15:1
Maar de Eeuwige zeide tot mij: Al stond Moshé met Samuel voor Mij, dan zou
mijn ziel zich toch niet tot dit volk neigen: weg met hen, uit mijn ogen, laat
hen heengaan! 2 En als zij tot u zeggen: Waar moeten wij heengaan?, zeg dan
tot hen: Zo zegt de Eeuwige: wie bestemd is ten dode, ten dode; wie bestemd is
ten zwaarde ten zwaarde; wie bestemd is ten honger, ten honger; en wie bestemd
is ter gevangenschap, ter gevangenschap. 3 Ja, Ik zal over hen vierderlei
bezoeking brengen, luidt het woord van de Eeuwige: het zwaard om te doden, de
honden om weg te slepen, het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde om
te verslinden en te verscheuren; 4 en Ik zal hen maken tot een schrikbeeld
voor alle koninkrijken der aarde, ter wille van Manasse, de zoon van Jechizkia,
de koning van Juda, om hetgeen hij gedaan heeft in Jeruzalem. 5 Want wie zal
medelijden met u hebben, Jeruzalem, wie zal u beklagen? Wie zal van de weg
afslaan om naar uw welstand te vragen? 6 Gij hebt Mij verworpen, luidt het
woord van de Eeuwige, gij zijt achterwaarts gegaan; dus strek Ik mijn hand
tegen u uit en verdelg u: Ik ben het berouwen moe. 7 Ja, Ik wan hen met een
wan in de poorten des lands; kinderloos, teniet maak Ik mijn volk. Van hun
wegen zijn zij niet teruggekeerd. 8 Talrijker worden Mij zijn weduwen dan het
zand der zeeen; Ik breng hun, over moeder en jongeling, een verwoester op de
middag, Ik doe onverhoeds op hen vallen angst en verschrikkingen. 9 Zij, die
er zeven baarde, bezwijmt, zij valt in onmacht; haar zon is ondergegaan,
terwijl het nog dag was, zij is beschaamd en in haar verwachtingen bedrogen.
Ja, wat van hen nog rest, zal Ik aan het zwaard overgeven, voor het oog van
hun vijanden, luidt het woord van de Eeuwige. 10 Wee mij, mijn moeder, dat
gij mij gebaard hebt, een man van twist en gekrakeel voor het gehele land! Ik
heb niet te leen gegeven en men heeft mij niet te leen gegeven, toch
vervloeken mij allen. 11 De Eeuwige zeide: Indien Ik u niet bevrijd ten
goede! Indien Ik ten tijde van rampspoed en benauwdheid de vijand niet tot u
doe smeken! 12 Zal ijzer breken? ijzer uit het noorden, en koper? 13 Uw
vermogen en uw schatten zal Ik ten buit geven, zonder prijs, en dat om al uw
zonden, ja, in uw gehele gebied, 14 en Ik zal u uw vijanden doen dienen in
een land dat gij niet kent, want een vuur is ontstoken in mijn toorn, dat over
u zal branden. 15 Gij weet het, Eeuwige, gedenk mijner, sla acht op mij en
neem voor mij wraak op mijn vervolgers! Neem, door uw lankmoedigheid, mij niet
weg; weet, dat ik om Uwentwil smaad draag. 16 Zo vaak uw woorden gevonden
werden, at ik ze op, uw woord was mij tot vreugde en blijdschap mijns harten;
want uw naam is over mij uitgeroepen, Eeuwige, God der heerscharen. 17 Ik heb
niet gezeten in een kring van lachers, om uitgelaten te zijn; door uw hand was
ik eenzaam neergezeten, want Gij hadt mij met gramschap vervuld. 18 Waarom is
mijn pijn altoosdurend en mijn wond ongeneeslijk, en wil zij zich niet laten
helen? Gij zijt mij waarlijk als een uitdrogende beek, water waarop geen staat
valt te maken. 19 Daarom, zo zegt de Eeuwige: Indien gij terugkeert, zal Ik u
doen terugkeren; dan zult gij voor Mij staan; en indien gij uitspreekt wat
waarde heeft, zonder vermetele taal, zult gij als mijn mond zijn. Laten zij
zich tot u keren, maar gij zult u tot hen niet keren. 20 Dan zal Ik u voor
dit volk maken tot een koperen, onneembare muur, en zij zullen tegen u
strijden, maar u niet overmogen; want Ik ben met u om u te helpen en te
bevrijden, luidt het woord van de Eeuwige. 21 Ja, Ik zal u bevrijden uit de
hand der bozen, u verlossen uit de vuist der geweldenaars.
16:1 Ook kwam het woord van de Eeuwige
tot mij: 2 Gij zult u geen vrouw nemen en gij zult geen zonen of dochters
hebben te dezer plaatse; 3 want zo zegt de Eeuwige van de zonen en de
dochters, die te dezer plaatse geboren worden, en van hun moeders die hen
baren, en van hun vaders die hen verwekken, in dit land: 4 Aan dodelijke
ziekten zullen zij sterven, zij zullen niet beklaagd noch begraven worden, tot
mest op de akker zullen zij zijn; of door het zwaard en de honger zullen zij
aan hun eind komen, en hun lijken zullen tot voedsel zijn voor het gevogelte
des hemels en het gedierte der aarde. 5 Want zo zegt de Eeuwige: Gij moogt
geen klaaghuis binnentreden, gij moogt niet gaan om rouwbeklag te doen en hun
geen deelneming betonen, want Ik neem van dit volk mijn vrede weg, luidt het
woord van de Eeuwige, de genade en het erbarmen! 6 Groten en kleinen zullen
in dit land sterven zonder begraven te worden, men zal hen niet beklagen en
niemand zal zich om hen insnijdingen maken of zich kaal scheren; 7 men zal
geen brood breken ten rouw om iemand te troosten over een dode, men zal hun
ook geen troostbeker te drinken geven om iemands vader of moeder. 8 Gij moogt
ook geen huis van feestgelag binnentreden om bij hen te zitten en te eten en
te drinken; 9 want zo zegt de Eeuwige der heerscharen, de God van Israel:
Zie, Ik doe in deze plaats voor uw ogen en in uw dagen verstommen de stem der
vreugde en de stem der vrolijkheid, de stem van de bruidegom en de stem der
bruid! 10 Wanneer gij nu aan dit volk al deze woorden verkondigt, en zij tot u
zeggen: Waarom heeft de Eeuwige al dit groot onheil over ons uitgesproken, wat
is onze ongerechtigheid en wat is onze zonde, waarmede wij tegen de Eeuwige,
onze God, gezondigd hebben? 11 Dan zult gij tot hen zeggen: Omdat uw vaderen
Mij hebben verlaten, luidt het woord van de Eeuwige, en andere goden zijn
achternagelopen en die hebben gediend en zich voor die hebben nedergebogen, en
Mij hebben verlaten en mijn wet niet hebben gehouden, 12 en omdat gij nog
erger hebt gedaan dan uw vaderen, doordat ieder van u wandelt naar de
verstoktheid van zijn boos hart in plaats van naar Mij te horen, 13 daarom
zal Ik u wegslingeren uit dit land naar een land dat gij niet hebt gekend, gij
noch uw vaderen, en daar zult gij andere goden dienen dag en nacht, doordat Ik
u geen genade zal bewijzen. 14 Daarom zie, de dagen komen, luidt het woord van
de Eeuwige, dat niet meer zal gezegd worden: Zo waar de Eeuwige leeft, die de
Israëlieten uit het land Egypte heeft gebracht, 15 maar veeleer: Zo waar de
Eeuwige leeft, die de Israëlieten heeft doen optrekken uit het Noorderland en
uit al de landen waarheen Hij hen verdreven had; ja, Ik zal hen terugbrengen
in het land dat Ik aan hun vaderen gegeven had. 16 Zie, Ik ontbied vele
vissers, luidt het woord van de Eeuwige, die hen zullen opvissen, en daarna
zal Ik vele jagers ontbieden, die hen zullen opjagen van elke berg en elke
heuvel, en uit de rotskloven; 17 want mijn ogen zijn op al hun wegen,
deze zijn voor Mij niet verborgen, en hun ongerechtigheid is voor mijn ogen
niet bedekt. 18 Daarom zal Ik eerst hun ongerechtigheid en hun zonde
dubbel vergelden, omdat zij mijn land hebben ontwijd met het aas van hun
gruwelen en afschuwelijkheden, waarmede zij mijn erfdeel hebben vervuld. 19
Eeuwige, mijn sterkte en mijn burcht, mijn toevlucht ten dage der benauwdheid,
tot U zullen volken komen van de einden der aarde en zeggen: Enkel leugen
hebben onze vaderen bezeten, nietigheid, waaronder niet een, die baat kon
brengen. 20 Zou een mens zich goden maken? Maar dat zijn geen goden! 21
Daarom zie, Ik laat hen ditmaal gewaarworden, Ik laat hen gewaarworden mijn
hand en mijn kracht, en zij zullen weten, dat mijn naam is: Eeuwige.
Eruit gelicht:
-
stond Moshé
met Samuel voor Mij (15:1). Beide stonden voor G’d om voor het volk genade af
te bidden.
-
ter wille
van Manasse (15:4b) Zie 2 Kon. 21:16, 17 Ook vergoot Manasse zoveel onschuldig
bloed, dat hij Jeruzalem daarmee vulde van het ene einde tot het andere; nog
boven de zonde die hij Juda had doen bedrijven, waardoor het deed wat kwaad is
in de ogen van de Eeuwige. Het overige van de geschiedenis van Manasse en
alles wat hij gedaan heeft en de zonde die hij heeft bedreven, is dat niet
beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Juda?
-
Gij hebt Mij
verworpen, luidt het woord van de Eeuwige (15:6). Ze leefden niet meer in
overeenstemming met G’ds wetten en inzettingen (de Tora)
-
Ik doe
onverhoeds op hen vallen angst en verschrikkingen (15:8b). Ze ontvangen de
straf die in Deut. 27 voorzegd was.
-
Wee mij,
mijn moeder, dat gij mij gebaard hebt, een man van twist en gekrakeel voor het
gehele land! Ik heb niet te leen gegeven en men heeft mij niet te leen
gegeven, toch vervloeken mij allen (15:10). De inwoners van Anatoth hadden
vanwege zijn profetieën een hekel aan Jeremia.
-
Ja, Ik zal u
bevrijden uit de hand der bozen, u verlossen uit de vuist der geweldenaars.
(15:21). Ondanks de oordelen geeft G’d de belofte van herstel.
-
Gij zult u
geen vrouw nemen en gij zult geen zonen of dochters hebben te dezer plaatse;
(16:2). Om duidelijk te laten zien dat G’d Zijn oordelen uitgevoerd zullen
worden (waaraan hij zijn kinderen niet wil blootstellen)
-
want zo zegt
de Eeuwige der heerscharen, de God van Israël: Zie, Ik doe in deze plaats voor
uw ogen en in uw dagen verstommen de stem der vreugde en de stem der
vrolijkheid, de stem van de bruidegom en de stem der bruid! (16:9) Herhaling
van hetzelfde wat in Jeremia 7:34 staat en ook verder in Jeremia 25:10. Het is
vast besloten als het volk zich niet bekeert. In Jeremia 33:11 geeft G’d
echter weer de belofte dat het weer zal veranderen. “Jeremia 33:11 en de stem
der vrolijkheid, de stem van de bruidegom en de stem der bruid, de stem van
hen die zeggen: Looft de Eeuwige der heerscharen, want de HERE is goed, want
zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid! terwijl zij lofoffers in het huis
des HEREN brengen; want Ik zal in het lot van het land een keer brengen, zodat
het wordt als tevoren, zegt de Eeuwige.”
-
Dan zult gij
tot hen zeggen: Omdat uw vaderen Mij hebben verlaten, luidt het woord van de
Eeuwige, en andere goden zijn achternagelopen en die hebben gediend en zich
voor die hebben nedergebogen, en Mij hebben verlaten en mijn wet niet hebben
gehouden, en omdat gij nog erger hebt gedaan dan uw vaderen, doordat ieder
van u wandelt naar de verstoktheid van zijn boos hart in plaats van naar Mij
te horen, (16:11 en 12). Voor dat de genoemde oordelen uitgevoerd worden geeft
G’d duidelijk de oorzaak te kennen. Namelijk omdat zij en hun ouders niet meer
in overeenstemming met de Thora leefden. Weer wordt het gezegt om het volk tot
bekering te manen zodat de oordelen niet uitgevoerd behoeven te worden.
-
daarom zal
Ik u wegslingeren uit dit land naar een land dat gij niet hebt gekend, gij
noch uw vaderen, en daar zult gij andere goden dienen dag en nacht, doordat Ik
u geen genade zal bewijzen. (16:13). Het loslaten van de Thora heeft als
gevolg dat het land Israël je uitspuugt. Zie Lev. 18:
26 “Gij echter zult mijn
inzettingen en mijn verordeningen in acht nemen en geen van deze gruwelen
doen, noch de geboren Israëliet, noch de vreemdeling die in uw midden
vertoeft; 27 want al deze gruwelen deden de lieden van het land, die voor u
waren, zodat het land onrein werd. 28 Opdat het land u niet uitspuwe, wanneer
gij het verontreinigt, zoals het uitgespuwd heeft het volk, dat voor u was.”
Ook wordt daarin weer gezien dat de afgoden die ze dienen geen enkele macht
bezitten om hen te helpen.
-
Daarom zie,
de dagen komen, luidt het woord van de Eeuwige, dat niet meer zal gezegd
worden: Zo waar de Eeuwige leeft, die de Israëlieten uit het land Egypte heeft
gebracht, maar veeleer: Zo waar de Eeuwige leeft, die de Israëlieten heeft
doen optrekken uit het Noorderland en uit al de landen waarheen Hij hen
verdreven had; ja, Ik zal hen terugbrengen in het land dat Ik aan hun vaderen
gegeven had. (16:14, 15). Het volk wat verdreven is zal terugkomen om niet
meer weggehaald te worden. Daarin zal G’ds Naam geheiligd worden.
-
Zie, Ik
ontbied vele vissers, luidt het woord van de Eeuwige, die hen zullen opvissen,
en daarna zal Ik vele jagers ontbieden, die hen zullen opjagen van elke berg
en elke heuvel, en uit de rotskloven; (16:16). Het oordeel zal zo erg zijn dat
niemand er aan zal ontkomen. De vissers en de jagers zullen als het ware de
verstopten tevoorschijn halen en de gevluchte achterhalen.
-
want mijn
ogen zijn op al hun wegen, deze zijn voor Mij niet verborgen, en hun
ongerechtigheid is voor mijn ogen niet bedekt (16:17) De oordelen overkomen
hun vanwege hun eigen gedrag.
-
Daarom zal
Ik eerst hun ongerechtigheid en hun zonde dubbel vergelden, omdat zij mijn
land hebben ontwijd met het aas van hun gruwelen en afschuwelijkheden,
waarmede zij mijn erfdeel hebben vervuld. (16:18). Ze zullen zelf de straf
voor hun zonden dragen totdat ze de staf gedragen hebben. Zie Jesaja 40:
1,2 Troost, troost mijn
volk, zegt uw God. Spreekt tot het hart van Jeruzalem, roept het toe, dat zijn
lijdenstijd volbracht is, dat zijn ongerechtigheid geboet is, dat het uit de
hand van de Eeuwige dubbel ontvangen heeft voor al zijn zonden.
-
Eeuwige,
mijn sterkte en mijn burcht, mijn toevlucht ten dage der benauwdheid, tot U
zullen volken komen van de einden der aarde en zeggen: Enkel leugen hebben
onze vaderen bezeten, nietigheid, waaronder niet een, die baat kon brengen.
(16:19). Zelfs de volken zullen (in de messiaanse tijd) zeggen dat hun vaders
zich zondig hebben gedragen daarom zou het eigen volk Israël zich nu al moeten
bekeren.
-
Zou een mens
zich goden maken? Maar dat zijn geen goden! Daarom zie, Ik laat hen ditmaal
gewaarworden, Ik laat hen gewaarworden mijn hand en mijn kracht, en zij zullen
weten, dat mijn naam is: Eeuwige. (16:20,21) Uiteindelijk zullen alle mensen
het weten dat de Eeuwige de enige G’d is als alle afgoden machteloos blijken
te zijn.