Nr44 - Ekev

  UP-DATE'S -- Hier vindt U de recente wijzigingen, toevoegingen en actuele publicaties

 

 

 

 

 

Start
Omhoog
English
עברית
Español
Wie zijn wij?
Activiteiten
Shabbath in Susya
Thora
Tenach
Emuna
Mitswot
Het Joodse vragertje
Messias
Beth HaMikdash
Joods denken
Jodendom
Kabbalah
ISRAEL
Zionisme
Aliyah
Gebeden
Zmirot
Citaten
Links
Noachidisch
Lectuur

 

 

Thora-gedeelte Ekev (tochten)

 

 

Ekev (omdat), Deut 7:12-11:25, Haftarah: Jes. 49:14-51:3

 

Deut.7:12 Het zal geschieden, omdat gij aan deze verordeningen gehoor geeft en ze naarstig onderhoudt, dat de Eeuwige, uw God, jegens u het verbond en de goedertierenheid zal bevestigen , die Hij aan uw vaderen met een eed bekrachtigd heeft; 13  Hij zal u liefhebben, zegenen en talrijk maken; Hij zal zegenen de vrucht van uw schoot en de vrucht van uw bodem, uw koren,  most en olie, de worp van uw runderen en de dracht van uw kleinvee, in het land, waarvan Hij uw vaderen gezworen heeft, dat Hij het u geven zou.  14  Gezegend zult gij zijn boven alle volken; er zal geen onvruchtbare zijn onder uw mannen of vrouwen, noch onder uw vee.  15  de Eeuwige zal alle ziekten van u afwenden , en geen van de boze kwalen van Egypte, die gij kent, zal Hij u opleggen , maar Hij zal die brengen over allen die u haten.  16  Gij zult alle volken die de Eeuwige, uw God , u geven zal, verslinden; gij zult hen niet ontzien en hun goden niet dienen, want dat zou u tot een valstrik worden.  17  Wanneer gij bij uzelf zoudt zeggen: Deze volken zijn talrijker dan ik, hoe zou ik dan in staat zijn hen te verdrijven?  18  dan moet gij niet voor hen vrezen; houd steeds in gedachten, wat de Eeuwige , uw God, aan Farao en geheel Egypte gedaan heeft,  19  de grote beproevingen, die uw ogen gezien hebben, de tekenen en wonderen, de sterke hand en de uitgestrekte arm, waarmede de Eeuwige, uw God, u uitgeleid heeft; zo zal de Eeuwige, uw God, doen aan alle volken, voor welke gij bevreesd zijt .  20  Bovendien zal de Eeuwige, uw God, hoornaars op hen afzenden, totdat wie overgebleven waren en zich voor u verborgen hadden,  zijn omgekomen.  21  Sidder niet voor hen, want de Eeuwige, uw God, is in uw midden, een grote en vreselijke God.  22  de Eeuwige, uw God, zal deze volken langzamerhand voor u uit verdrijven ; gij zult hen niet in korte tijd mogen vernietigen, opdat het wild gedierte u niet te talrijk worde.  23  Zo zal de Eeuwige, uw God, hen aan u overleveren en hen in grote verwarring brengen , totdat zij verdelgd zijn.  24  Hun koningen zal Hij in uw macht geven,  zodat gij hun naam van onder de hemel doet verdwijnen; niemand zal tegen u standhouden , totdat gij hen verdelgd hebt.  25  De gesneden beelden van hun goden zult gij met vuur verbranden; het zilver en het goud daaraan zult gij niet begeren en u niet toe-eigenen, opdat gij daardoor niet verstrikt wordt, want het is een gruwel voor de Eeuwige, uw God.  26  En gij zult geen gruwel in uw huis brengen, zodat gijzelf evenzo onder de ban zoudt komen; gij zult het ten sterkste verfoeien en verafschuwen, want het ligt onder de ban.  8:1 Heel het gebod, dat ik u heden opleg , zult gij naarstig onderhouden, opdat gij moogt leven en talrijk worden en het land binnengaan en in bezit nemen, dat de Eeuwige uw vaderen onder ede beloofd heeft. 2  Gedenk dan heel de weg, waarop de Eeuwige, uw God, u deze veertig jaar in de woestijn heeft geleid, om u te verootmoedigen en u op de proef te stellen ten einde te weten, wat er in uw hart was: of gij al dan niet zijn geboden zoudt onderhouden.  3  Ja, Hij verootmoedigde u, deed u honger lijden en gaf u het manna te eten, dat gij niet kendet en dat ook uw vaderen niet gekend hadden, om u te doen weten, dat de mens niet alleen van brood leeft , maar dat de mens leeft van alles wat uit de mond van de Eeuwige uitgaat.  4  Het kleed dat gij draagt, is niet versleten en uw voet is niet gezwollen in deze veertig jaar.  5  Erken dan van harte, dat de Eeuwige , uw God, u vermaant, zoals een man zijn zoon vermaant,  6  en onderhoud de geboden van de Eeuwige, uw God, door in zijn wegen te wandelen en Hem te vrezen.  7  Want de Eeuwige, uw God, brengt u in een goed land, een land van beken,  bronnen en wateren, die in de dalen en op de bergen ontspringen;  8  een land van tarwe en gerst, van wijnstokken , vijgebomen en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen en dadels(honig); een land,  9  waarin gij niet in armoede uw brood zult eten, waarin gij aan niets gebrek zult hebben ; een land, waarvan de stenen ijzer zijn en uit welks bergen gij koper zult houwen.  10 Gij zult eten en verzadigd worden en de Eeuwige, uw God, prijzen om het goede land dat Hij u gaf.  11  Neem u ervoor in acht, dat gij de Eeuwige, uw God, niet vergeet door zijn geboden,  zijn verordeningen en zijn inzettingen, die ik u heden opleg, te verwaarlozen,  12  opdat, wanneer gij eet en verzadigd wordt , goede huizen bouwt en die bewoont,  13  uw runderen en kleinvee zich vermenigvuldigen en uw zilver en goud zich vermeerderen , ja, al wat gij hebt, zich vermeerdert,  14  uw hart zich niet verheffe, en gij de Eeuwige , uw God, vergeet, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heeft,  15  die u deed gaan door de grote en vreselijke woestijn, met vurige slangen en schorpioenen en dorstig land zonder water;  die uit de harde rots voor u water te voorschijn deed komen,  16  die u in de woestijn met het manna voedde , dat uw vaderen niet gekend hebben , om u te verootmoedigen, u op de proef te stellen en u ten laatste wel te doen.   17  Zeg dan niet bij uzelf: mijn kracht en de sterkte mijner hand heeft mij dit vermogen verworven.  18  Maar gij zult aan de Eeuwige, uw God, denken , want Hij is het, die u kracht geeft om vermogen te verwerven, ten einde het verbond gestand te doen, dat Hij uw vaderen gezworen heeft, zoals dit heden het geval is.  19  Maar het zal geschieden, indien gij de Eeuwige , uw God, te enen male vergeet en andere goden achterna loopt, hen dient en u voor hen nederbuigt, ik betuig heden tegen u, dat gij voorzeker zult omkomen;  20  evenals de volken, die de Eeuwige doet omkomen om uwentwil, zult ook gij omkomen, omdat gij naar de stem van de Eeuwige, uw God, niet wildet luisteren. 9:1 Hoor, Israel! Gij zult heden over de Jordaan trekken om het gebied in bezit te gaan nemen van volken, die groter en machtiger zijn dan gij, grote steden, hemelhoog versterkt;  2  een groot en rijzig volk, Enakieten , die gij wel kent en waarvan gij hebt horen zeggen: wie kan voor de Enakieten stand houden?  3  Weet dan heden, dat de Eeuwige, uw God , zelf voor u uit gaat als een verterend vuur; Hij zal hen verdelgen en voor uw ogen onderwerpen; zo zult gij in korte tijd hun gebied in bezit nemen en hen vernietigen , zoals de Eeuwige tot u gesproken heeft.   4  Zeg niet bij uzelf, wanneer de Eeuwige, uw God, hen voor u uit gejaagd heeft: wegens mijn gerechtigheid heeft de Eeuwige mij dit land in bezit doen nemen; want wegens hun goddeloosheid drijft de Eeuwige deze volken voor u weg.  5  Niet wegens uw gerechtigheid noch wegens de oprechtheid van uw hart gaat gij hun land in bezit nemen, maar wegens hun goddeloosheid drijft de Eeuwige, uw God, deze volken voor u weg en om het woord gestand te doen , dat de Eeuwige uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob, gezworen heeft.  6  Weet dus dat de Eeuwige, uw God, u dit goede land niet in bezit geeft wegens uw gerechtigheid; gij zijt immers een hardnekkig volk.  7 Denk eraan, vergeet het niet, hoe gij in de woestijn de Eeuwige, uw God, vertoornd hebt ; van de dag af, dat gij uit het land Egypte getrokken zijt, tot gij kwaamt op deze plaats, zijt gij weerspannig geweest tegen de Eeuwige.   8  Vooral bij Horeb hebt gij de Eeuwige vertoornd , ja, zo vertoornd werd de Eeuwige op u, dat Hij u wilde verdelgen.  9  Toen ik de berg was opgegaan om de stenen tafelen te ontvangen, de tafelen van het verbond, dat de Eeuwige met u gesloten had , vertoefde ik veertig dagen en veertig nachten op de berg; brood at ik niet en water dronk ik niet.  10  En de Eeuwige gaf mij de twee stenen tafelen, beschreven met de vinger Gods,  waarop al de woorden stonden, die de Eeuwige op de berg tot u gesproken had uit het midden van het vuur, op de dag der samenkomst;  11  na verloop van veertig dagen en veertig nachten gaf de Eeuwige mij de twee stenen tafelen, de tafelen van het verbond.  12  Toen zeide de Eeuwige tot mij: sta op , daal haastig van hier naar beneden , want uw volk, dat gij uit Egypte geleid hebt, heeft het verdorven; zij hebben zich gehaast om af te wijken van de weg, die Ik hun geboden heb; zij hebben zich een gegoten beeld gemaakt.  13  Voorts zeide de Eeuwige tot mij: Ik heb dit volk gezien en zie, het is een hardnekkig volk.  14  Laat Mij begaan, dat Ik hen verdelg en hun naam van onder de hemel uitwis ; dan zal Ik u tot een volk maken,  machtiger en groter dan dit.  15  Daarop keerde ik mij om en daalde de berg af , die stond in een brand van vuur;  en de twee tafelen van het verbond waren in mijn beide handen.  16  Toen zag ik, en zie, gij hadt gezondigd tegen de Eeuwige, uw God; gij hadt u een gegoten kalf gemaakt, gij hadt u gehaast om af te wijken van de weg, die de Eeuwige u geboden had;  17  toen greep ik de twee tafelen, wierp ze met beide handen weg en verbrijzelde ze voor uw ogen. 18  Daarop wierp ik mij voor de Eeuwige neder , zoals de eerste maal, veertig dagen en veertig nachten (brood at ik niet en water dronk ik niet) vanwege heel uw zondig bedrijf: dat gij deedt wat kwaad is in de ogen van de Eeuwige en Hem krenktet.  19  Want ik vreesde de toorn en de grimmigheid, waarmede de Eeuwige tegen u toornig geworden was, zodat Hij u wilde verdelgen . Maar ook ditmaal hoorde de Eeuwige naar mij.  20  Ook op Aaron was de Eeuwige zozeer vertoornd , dat Hij hem wilde verdelgen; daarom bad ik toen ook voor Aaron.  21  Maar het voorwerp uwer zonde, het kalf dat gij gemaakt hadt, nam ik, verbrandde het met vuur, vergruizelde het en vermaalde het grondig, totdat het tot stof gestoten was; en het stof wierp ik in de beek, die van de berg afvloeit.  22  Ook bij Tabera, bij Massa en bij Kibrot-hattaawa hebt gij telkens de Eeuwige vertoornd.  23  En toen de Eeuwige u van Kades-barnea uitzond met de opdracht: trekt op en neemt het land in bezit, dat Ik u gegeven heb, toen waart gij weerspannig tegen het bevel van de Eeuwige, uw God: gij geloofdet Hem niet en luisterdet niet naar zijn stem.  24  Weerspannig waart gij tegen de Eeuwige , zolang ik u ken. 25  Ik wierp mij dan voor de Eeuwige neder , (veertig dagen en veertig nachten lag ik neergeworpen), omdat de Eeuwige gezegd had u te zullen verdelgen,  26  en ik bad tot de Eeuwige. Ik zeide: Here Here, vernietig uw volk en erfdeel niet, dat Gij bevrijd hebt door uw grootheid, dat Gij met een sterke hand uit Egypte hebt geleid.  27  Denk aan uw knechten, aan Abraham, Isaak en Jakob; let niet op de hardheid van dit volk noch op zijn goddeloosheid en zijn zonde,  28  opdat het land, waaruit Gij ons geleid hebt, niet zegge: omdat de Eeuwige hen niet kon brengen in het land,  dat Hij hun toegezegd had, en omdat Hij hen haatte, heeft Hij hen uitgeleid om hen te doden in de woestijn.  29  Zij zijn toch uw volk en uw erfdeel, dat Gij door uw grote kracht en uw uitgestrekte arm hebt uitgeleid.  10:1 Toen zeide de Eeuwige tot mij: Houw u twee stenen tafelen gelijk de eerste , klim tot Mij op de berg, en maak u een houten ark;  2  dan zal Ik op de tafelen de woorden schrijven , die stonden op de eerste tafelen, welke gij verbrijzeld hebt, en gij zult ze in de ark leggen.  3  En ik maakte een ark van acaciahout en hieuw twee stenen tafelen gelijk de eerste; toen beklom ik de berg met de twee tafelen in mijn hand.  4  En Hij schreef op de tafelen met hetzelfde schrift als de eerste maal, de Tien Woorden, die de Eeuwige op de berg tot u gesproken had uit het midden van het vuur op de dag der samenkomst; en de Eeuwige gaf ze mij.  5  Toen keerde ik mij om en daalde de berg af, en ik legde de tafelen in de ark,  die ik gemaakt had; en zij bleven daar , zoals de Eeuwige mij geboden had.  6  De Israelieten nu braken op van Beerot Bene-jaakan naar Mosera; daar stierf Aaron en daar werd hij begraven, en zijn zoon Eleazar werd priester in zijn plaats.  7  Vandaar braken zij op naar Gudgod,  en van Gudgod naar Jotbata, een streek rijk aan beken.  8  Toen zonderde de Eeuwige de stam der Levieten af om de ark van het verbond van de Eeuwige te dragen, voor de Eeuwige te staan om Hem te dienen, en in zijn naam te zegenen tot op deze dag.  9  Daarom heeft Levi geen bezit of erfdeel met zijn broederen; de Eeuwige is zijn erfdeel, zoals de Eeuwige, uw God, tot hem gezegd heeft.  10  Ik stond dan op de berg, evenals de eerste maal, veertig dagen en veertig nachten, en ook ditmaal hoorde de Eeuwige naar mij; de Eeuwige wilde u niet vernietigen.  11  Toen zeide de Eeuwige tot mij: Maak u gereed , ga, trek op aan de spits van het volk, opdat zij in het land komen en het in bezit nemen, waarvan Ik hun vaderen gezworen heb , dat Ik het hun geven zou.  12 Nu dan, Israel, wat vraagt de Eeuwige , uw God, van u dan de Eeuwige, uw God, te vrezen door in al zijn wegen te wandelen; Hem lief te hebben; de Eeuwige , uw God, te dienen met uw ganse hart en met uw ganse ziel;  13  de geboden en de inzettingen van de Eeuwige, die ik u heden opleg, te onderhouden , opdat het u wel ga.  14  Zie, van de Eeuwige, uw God, is de hemel,  ja, de hemel der hemelen, de aarde en alles wat daarop is;  15  alleen aan uw vaderen heeft de Eeuwige Zich verbonden en alleen hen heeft Hij liefgehad,  en u, hun nakroost, heeft Hij uit alle volken uitverkoren, zoals dit heden het geval is.  16  Besnijdt dan de voorhuid uws harten en weest niet meer hardnekkig.  17  Want de Eeuwige, uw God, is de God der goden en de Eeuwige boven alle heren, de grote, sterke en vreselijke God, die geen partijdigheid kent noch een geschenk aanneemt ;  18  die wees en weduwe recht doet en de vreemdeling liefde bewijst door hem brood en kleding te geven.  19  Daarom zult gij de vreemdeling liefde bewijzen , want vreemdelingen zijt gij geweest in het land Egypte.  20  de Eeuwige, uw God, zult gij vrezen, Hem zult gij dienen, Hem aanhangen en bij zijn naam zweren.  21  Hij is uw lof en Hij is uw God, die onder u deze grote en vreselijke dingen gedaan heeft, welke uw ogen gezien hebben .  22  Met zeventig zielen trokken uw vaderen naar Egypte, en thans heeft de Eeuwige, uw God , u talrijk gemaakt als de sterren des hemels. 11:1 Gij zult de Eeuwige, uw God, liefhebben en alle dagen zijn dienst, zijn inzettingen,  zijn verordeningen en zijn geboden in acht nemen.  2  Immers, gij kent thans (want dit geldt niet voor uw kinderen, die de tuchtiging van de Eeuwige, uw God, niet kennen en niet gezien hebben) zijn grootheid, zijn sterke hand en zijn uitgestrekte arm, 3  de tekenen en de daden, die Hij in Egypte gedaan heeft aan Farao, de koning van Egypte, en aan diens gehele land;  4  en wat Hij gedaan heeft met het leger van Egypte, met zijn paarden en zijn wagenen: hoe Hij de wateren der Schelfzee hen deed overstromen , toen zij u achtervolgden en hoe de Eeuwige hen ten onder gebracht heeft tot op deze dag;  5  en wat Hij u gedaan heeft in de woestijn,  tot gij kwaamt op deze plaats,  6  ook wat Hij aan Datan en Abiram, de zonen van Eliab, de zoon van Ruben, gedaan heeft : hoe de aarde haar mond opensperde en hen verzwolg met hun huisgezinnen,  tenten en alle have, die zij meevoerden,  in het midden van geheel Israel;  7  want uw ogen hebben heel het grote werk gezien, dat de Eeuwige gedaan heeft.  8 Onderhoudt dus heel het gebod, dat ik u heden opleg, opdat gij sterk zijn moogt en het land binnengaan en in bezit nemen, waarheen gij trekt om het als bezit te verwerven,  9  en opdat gij lang moogt leven in het land, waarvan de Eeuwige uw vaderen gezworen heeft , dat Hij het hun en hun nageslacht zou geven , een land vloeiende van melk en honig.  10  Want het land, waarheen gij komt om het in bezit te nemen, is niet als het land Egypte, waaruit gij getrokken zijt, dat gij na het zaaien kunstmatig moest drenken als een moestuin.   11  Maar het land, waarheen gij trekt om het in bezit te nemen, is een land van bergen en dalen, dat water drinkt van de regen des hemels;  12  een land, waarvoor de Eeuwige, uw God, zorgt ; bestendig zijn de ogen van de Eeuwige, uw God, daarop gericht, van het begin des jaars tot het einde.  13  Indien gij nu aandachtig luistert naar de geboden, die ik u heden opleg, zodat gij de Eeuwige, uw God,  liefhebt en Hem dient met uw ganse hart en uw ganse ziel,  14  dan zal Ik de regen voor uw land op zijn tijd geven, de vroege en de late regen, zodat gij uw koren en uw most en uw olie kunt inzamelen,  15  en Ik zal op uw veld gras geven voor uw vee, zodat gij kunt eten en verzadigd worden.  16  Neemt u ervoor in acht, dat uw hart zich niet laat verlokken, zodat gij afwijkt , andere goden dient en u voor hen nederbuigt.  17  Dan zou de toorn van de Eeuwige tegen u ontbranden en Hij zou de hemel toesluiten, zodat er geen regen komt, de bodem zijn opbrengst niet geeft en gij weldra te gronde gaat in het goede land, dat de Eeuwige u geven zal.  18 Maar gij zult deze mijn woorden in uw hart en in uw ziel leggen; gij zult ze tot een teken op uw hand binden en zij zullen een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn.  19  Gij zult ze uw kinderen leren en daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit en wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij nederligt en wanneer gij opstaat; 20  gij zult ze schrijven op de deurposten van uw huis en aan uw poorten,  21  opdat gij en uw kinderen in het land,  waarvan de Eeuwige uw vaderen gezworen heeft,  dat Hij het hun zou geven, zo lang leeft, als de hemel boven de aarde staat.   22  Want indien gij heel dit gebod, dat ik u heden opleg, zeer naarstig onderhoudt , de Eeuwige, uw God, liefhebt , in al zijn wegen gaat en Hem aanhangt,  23  dan zal de Eeuwige al deze volken voor u wegdrijven, zodat gij het gebied van volken , groter en machtiger dan gij, in bezit zult nemen.  24  Elke plaats die uw voetzool betreedt , zal van u zijn; van de woestijn af tot de Libanon, van de rivier af, de rivier de Eufraat, tot de westelijke zee toe zal uw gebied zich uitstrekken.  25  Niemand zal voor u standhouden; de Eeuwige, uw God, zal schrik en vrees voor u leggen op het gehele land dat gij betreedt, zoals Hij u heeft toegezegd . 

 

Jesaja 49::14  Maar Sion zegt: de Eeuwige heeft mij verlaten en de Eeuwige heeft mij vergeten. 15  Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfermen zou over het kind van haar schoot? Al zouden zij die vergeten, toch vergeet Ik u niet. 16  Zie, Ik heb u in mijn handpalmen gegrift, uw muren zijn bestendig voor Mij. 17  Uw zonen snellen toe, uw vernielers en uw verwoesters trekken van u weg. 18 Hef uw ogen op naar rondom en zie hen allen; zij vergaderen, zij komen tot u. Zo waar Ik leef, luidt het woord van de Eeuwige, gij zult hen allen aandoen als een sieraad, en hen ombinden, zoals een bruid. 19  Want uw puinhopen en uw verwoeste plaatsen en uw vernield land. Voorwaar, nu zult gij te eng zijn voor de bewoners, en uw verdervers zullen verre zijn. 20  Ook zullen de kinderen, van welke gij beroofd waart, te uwen aanhoren zeggen: De plaats is mij te eng, maak mij ruimte, dat ik wonen kan. 21  En gij zult bij uzelf zeggen: Wie heeft mij dezen gebaard, daar ik toch van kinderen beroofd en onvruchtbaar was, verbannen en verdreven; wie bracht dezen dan groot? Zie, ik was alleen overgebleven, waar waren dan dezen? 22  Zo zegt de Eeuwige Here: Zie, Ik zal mijn hand opheffen tot de volken en mijn banier omhoog heffen voor de natien; in hun armen zullen zij uw zonen brengen, en uw dochters zullen op de schouder gedragen worden. 23  En koningen zullen uw voedstervader zijn en hun vorstinnen uw zoogsters; met het aangezicht ter aarde zullen zij zich voor u neerbuigen, en het stof uwer voeten zullen zij lekken. Dan zult gij weten, dat Ik de Eeuwige ben, en dat zij die Mij verwachten, niet beschaamd worden. 24 Kan aan een sterke de buit ontnomen worden, of zullen de gevangenen van hem die in zijn recht is, ontkomen? 25  Maar zo zegt de Eeuwige: Toch worden de gevangenen aan een sterke ontnomen, en ontkomt de buit van een geweldige. Ik zelf zal strijden tegen uw bestrijders en Ik zelf zal uw zonen redden. 26  En Ik zal uw verdrukkers hun eigen vlees doen eten, en van hun eigen bloed zullen zij dronken worden als van jonge wijn; en al het levende zal weten, dat Ik, de Eeuwige, uw Redder ben, en uw Verlosser, de Machtige Jakobs. 50:1 Zo zegt de Eeuwige: Waar toch is de scheidbrief uwer moeder, waarmede Ik haar verstoten heb? Of wie van mijn schuldeisers is het, aan wie Ik u verkocht heb? Zie, om uw ongerechtigheden zijt gij verkocht en om uw overtredingen is uw moeder verstoten. 2  Waarom was er niemand, toen Ik kwam, en antwoordde niemand, toen Ik riep? Is mijn hand dan werkelijk te kort om te verlossen, of is er in Mij geen kracht om te redden? Zie, door mijn dreigen leg Ik de zee droog en maak Ik rivieren tot een woestijn; hun vis wordt stinkend, omdat er geen water is, en sterft van dorst. 3  Ik kleed de hemelen in het zwart en geef hun een rouwgewaad tot bedekking. 4 de Eeuwige Here heeft mij als een leerling leren spreken om met het woord de moede te kunnen ondersteunen. Hij wekt elke morgen, Hij wekt mij het oor, opdat ik hore zoals leerlingen doen. 5  de Eeuwige Here heeft mij het oor geopend en ik ben niet weerspannig geweest, ik ben niet teruggedeinsd. 6  Mijn rug heb ik gegeven aan wie sloegen, en mijn wangen aan wie mij de baard uittrokken; mijn gelaat heb ik niet verborgen voor smadelijk speeksel 7  Maar de Eeuwige Here helpt mij, daarom werd ik niet te schande; daarom maakte ik mijn gelaat als een keisteen, want ik wist, dat ik niet beschaamd zou worden. 8  Hij is nabij, die mij recht verschaft; wie wil met mij een rechtsgeding voeren? Laten wij samen naar voren treden. Wie zal mijn tegenpartij in het gericht zijn? Hij nadere tot mij. 9  Zie, de Eeuwige Here helpt mij, wie zal mij dan schuldig verklaren? Zie, zij allen vergaan als een kleed, de mot zal ze verteren. 10 Wie onder u vreest de Eeuwige, wie hoort naar de stem van zijn knecht? Wanneer hij in diepe duisternis wandelt, van licht beroofd, vertrouwe hij op de naam van de Eeuwige en steune op zijn God. 11  Zie, gij allen die vuur ontsteekt, u met brandpijlen uitrust, gaat in de vlam van uw eigen vuur en onder de brandpijlen die gij aangestoken hebt. Van mijn hand overkomt u dit, in pijn zult gij neerliggen. 51:1 Hoort naar Mij, gij die de gerechtigheid najaagt, gij die de Eeuwige zoekt. Aanschouwt de rots waaruit gij gehouwen zijt, en de holte van de put waaruit gij gegraven zijt; 2  aanschouwt Abraham, uw vader, en Sara, die u baarde; want Ik riep hem als eenling en Ik zegende hem en vermenigvuldigde hem. 3  Want de Eeuwige troost Sion, Hij troost al haar puinhopen; Hij maakt haar woestijn als Eden en haar wildernis als de hof van de Eeuwige; blijdschap en vreugde zullen er gevonden worden, loflied en geklank van gezang.

 

 

Een paar gedachten

>God bevestigt het verbond met Hem op basis van doen van Gods wil (7:12).

 

>Omdat(ekev) in 7:12 heeft een numerieke waarde van 172, wat het aantal van de woorden in de Tien geboden is (samenvatting van de thora).

 

>Gehoorzaamheid aan God resulteert in bereiken van het doel waarvoor God je gemaakt heb. (11:8)

 

>God verdrijft niet in een keer alle vijanden anders zou het land vol worden van wilde dieren (7:22)

 

> Beproevingen maken duidelijk of iemand echt Gods weg wil gaan (8:2)

 

>Beproevingen zijn er voor bestemt om je dichter bij God te brengen en meer in Zijn wegen te wandelen (8:5,6)

 

>8:5  ‘Erken dan van harte, dat de Eeuwige, uw God, u vermaant, zoals een man zijn zoon vermaant’. Een vader die zijn zoon bestraft heeft zelf meer pijn van de bestraffing dan zijn zoon. Zo heeft God zelf meer pijn, als we ‘bestraft’ worden, van de bestraffing dan wijzelf.

 

>Zegen God voor het eten wat je van Hem krijg (8:10)

 

>‘uw hart zich niet verheffe’ (8:14). Nederigheid wordt niet genoemd onder de 613 instructies. Waarom niet, zo zeggen de Joodse wijzen? Anders zou het ego van de het erbij tellen bij wat hij bereikt zou hebben.

 

>Zegeningen hebben als doel God te erkennen als bron van zegeningen (8:17)

 

>God is een verterend vuur (9:3). Voor zijn grootheid en heiligheid kan niets onheiligs bestaan. Hij wil dat we hem vurig met passie zullen dienen. Ten tijde van de Tsaar werd er in Rusland eens een soldaat bestraft omdat zijn voeten tijdens het op wacht staan waren bevroren. Zijn commandant zei tegen hem. Heb je dan niet in herinnering gehouden de eed die je hebt afgelegd om de Tsaar te dienen. Die herinnering zou je namelijk vurig/warm hebben gehouden. Dit is een inspiratie om zo God te dienen.

 

>God vrezen betekend Hem de plaats geven in je leven die Hem toekomt. (10:12). Zoeken wat Zijn wil is in je leven. Zijn wil het eikpunt in je leven maken.

 

>Bekering komt ook tot uiting in onpartijdigheid, Zorg voor de zwakkere in de maatschappij (weduwen en wezen) en de vreemdelingen die in het land wonen (10:17-19). Zorg hebben betekent hen voeden.

 

>Gehoorzaamheid aan God geeft kracht (11:8).

 

>Gods ogen zijn ook op het land (naast het volk) gericht (11:12)

 

>Dienen met heel je hart (11:13). Voor hem leven vanuit relatie. Relatie door gebed. Met je hart Hem dienen betekend

in een gebedsrelatie met Hem leven.

 

>God zorgt voor de dieren zodat jezelf in rust kan eten. Ofwel zorg eerst dat je dieren verzorgt zijn voor dat jezelf ga eten (11:15)

 

>Regen in het land Israël teken van de zegen van God (11:17)

 

>Hou de woorden van God constant in herinnering  (11:18)

 

>God zal Jeruzalem niet vergeten (49:16, 51:3)

 

 

 

 

 

 

 

 

Links voor bestudering van het  Thoragedeelte:

 

Nederlands:

http://www.joodsleven.nl/

http://www.nik.nl (onder Over Jodendom, Parasje van de week)

http://bethhamidrash.org/online/parashat-hashavua/

 

Engels:

http://ravkooktorah.org/

http://www.machonmeir.net/

http://www.torah.org/learning/torahportion.php3

http://www.chabad.org/parshah/default.asp

http://www.shemayisrael.co.il/parsha/eylevine/Archives.htm

http://israelvisit.co.il/top/previous.shtml

 

 

 

 

 

Start ] Omhoog ] Nr45 - Re'eh ] [ Inhoud ]

Voor vragen of opmerkingen over deze website verzenden aan
webmaster@shalom-center.org
Laatst bijgewerkt: 29 november 2021