeuwige u brengen zal; 28 dan zult gij daar goden dienen: werk van
mensenhanden, hout en steen, die niet zien, noch horen noch eten
noch ruiken. 29 En dan zult gij daar de Eeuwige, uw God, zoeken en Hem
vinden, wanneer gij naar Hem vraagt met uw ganse hart en met uw
ganse ziel. 30 Wanneer het u bang zal zijn en in de toekomst al
deze dingen u zullen overkomen, dan zult gij u bekeren tot de
Eeuwige, uw
God, en naar Hem luisteren. 31 Want de Eeuwige, uw God, is een
barmhartig God, Hij zal u niet verlaten noch u verderven en Hij zal
niet vergeten het verbond met uw vaderen, dat Hij hun onder ede
bevestigd heeft. 32 Want vraag toch naar de dagen van het
verleden, van voor uw tijd, sinds de dag dat God de mens op de
aarde schiep; en vraag van het ene einde des hemels tot het andere,
of er zo iets groots is gebeurd of iets dergelijks is gehoord . 33
Heeft ooit een volk een goddelijke stem gehoord, sprekende uit het
midden van het vuur, zoals gij die gehoord hebt, en het leven
behouden? 34 Of heeft ooit een god beproefd te komen om zich een
volk te nemen uit het midden van een ander volk, door beproevingen,
door tekenen, door wonderen en strijd, met een sterke hand en een
uitgestrekte arm en met grote verschrikkingen, zoals de Eeuwige , uw God,
om uwentwil dit alles in Egypte voor uw ogen gedaan heeft? 35 Gij
hebt het te zien gekregen, opdat gij zoudt weten, dat de Eeuwige de enige
God is, er is geen ander behalve Hij. 36 Uit de hemel heeft Hij u
zijn stem doen horen om u te vermanen, op de aarde heeft Hij u zijn
groot vuur doen zien, en zijn woorden hebt gij gehoord uit het
midden van het vuur. 37 Omdat Hij uw vaderen heeft liefgehad en
hun nakroost heeft uitverkoren, heeft Hij zelf u met zijn grote
kracht uit Egypte geleid , 38 om volken, groter en machtiger dan
gij, voor u uit te verdrijven, om u in hun land te brengen en het u
ten erfdeel te geven , zoals dit heden het geval is. 39 Weet
daarom heden en neem het ter harte, dat de Eeuwige de enige God is in de
hemel daar boven en op de aarde hier beneden, er is geen ander. 40
Onderhoud dan zijn inzettingen en zijn geboden, die ik u heden
opleg, opdat het u en uw kinderen na u wel ga en opdat gij lang
leeft in het land, dat de Eeuwige, uw God, u geven zal voor altijd . 41
Toen zonderde Mosjé drie steden af aan de overzijde van de Jordaan,
in het oosten, 42 opdat een doodslager, die zijn naaste
onvoorbedacht gedood had, zonder dat hij tevoren haat tegen hem
koesterde , daarheen zou vluchten, zodat hij, wanneer hij naar een
dezer steden was gevlucht , in het leven kon blijven: 43 Beser in
de woestijn, in het gebied der hoogvlakte, voor de Rubenieten, Ramot
in Gilead voor de Gadieten en Golan in Basan voor de Manassieten.
44 Dit nu is de wet, die Mosjé de Israelieten voorlegde. 45 Dit
zijn de getuigenissen, de inzettingen en de verordeningen, die Mosjé
de Israelieten aangezegd heeft, op hun tocht uit Egypte; 46 aan de
overzijde van de Jordaan, in het dal tegenover Bet-peor, in het land
van Sichon, de koning der Amorieten, die te Chesbon had gewoond,
die Mosjé en de Israelieten verslagen hadden op hun tocht uit
Egypte, 47 en wiens land zij in bezit genomen hadden, evenals het
land van Og, de koning van Basan: de beide koningen der Amorieten,
die aan de overzijde van de Jordaan woonden, in het oosten , 48
van Aroer af, dat aan de oever van de beek Arnon ligt, tot de berg
Sirjon (dat is de Hermon) 49 met de gehele vlakte aan de overzijde
van de Jordaan, in het oosten, en tot aan de zee der Vlakte toe,
onderaan de hellingen van de Pisga . 5:1 Mosjé riep geheel Israel
samen en zeide tot hen: Hoor, Israel, de inzettingen en de
verordeningen, die ik heden doe horen, opdat gij ze leert en
naarstig onderhoudt. 2 de Eeuwige, onze God, heeft met ons een verbond
gesloten op Horeb. 3 Niet met onze vaderen heeft de
Eeuwige dit verbond
gesloten, maar met ons, zoals wij hier heden allen in leven zijn. 4
Van aangezicht tot aangezicht heeft de Eeuwige met u gesproken op de berg
uit het midden van het vuur 5 (ik stond te dien tijde tussen
de Eeuwige
en u om u het woord van de Eeuwige mede te delen, want gij vreesdet voor
het vuur en gij kwaamt de berg niet op) en Hij zeide: 6 Ik ben
de Eeuwige, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid
heb. 7 Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben. 8
Gij zult u geen gesneden beeld maken van enige gestalte, die boven
in de hemel of onder op de aarde is of die in de wateren onder de
aarde is. 9 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want
Ik, de Eeuwige, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der
vaderen bezoek aan de kinderen en aan het derde en aan het vierde
geslacht van hen die Mij haten, 10 en die barmhartigheid doe aan
duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden.
11 Gij zult de naam van de Eeuwige, uw God, niet ijdel gebruiken, want
de Eeuwige zal niet onschuldig houden wie zijn naam ijdel gebruikt. 12
Onderhoud de sabbatdag, dat gij die heiligt, zoals de Eeuwige, uw God, u
geboden heeft. 13 Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen,
14 maar de zevende dag is de sabbat van de Eeuwige , uw God; dan zult gij
geen werk doen , gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw
dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw rund , noch uw ezel, noch
uw overige vee, noch de vreemdeling die in uw steden woont, opdat uw
dienstknecht en uw dienstmaagd rusten zoals gij; 15 want gij zult
gedenken, dat gij dienstknechten in het land Egypte geweest zijt ,
en dat de Eeuwige, uw God, u vandaar heeft uitgeleid met een sterke hand
en met een uitgestrekte arm; daarom heeft u de Eeuwige, uw God, geboden de
sabbatdag te houden. 16 Eer uw vader en uw moeder, zoals
de Eeuwige , uw
God, u geboden heeft, opdat uw dagen verlengd worden en het u wel ga
in het land, dat de Eeuwige, uw God, u geeft . 17 Gij zult niet
doodslaan. 18 En gij zult niet echtbreken. 19 En gij zult niet
stelen. 20 En gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw
naaste. 21 En gij zult niet begeren uws naasten vrouw, gij zult uw
zinnen niet zetten op uws naasten huis, noch op zijn akker, noch op
zijn dienstknecht, zijn dienstmaagd, zijn rund, zijn ezel, noch op
iets, dat van uw naaste is. 22 Deze woorden heeft de
Eeuwige tot uw
gehele gemeente gesproken op de berg, uit het midden van het vuur,
de wolk en de donkerheid , met luider stem, en Hij voegde daaraan
niets toe; Hij schreef ze op twee stenen tafelen en gaf mij die. 23
Toen gij nu de stem hoordet uit het midden van de duisternis,
terwijl de berg stond in een brand van vuur, naderdet gij tot mij,
al de hoofden uwer stammen en uw oudsten, en gij zeidet: 24 Zie,
de Eeuwige, onze God, heeft ons zijn heerlijkheid en zijn grootheid
getoond, en zijn stem hebben wij gehoord uit het midden van het
vuur; op deze dag hebben wij gezien, dat God spreekt met een mens,
en dat deze toch in leven blijft. 25 Maar nu, waarom zouden wij
sterven? Want dit grote vuur zal ons verteren; als wij nog langer de
stem van de Eeuwige , onze God, horen, zullen wij sterven . 26 Want
welke sterveling is er, die de stem van de levende God heeft horen
spreken uit het midden van het vuur, zoals wij, en die in leven is
gebleven? 27 Nader gij en hoor alles wat de Eeuwige, onze God, zegt, en
breng gij dan alles aan ons over wat de Eeuwige , onze God, tot u spreekt;
dan zullen wij het horen en doen. 28 Toen de Eeuwige uw woorden hoorde,
terwijl gij tot mij spraakt, zeide de Eeuwige tot mij: Ik heb de woorden
van dit volk gehoord, die zij tot u spraken ; het is goed, alles wat
zij gezegd hebben. 29 Och, hadden zij steeds zulk een hart om Mij
te vrezen en om al mijn geboden te onderhouden, opdat het hun en hun
kinderen voor altoos wel mocht gaan ! 30 Ga, zeg tot hen: Keert
naar uw tenten terug. 31 Maar sta gij hier bij Mij, opdat Ik u
mededele heel het gebod, al de inzettingen en verordeningen, die gij
hun moet leren, opdat zij die nakomen in het land , dat Ik hun geven
zal om het in bezit te nemen. 32 Onderhoudt ze naarstig, zoals
de Eeuwige, uw God, u geboden heeft; wijkt niet af , naar rechts noch naar
links. 33 Heel de weg, die de Eeuwige, uw God, u geboden heeft, zult gij
gaan, opdat gij leeft en het u wel ga en gij lang woont in het land,
dat gij in bezit zult nemen . 6:1 Dit nu is het gebod, dit zijn de
inzettingen en verordeningen, die de Eeuwige, uw God, bevolen heeft u te
leren om die na te komen in het land, waarheen gij zult trekken om
het in bezit te nemen, 2 opdat gij de Eeuwige, uw God, vreest door al
zijn inzettingen en geboden te onderhouden, die ik u opleg, gij en
uw zoon en uw kleinzoon, al de dagen van uw leven, en opdat gij lang
leven moogt. 3 Hoor dan, Israel, en onderhoud ze naarstig, opdat
het u wel ga, en opdat gij zeer talrijk wordt, zoals de Eeuwige, de God
uwer vaderen, u heeft toegezegd, in een land , vloeiende van melk en
honig. 4 Hoor, Israel: de Eeuwige is onze God; de
Eeuwige is een! 5 Gij zult
de Eeuwige, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en
met geheel uw kracht. 6 Wat ik u heden gebied, zal in uw hart
zijn, 7 gij zult het uw kinderen inprenten en daarover spreken,
wanneer gij in uw huis zit, wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij
nederligt en wanneer gij opstaat. 8 Gij zult het ook tot een teken
op uw hand binden en het zal u een voorhoofdsband tussen uw ogen
zijn, 9 en gij zult ze schrijven op de deurposten van uw huis en
aan uw poorten. 10 Wanneer nu de Eeuwige, uw God, u in het land zal
gebracht hebben, waarvan Hij uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob,
gezworen heeft het u te zullen geven (grote en goede steden, die gij
niet gebouwd hebt; 11 huizen, vol met allerlei goederen, waarmee
gij ze niet gevuld hebt; uitgehouwen bakken, die gij niet
uitgehouwen hebt ; wijngaarden en olijfbomen, die gij niet geplant
hebt) en gij gegeten hebt en verzadigd zijt, 12 neem u er dan voor
in acht, dat gij de Eeuwige niet vergeet, die u uit het land Egypte, uit
het diensthuis, geleid heeft . 13 de Eeuwige, uw God, zult gij vrezen,
Hem zult gij dienen en bij zijn naam zweren . 14 Gij zult geen
andere goden achternalopen , van de goden der volken rondom u, 15
want de Eeuwige, uw God, is een naijverig God in uw midden; opdat de toorn
van de Eeuwige, uw God, niet tegen u ontbrande en Hij u van de aardbodem
verdelge. 16 Gij zult de Eeuwige, uw God, niet verzoeken , zoals gij bij
Massa gedaan hebt. 17 Gij zult nauwgezet de geboden van de
Eeuwige , uw
God, onderhouden en de getuigenissen en de inzettingen, die Hij u
opgelegd heeft; 18 gij zult doen wat recht en goed is in de ogen
van de Eeuwige, opdat het u wel ga en gij het goede land, dat de
Eeuwige aan uw
vaderen onder ede beloofd heeft, binnengaat en in bezit neemt, 19
door al uw vijanden voor u uit te jagen, zoals de Eeuwige heeft gesproken
. 20 Wanneer later uw zoon u vraagt: Wat zijn dat voor
getuigenissen, inzettingen en verordeningen, die de Eeuwige, onze God, u
opgelegd heeft? 21 dan zult gij tot uw zoon zeggen: Wij waren
dienstknechten van Farao in Egypte, maar de Eeuwige heeft ons met een
sterke hand uit Egypte geleid; 22 de Eeuwige deed voor onze ogen tekenen
en wonderen, groot en onheil brengend, aan Egypte , aan Farao en aan
zijn gehele huis; 23 maar ons heeft Hij daaruit geleid, om ons te
brengen in het land dat Hij aan onze vaderen onder ede beloofd had,
en ons dit te geven. 24 de Eeuwige gebood ons al deze inzettingen te
onderhouden en de Eeuwige, onze God, te vrezen, opdat het ons altijd wel
zou gaan en Hij ons in het leven zou behouden, zoals dit heden het
geval is. 25 En het zal ons tot gerechtigheid zijn, wanneer wij
heel dit gebod naarstig onderhouden voor het aangezicht van de
Eeuwige,
onze God, zoals Hij ons geboden heeft. 7:1 Wanneer de
Eeuwige, uw God, u
in het land gebracht zal hebben, dat gij in bezit gaat nemen , en
Hij voor u uit vele volken verdreven zal hebben, de Hethieten, de
Girgasieten, de Amorieten, de Kanaanieten, de Perizzieten, de
Chiwwieten, en de Jebusieten, zeven volken, talrijker en machtiger
dan gij, 2 en de Eeuwige, uw God, hen aan u overgeleverd zal hebben,
zodat gij hen verslaat, dan zult gij hen volkomen met de ban slaan;
gij zult met hen geen verbond sluiten en hun geen genade verlenen.
3 Gij zult u ook met hen niet verzwageren; uw dochters zult gij aan
hun zonen niet geven , noch hun dochters nemen voor uw zonen; 4
want zij zouden uw zonen van Mij doen afwijken, zodat zij andere
goden zouden dienen , en de toorn van de Eeuwige tegen u zou ontbranden en
Hij u weldra zou verdelgen. 5 Maar aldus zult gij met hen doen:
hun altaren zult gij afbreken, hun gewijde stenen verbrijzelen, hun
gewijde palen omhouwen en hun gesneden beelden met vuur verbranden
. 6 Want gij zijt een volk, dat de Eeuwige, uw God, heilig is; u heeft
de Eeuwige, uw God, uit alle volken op de aardbodem uitverkoren om zijn
eigen volk te zijn . 7 Niet, omdat gij talrijker waart dan enig
ander volk, heeft de Eeuwige Zich aan u verbonden en u uitverkoren;
veeleer zijt gij het kleinste van alle volken. 8 Maar, omdat
de Eeuwige
u liefhad en de eed hield, die Hij uw vaderen gezworen had , heeft
de Eeuwige u met een sterke hand uitgeleid en u verlost uit het
diensthuis, uit de macht van Farao, de koning van Egypte, 9 opdat
gij zoudt weten, dat de Eeuwige, uw God, de enige God is, de trouwe God,
die het verbond en de goedertierenheid houdt jegens wie Hem
liefhebben en zijn geboden onderhouden, tot in duizend geslachten;
10 maar aan ieder persoonlijk van hen die Hem haten , oefent Hij
vergelding door hem te gronde te richten; Hij stelt het niet uit
voor wie Hem haat, aan hem persoonlijk vergeldt Hij het. 11
Onderhoud dus het gebod, de inzettingen en verordeningen, die ik u
heden gebied na te komen.
Jesaja 40:1
Troost, troost mijn volk, zegt uw God. 2 Spreekt tot het hart van
Jeruzalem, roept het toe, dat zijn lijdenstijd volbracht is, dat
zijn ongerechtigheid geboet is, dat het uit de hand van de Eeuwige dubbel
ontvangen heeft voor al zijn zonden. 3 Hoor, iemand roept: Bereidt
in de woestijn de weg van de Eeuwige, effent in de wildernis een baan voor
onze God. 4 Elk dal worde verhoogd en elke berg en heuvel
geslecht, en het oneffene worde tot een vlakte en de rotsbodem tot
een vallei. 5 En de heerlijkheid van de Eeuwige zal zich openbaren , en
al het levende tezamen zal dit zien , want de mond van de Eeuwige heeft
het gesproken. 6 Hoor, iemand zegt: Roep. En de vraag klinkt: Wat
zal ik roepen? Alle vlees is gras, en al zijn schoonheid als een
bloem des velds. 7 Het gras verdort, de bloem valt af , als de
adem van de Eeuwige daarover waait . Voorwaar, het volk is gras. 8 Het
gras verdort, de bloem valt af , maar het woord van onze God houdt
eeuwig stand. 9 Klim op een hoge berg, vreugdebode Sion; verhef uw
stem met kracht , vreugdebode Jeruzalem; verhef ze, vrees niet; zeg
tot de steden van Juda: 10 Zie, hier is uw God! Zie, de
Eeuwige de Here
zal komen met kracht en zijn arm zal heerschappij oefenen; zie, zijn
loon is bij Hem en zijn vergelding gaat voor Hem uit. 11 Hij zal
als een herder zijn kudde weiden , in zijn arm de lammeren
vergaderen en ze in zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij
zachtkens leiden. 12 Wie mat de wateren met zijn holle hand ,
bepaalde de omvang der hemelen met een span , vatte met een maat het
stof der aarde , woog de bergen met een waag en de heuvelen met een
weegschaal? 13 Wie bestuurde de Geest van de Eeuwige en onderrichtte Hem
als zijn raadsman? 14 Wie raadpleegde Hij, dat deze Hem inzicht
zou geven, het rechte pad zou leren, kennis bijbrengen en de weg
des verstands doen kennen? 15 Zie, volken zijn geacht als een
druppel aan een emmer en als een stofje aan een weegschaal; zie,
eilanden zijn als fijn stof, dat uitgestrooid wordt; 16 de
Libanon is niet toereikend als brandhout, en zijn wild gedierte niet
ten brandoffer. 17 Alle volken zijn als niets voor Hem, zij worden
door Hem beschouwd als nietig en ijdel. 18 Met wie dan wilt gij God
vergelijken en welke vergelijking op Hem toepassen? 19 Een vakman
giet het beeld en een goudsmid overdekt het met goud en smeedt er
zilveren ketenen voor. 20 Wie te arm is voor een wijgeschenk ,
kiest een stuk hout dat niet verrot ; hij zoekt zich een kundige
vakman om een beeld op te richten, dat niet wankelt. 21 Weet gij
het niet? Hebt gij het niet gehoord? Is het u van de aanvang niet
verkondigd? Hebt gij geen begrip van de grondvesten der aarde? 22
Hij troont boven het rond der aarde , en haar bewoners zijn als
sprinkhanen; Hij breidt de hemel uit als een doek en spant hem uit
als een tent waarin men woont. 23 Hij geeft de machthebbers over
ter vernietiging, Hij maakt de regeerders der aarde tot ijdelheid;
24 nauwelijks zijn zij geplant, nauwelijks gezaaid, nauwelijks
wortelt hun stek in de aarde, of Hij blaast reeds op hen, zodat zij
verdorren, en een storm neemt ze op als stoppels. 25 Met wie dan
wilt gij Mij vergelijken, dat Ik hem zou gelijk zijn? zegt de
Heilig. 26 Heft uw ogen naar omhoog en ziet : wie heeft dit alles
geschapen? Hij, die het heer daarvan in groten getale uitleidt en
elk daarvan bij name roept door de grootheid zijner sterkte en omdat
Hij geweldig van kracht is; er blijft niet een achter.
|
|
>
de Eeuwige God is een heilig God. Hij verandert niet
(3:26)
>Toegeven en liefhebben staan los van elkaar
(3:24-26)
>Volg de instructies van God opdat je tot je
bestemming komt (4:1,2)
>God instructies zijn wijsheid voor de wereld (4:6)
>Gered om om God tot een volk te zijn, om Hem
compleet te dienen (4:13,20)
>Laat niets je er van af houden, geen theologie,
angst, cultuur, ideeën, voorkeuren etc. etc., de instructies van
God te doen (4:1, 6, 7, 14, 23, 40, 5:1, 29, 32, 33, 6:17, 7:11)
>maar
gij zult die overtrekken en dat goede land in bezit nemen(4:22b)
Het is een Mitswe om in het land Israël te (gaan) wonen. Een
opdracht voor iedere Israëliet. Alleen in het land Israël kan de
Thora goed onderhouden worden. Zie ook Num. 33:53 Gij zult het
land in bezit nemen en daarin wonen, want aan u heb Ik het land
gegeven om het in bezit te nemen.
>Als je je bekeert met heel je hart en ziel
zal God gedenken aan Zijn verbond. Pijn en moeite door afdwalen
van God gebruikt God om je weer bij Hem te brengen en te doen
erkennen dat Hij alleen je God is, een heilig en groot God.
(4:29).
>de Eeuwige is een barmhartig God die Zijn volk niet
begeeft en verlaat ook niet op het moment dat ze afdwalen is
Zijn oog op hen (4:31).
>Er is geen volk ter aarde wat God temidden
duidelijk uit het vuur heeft horen spreken en in leven is
gebleven (4:33, 5:24-26).
>Gods thora is voor ieder van ons (nu). Niet voor de
verre voorvaders vroeger (5:2)
>De dingen die Mosjé aan het volk doorgaf waren
allemaal instructies van God (4:44)
>God sprak tot/via Mosjé omdat het volk bij de Sinai
niet rechtstreeks naar God durfde te blijven luisteren (5:5)
>God blijft Zijn instructies herhalen opdat ze ze
echt niet vergeten (5:6-21)
>Shabbat vieren om de bevrijding uit Egypte te
gedenken (5:12-15)
>Eer je vader en moeder opdat het je wel gaat en je
dagen verlengt worden (5:16)
>Bindt ze als teken aan je voorhoofd en je armen en
schrijf ze op je deurposten. Vergeet ze niet bij alles wat je
doet (6:6-12). Je leeft in de eerste plaats voor God.
>Doe alles wat met afgoderij te maken heeft (gehad)
weg uit je huis, land en leven. (7:5)
Links voor bestudering
van het Thoragedeelte:
Nederlands:
http://www.joodsleven.nl/
http://www.nik.nl (onder Over Jodendom,
Parasje van de week)
http://bethhamidrash.org/online/parashat-hashavua/
Engels:
http://ravkooktorah.org/
http://www.machonmeir.net/
http://www.torah.org/learning/torahportion.php3
http://www.chabad.org/parshah/default.asp
http://www.shemayisrael.co.il/parsha/eylevine/Archives.htm
http://israelvisit.co.il/top/previous.shtml
|