| |
Thora-gedeelte
Pekudei (heffing)
Pekudei(kosten,
oordelen), Ex
38:21-40:38, Haftara: I Koningen 7:51-8:21
Ex
38:21-40:38 21 Dit zijn de kosten van de tabernakel, de tabernakel
der getuigenis, die berekend zijn op bevel van Moshé door de
Levieten onder leiding van Itamar, de zoon van de priester Aharon.
22 Besaleel nu, de zoon van Uri, de zoon van Chur, uit de stam Juda,
maakte alles wat de Eeuwige Moshé geboden had, 23 en met hem
Oholiab, de zoon van Achisamak, uit de stam Dan, een handwerker en
kunstenaar, vervaardiger van veelkleurig weefwerk in blauwpurper,
roodpurper, scharlaken en fijn linnen. 24 Al het goud dat gebruikt
werd bij de verrichting van alle werkzaamheden aan het heiligdom,
het goud van het beweegoffer, was negenentwintig talenten en
zevenhonderd en dertig sikkels, naar de heilige sikkel. 25 Het
zilver van de getelden der vergadering was honderd talenten en
duizend zevenhonderd en vijfenzeventig sikkels naar de heilige
sikkel: 26 een beka per hoofd, dat is een halve sikkel , naar de
heilige sikkel, voor ieder die tot de getelden ging behoren, van
twintig jaar oud en daarboven, ten getale van
zeshonderdendrieduizend vijfhonderd en vijftig man. 27 Honderd
talenten zilver dienden om de voetstukken van het heiligdom en van
het voorhangsel te gieten, honderd voetstukken, naar de honderd
talenten, een talent voor een voetstuk. 28 Van de duizend
zevenhonderd en vijfenzeventig sikkels maakte hij haken voor de
pilaren, overtrok er hun boveneinde mee en maakte daarvoor
verbindingen. 29 Het koper van het beweegoffer was zeventig
talenten en tweeduizend vierhonderd sikkels. 30 Daarvan maakte hij
de voetstukken voor de ingang van de tent der samenkomst, het
koperen altaar met het bijbehorende koperen traliewerk , al het
gerei van het altaar, 31 de voetstukken van de voorhof rondom, de
voetstukken van de poort van de voorhof, al de pinnen van de
tabernakel en al de pinnen van de voorhof rondom. 39:1 Van het blauwpurper,
roodpurper en scharlaken maakten zij ambtsklederen voor de dienst in
het heiligdom; ook maakten zij de heilige klederen die voor Aharon
bestemd waren, zoals de Eeuwige Moshé geboden had. 2 Hij maakte de
efod van goud, blauwpurper , roodpurper, scharlaken en getweernd
fijn linnen. 3 Zij pletten de gouden platen en hij sneed ze in
draden, om die te verwerken tussen het blauwpurper, het roodpurper,
het scharlaken en het fijn linnen: kunstig werk. 4 Verbonden
schouderstukken maakten zij ervoor, aan de beide einden was de efod
verbonden; 5 en de gordel om hem aan te binden, die daarmee een
geheel vormde, was op dezelfde wijze vervaardigd: van goud,
blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getweernd fijn linnen, zoals
de Eeuwige Moshé geboden had. 6 Zij bewerkten de chrysopraasstenen,
ingevat in gouden kassen, gegraveerd als zegelgraveerwerk, met de
namen der zonen van Israel. 7 Hij zette ze op de schouderstukken
van de efod als gedachtenisstenen voor de Israelieten, zoals de
Eeuwige Moshé geboden had. 8 En hij maakte het borstschild,
kunstig werk, op dezelfde wijze als de efod: van goud, blauwpurper,
roodpurper, scharlaken en getweernd fijn linnen. 9 Vierkant was
het; dubbel maakten zij het borstschild, een span lang en een span
breed, dubbel. 10 Zij vulden het met vier rijen stenen: een rij
rode jaspis, chrysoliet en malachiet, de eerste rij; 11 de tweede
rij: hematiet, lazuursteen en prasem; 12 de derde rij: barnsteen,
agaat en amethist; 13 de vierde rij: turkoois, chrysopraas en
nefriet. In gouden kassen waren zij ingevat in hun zettingen. 14
De stenen overeenkomstig de namen der zonen van Israel, waren twaalf
in getal, overeenkomstig hun namen; als zegelgraveerwerk waren zij,
elk met zijn naam, voor de twaalf stammen. 15 Zij maakten op het
borstschild gedraaide kettinkjes, vlechtwerk van louter goud. 16
Zij maakten twee gouden kassen en twee gouden ringen en zetten de
beide ringen aan de beide einden van het borstschild. 17 Zij deden
de beide gevlochten kettinkjes van goud in de beide ringen aan de
einden van het borstschild. 18 De beide andere einden der beide
gevlochten kettinkjes maakten zij aan de beide kassen vast en zetten
ze op de schouderstukken van de efod, aan de voorkant. 19 Zij
maakten twee gouden ringen en zetten ze aan de beide einden van het
borstschild, op de binnenrand, die naar de efod was toegekeerd. 20
Ook maakten zij twee gouden ringen en zetten die op de beide
schouderstukken van de efod, onderaan aan de voorkant, dicht bij de
plaats waar hij verbonden was, boven de gordel van de efod. 21
Zij bonden het borstschild met zijn ringen aan de ringen van de efod
vast met een blauwpurperen snoer, zodat het op de gordel van de efod
vastzat, en het borstschild niet van de efod kon afschuiven, zoals
de Eeuwige Moshé geboden had. 22 En hij maakte het opperkleed van
de efod, weefwerk, geheel blauwpurper. 23 De opening van het
opperkleed was in het midden ervan als bij een pantser, rondom die
opening was een rand, opdat het niet scheurde . 24 Zij zetten op
de zomen van het opperkleed granaatappels in blauwpurper,
roodpurper en scharlaken, getweernd. 25 Zij maakten belletjes van
louter goud en zetten de belletjes tussen de granaatappels op de
zomen van het opperkleed , overal tussen de granaatappels: 26
telkens een belletje en een granaatappel, rondom op de zomen van het
opperkleed voor de dienst, zoals de Eeuwige Moshé geboden had . 27
En zij maakten de onderklederen van fijn linnen, weefwerk, voor
Aharon en zijn zonen, 28 de tulband van fijn linnen, de sierlijke
hoofddoeken van fijn linnen, de linnen broeken van getweernd fijn
linnen, 29 en de gordel van getweernd fijn linnen, blauwpurper,
roodpurper en scharlaken: veelkleurig weefwerk, zoals de Eeuwige
Moshé geboden had. 30 Zij maakten een plaat, de heilige diadeem,
van louter goud, en schreven daarin een inschrift, zegelgraveerwerk:
Voor de Eeuwige heilig. 31 Zij zetten er een blauwpurperen snoer
aan om ze op de tulband vast te maken, zoals de Eeuwige Moshé
geboden had. 32 Toen was alle arbeid aan de tabernakel, de tent der
samenkomst, voltooid, en de Israelieten hadden het werk verricht
overeenkomstig alles wat de Eeuwige Moshé geboden had, zo hadden zij
het verricht. 33 En zij brachten de tabernakel tot Moshé , de tent
met al haar gerei, de haken, planken, dwarsbalken, pilaren met hun
voetstukken, 34 het dekkleed van roodgeverfde ramsvellen , het
dekkleed van tachasvellen, het voorhangsel ter bedekking, 35 de
ark der getuigenis met de draagstokken en het verzoendeksel, 36 de
tafel, al haar gerei en het toonbrood , 37 de kandelaar van louter
goud, zijn lampen (de lampen die men daarop hun plaats geven moest)
en al zijn gerei, de olie voor het licht, 38 het gouden altaar, de
zalfolie, het welriekend reukwerk, het gordijn voor de ingang der
tent, 39 het koperen altaar met het bijbehorend koperen
traliewerk, de draagstokken en al zijn gerei , het wasvat met zijn
voetstuk, 40 de gordijnen van de voorhof, zijn pilaren en zijn
voetstukken, en het gordijn voor de poort van de voorhof, zijn
touwen en zijn pinnen, al het gerei voor de dienst van de
tabernakel, de tent der samenkomst, 41 de ambtsklederen voor de
dienst in het heiligdom, de heilige klederen voor de priester Aharon,
en de klederen van zijn zonen, om het priesterambt te bekleden. 42
Overeenkomstig alles, wat de Eeuwige Moshé geboden had, zo hadden de
Israelieten al de arbeid verricht. 43 En Moshé zag al het werk, en
zie , zij hadden het gemaakt zoals de Eeuwige geboden had; zo hadden
zij het gemaakt . Toen zegende Moshé hen.
40:1 De Eeuwige sprak tot Moshé:
2 Op de eerste dag van de eerste maand zult gij de tabernakel, de
tent der samenkomst, oprichten. 3 Gij zult daarin de ark der
getuigenis plaatsen en gij zult de ark door het voorhangsel aan het
oog onttrekken. 4 Gij zult de tafel brengen en schikken wat erop
behoort; gij zult de kandelaar brengen en zijn lampen erop zetten.
5 Gij zult het gouden altaar voor het reukwerk voor de ark der
getuigenis zetten. Gij zult het gordijn voor de ingang van de
tabernakel ophangen. 6 Gij zult het brandofferaltaar voor de
ingang van de tabernakel, de tent der samenkomst, zetten. 7 Gij
zult het wasvat tussen de tent der samenkomst en het altaar zetten
en er water in doen. 8 Gij zult de voorhof rondom uitzetten en het
gordijn voor de poort van de voorhof ophangen . 9 Dan zult gij de
zalfolie nemen en de tabernakel met al wat daarin is, zalven; zo
zult gij hem heiligen met al zijn gerei , en hij zal heilig zijn.
10 Ook zult gij het brandofferaltaar zalven met al zijn gerei; zo
zult gij het heiligen, en het altaar zal allerheiligst zijn. 11
Ook zult gij het wasvat met zijn voetstuk zalven en het heiligen.
12 Dan zult gij Aharon en zijn zonen doen naderen tot de ingang van
de tent der samenkomst en gij zult hen met water wassen. 13 Gij
zult Aharon met de heilige klederen bekleden, hem zalven en heiligen
, om voor Mij het priesterambt te bekleden. 14 Ook zijn zonen zult
gij doen naderen en hen met onderklederen kleden. 15 Gij zult hen
zalven, zoals gij hun vader gezalfd hebt, om voor Mij het
priesterambt te bekleden; en dit geschiedt, opdat hun zalving voor
hen tot een altoosdurend priesterschap zij in hun geslachten. 16 En
Moshé deed dit; overeenkomstig alles wat de Eeuwige hem geboden had,
zo deed hij. 17 Het geschiedde in de eerste maand in het tweede
jaar op de eerste der maand dat de tabernakel werd opgericht. 18
Moshé richtte de tabernakel op, plaatste de voetstukken, stelde de
planken, bracht dwarsbalken aan en richtte de pilaren op. 19 Hij
breidde de tent over de tabernakel uit en legde het dekkleed der
tent er overheen, zoals de Eeuwige Moshé geboden had. 20 Hij nam
de getuigenis en legde die in de ark, hij schoof de draagstokken aan
de ark en legde het verzoendeksel bovenop de ark. 21 Hij bracht de
ark naar de tabernakel, hing het voorhangsel ter bedekking op en
onttrok de ark der getuigenis aan het oog, zoals de Eeuwige Moshé
geboden had. 22 Hij zette de tafel in de tent der samenkomst aan
de noordzijde van de tabernakel, buiten het voorhangsel. 23 Hij
schikte daarop het brood voor het aangezicht van de Eeuwige, zoals
de Eeuwige Moshé geboden had. 24 Hij plaatste de kandelaar in de
tent der samenkomst tegenover de tafel, aan de zuidzijde van de
tabernakel. 25 Hij zette de lampen erop voor het aangezicht van de
Eeuwige, zoals de Eeuwige Moshé geboden had. 26 Hij zette het
gouden altaar in de tent der samenkomst voor het voorhangsel. 27
Hij ontstak daarop welriekend reukwerk , zoals de Eeuwige Moshé
geboden had. 28 Hij hing het gordijn voor de ingang van de
tabernakel op. 29 Het brandofferaltaar zette hij bij de ingang van
de tabernakel, de tent der samenkomst , en hij offerde daarop het
brandoffer en het spijsoffer, zoals de Eeuwige Moshé geboden had.
10 Ook zult gij het brandofferaltaar zalven met al zijn gerei; zo
zult gij het heiligen, en het altaar zal allerheiligst zijn. 11
Ook zult gij het wasvat met zijn voetstuk zalven en het heiligen.
12 Dan zult gij Aharon en zijn zonen doen naderen tot de ingang van
de tent der samenkomst en gij zult hen met water wassen. 13 Gij
zult Aharon met de heilige klederen bekleden, hem zalven en heiligen
, om voor Mij het priesterambt te bekleden. 14 Ook zijn zonen zult
gij doen naderen en hen met onderklederen kleden. 15 Gij zult hen
zalven, zoals gij hun vader gezalfd hebt, om voor Mij het
priesterambt te bekleden; en dit geschiedt, opdat hun zalving voor
hen tot een altoosdurend priesterschap zij in hun geslachten. 16 En
Moshé deed dit; overeenkomstig alles wat de Eeuwige hem geboden had,
zo deed hij. 17 Het geschiedde in de eerste maand in het tweede
jaar op de eerste der maand dat de tabernakel werd opgericht. 18
Moshé richtte de tabernakel op, plaatste de voetstukken, stelde de
planken, bracht dwarsbalken aan en richtte de pilaren op. 19 Hij
breidde de tent over de tabernakel uit en legde het dekkleed der
tent er overheen, zoals de Eeuwige Moshé geboden had. 20 Hij nam
de getuigenis en legde die in de ark, hij schoof de draagstokken aan
de ark en legde het verzoendeksel bovenop de ark. 21 Hij bracht de
ark naar de tabernakel, hing het voorhangsel ter bedekking op en
onttrok de ark der getuigenis aan het oog, zoals de Eeuwige Moshé
geboden had. 22 Hij zette de tafel in de tent der samenkomst aan
de noordzijde van de tabernakel, buiten het voorhangsel. 23
Hij schikte daarop het brood voor het aangezicht van de Eeuwige,
zoals de Eeuwige Moshé geboden had. 24 Hij plaatste de kandelaar
in de tent der samenkomst tegenover de tafel, aan de zuidzijde van
de tabernakel. 25 Hij zette de lampen erop voor het aangezicht van
de Eeuwige, zoals de Eeuwige Moshé geboden had. 26 Hij zette het
gouden altaar in de tent der samenkomst voor het voorhangsel. 27
Hij ontstak daarop welriekend reukwerk , zoals de Eeuwige Moshé
geboden had. 28 Hij hing het gordijn voor de ingang van de
tabernakel op. 29 Het brandofferaltaar zette hij bij de ingang van
de tabernakel, de tent der samenkomst , en hij offerde daarop het
brandoffer en het spijsoffer, zoals de Eeuwige Moshé geboden had.
30 Hij zette het wasvat tussen de tent der samenkomst en het altaar
en hij deed er water in voor de afwassingen. 31 Moshé en Aäron en
diens zonen wiesen daarmee hun handen en hun voeten. 32 Wanneer
zij kwamen in de tent der samenkomst en wanneer zij naderden tot het
altaar, wiesen zij zich, zoals de Eeuwige Moshé geboden had. 33
Hij richtte de voorhof op rondom de tabernakel en het altaar, en hij
hing het gordijn voor de poort van de voorhof op. Zo voleindigde
Moshé het werk. 34 En de wolk bedekte de tent der samenkomst, en de
heerlijkheid van de Eeuwige vervulde de tabernakel, 35 zodat Moshé
de tent der samenkomst niet kon binnengaan, want de wolk rustte
daarop, en de heerlijkheid van de Eeuwige vervulde de tabernakel.
36 Wanneer de wolk zich verhief van boven de tabernakel, braken de
Israëlieten op, op al hun tochten. 37 Maar indien de wolk zich
niet verhief , dan braken zij niet op tot de dag , dat zij zich
verhief. 38 Want op de tabernakel rustte des daags de wolk van de
Eeuwige, en des nachts was er een vuur in voor de ogen van het
gehele huis Israël, op al zijn tochten.
I
Koningen 7:51-8:21 51 Toen al het werk dat koning Salomo aan het
huis van de Eeuwige deed, voltooid was , bracht Salomo de geheiligde
voorwerpen van zijn vader David erin; het zilver, het goud en die
voorwerpen legde hij in de schatkamers van het huis van de Eeuwige.
8:1 Toen vergaderde Salomo de
oudsten van Israël en al de stamhoofden, de familievorsten der
Israëlieten, tot koning Salomo te Jeruzalem, om de ark van het
verbond van de Eeuwige uit de stad Davids, dat is Sion, opwaarts te
brengen. 2 En alle mannen van Israël kwamen bij koning Salomo
samen, op het feest in de maand Etanim, dat is de zevende maand. 3
Toen alle oudsten van Israël gekomen waren , hieven de priesters de
ark op, 4 en zij brachten de ark van de Eeuwige, en de tent der
samenkomst en alle heilige voorwerpen die in de tent waren,
opwaarts; de priesters en de Levieten brachten ze opwaarts. 5
Koning Salomo nu en de gehele vergadering van Israël met hem, die
bij hem samengekomen was voor de ark, offerden schapen en runderen,
niet te tellen noch te berekenen vanwege de menigte. 6 Vervolgens
brachten de priesters de ark van het verbond van de Eeuwige naar
haar plaats, de achterzaal van het huis, het heilige der heiligen ,
onder de vleugels der cherubs; 7 want de cherubs spreidden beide
vleugels uit over de plaats der ark, zodat de cherubs de ark en haar
draagbomen van boven overdekten. 8 De draagbomen waren zo lang,
dat hun uiteinden van het heilige uit voor de achterzaal zichtbaar
waren, maar buiten kon men ze niet zien; zij zijn daar gebleven tot
op de huidige dag. 9 Er was niets in de ark dan alleen de twee
stenen tafelen die Moshé op Horeb erin gelegd had, de tafelen van
het verbond dat de Eeuwige met de Israëlieten gesloten had , bij hun
uittocht uit het land Egypte. 10 Toen de priesters uit het
heiligdom naar buiten traden, vulde een wolk het huis van de
Eeuwige, 11 zodat de priesters vanwege de wolk niet konden blijven
staan om dienst te doen , want de heerlijkheid van de Eeuwige had
het huis van de Eeuwige vervuld. 12 Toen zeide Salomo: de Eeuwige
heeft gezegd in donkerheid te willen wonen; 13 voltooid heb ik de
bouw van het huis U ter woning, een vaste plaats om daar eeuwig te
wonen . 14 Daarna wendde de koning zich om en zegende de gehele
gemeente van Israel, terwijl de gehele gemeente van Israël stond .
15 En hij zeide: Geprezen zij de Eeuwige, de God van Israël, die
met zijn hand volbracht heeft, hetgeen Hij met zijn mond aldus tot
mijn vader David gesproken had: 16 van de dag af, dat Ik mijn volk
Israel uit Egypte leidde, heb Ik geen stad uit alle stammen van
Israël verkoren om er een huis te bouwen, opdat mijn naam daar zijn
zou, maar Ik heb David verkoren om over mijn volk Israël te
heersen. 17 Toen mijn vader David voornemens was een huis te
bouwen voor de naam van de Eeuwige , de God van Israël, 18 zeide
de Eeuwige tot mijn vader David: dat gij het voornemen hadt voor
mijn naam een huis te bouwen, gij hebt er goed aan gedaan, dat gij
dit voornemens waart, 19 gij evenwel zult het huis niet bouwen ,
maar de zoon die uit uw lendenen zal voortkomen, die zal het huis
voor mijn naam bouwen. 20 de Eeuwige nu heeft het woord, dat Hij
gesproken had, gestand gedaan, en ik ben opgetreden in de plaats van
mijn vader David, en heb mij gezet op de troon van Israel, zoals de
Eeuwige gesproken heeft, en ik heb dit huis voor de naam van de
Eeuwige, de God van Israel , gebouwd, 21 en er een plaats bereid
voor de ark, waarin het verbond van de Eeuwige berust, dat Hij met
onze vaderen gesloten heeft, toen Hij hen uit het land Egypte had
geleid.
|
|
> Overeenkomstig
alles, wat de Eeuwige Moshé geboden had, zo hadden de Israëlieten al de
arbeid verricht (39:42). Sommige instructies zijn begrijpelijk of logisch.
Anderen minder en nog weer anderen helemaal niet. Daar is meer geloof voor
aanwezig bij het uitvoeren ervan. De instructies van G’d opvolgen zoals
gevraagd vraagt geloof en overgave.
> opdat
hun zalving voor hen tot een altoosdurend priesterschap zij in hun
geslachten (40:15) Ook de toekomstige priesters zullen uit het geslacht van
Levi, uit de familielijn van de cohaniem komen.
> En
de wolk bedekte de tent der samenkomst, en de heerlijkheid van de Eeuwige
vervulde de tabernakel, zodat Moshé de tent der samenkomst niet kon
binnengaan, want de wolk rustte daarop, en de heerlijkheid van de Eeuwige
vervulde de tabernakel. (40:34,35). Daar waar de instructies van G’d
opgevolgd zijn kan G’d plaatsnemen in de tabernakel en zal Hij plaatsnemen.
Hooglied 5:1 Ik ben gekomen tot mijn hof, mijn zuster, bruid.
> Wanneer
de wolk zich verhief van boven de tabernakel, braken de Israëlieten op, op
al hun tochten. Maar indien de wolk zich niet verhief , dan braken zij niet
op tot de dag , dat zij zich verhief (40:36, 37) Het volk Israël kwam in
beweging op het moment dat G’d dat wilde, eerder niet, later ook niet.
> Wanneer
de wolk zich verhief van boven de tabernakel, braken de Israëlieten op, op
al hun tochten. Maar indien de wolk zich niet verhief , dan braken zij niet
op tot de dag , dat zij zich verhief. Want op de tabernakel rustte des
daags de wolk van de Eeuwige, en des nachts was er een vuur in voor de ogen
van het gehele huis Israël, op al zijn tochten (40:36-38). G’ds aanwezigheid
is essentieel voor het bepalen van de juiste koers en richting. Daar waar
het volk zich aan G’ds instructies hield was daar G’ds aanwezigheid die hen
voorging. In het centrum van G’ds aanwezigheid in de tabernakel en
later de Tempel, in de ark waren de 2 stenen tafelen met de tien geboden die
een samenvatting waren voor de gehele Thora.
Links voor bestudering
van het Thoragedeelte:
Nederlands:
http://www.joodsleven.nl/
http://www.nik.nl (onder Over Jodendom,
Parasje van de week)
http://bethhamidrash.org/online/parashat-hashavua/
Engels:
http://ravkooktorah.org/
http://www.machonmeir.net/
http://www.torah.org/learning/torahportion.php3
http://www.chabad.org/parshah/default.asp
http://www.shemayisrael.co.il/parsha/eylevine/Archives.htm
http://israelvisit.co.il/top/previous.shtml
|