| |
Thora-gedeelte Be-Hukkotai
Be-Hukkotai, Lev 26:3-27:34, Haftarah: Jer
16:19-17:14
Be-Hukkotai
Lev 26:3-27:34 3 Indien
gij in mijn inzettingen wandelt en mijn geboden nauwgezet in acht
neemt, 4 dan zal Ik u te rechter tijd uw regens geven , zodat het
land zijn opbrengst geeft en het geboomte des velds zijn vrucht
draagt; 5 de dorstijd zal bij u duren tot de wijnoogst , en de
wijnoogst tot de zaaitijd; gij zult uw brood eten tot verzadiging en
veilig in uw land wonen. 6 En Ik zal vrede in het land geven,
zodat gij nederliggen zult, zonder dat iemand u opschrikt; Ik zal de
wilde dieren uit het land uitroeien, en het zwaard zal uw land niet
teisteren. 7 En gij zult uw vijanden vervolgen, en zij zullen voor
uw aangezicht door het zwaard vallen. 8 Vijf van u zullen honderd
achtervolgen , en honderd van u zullen tienduizend achtervolgen, en
uw vijanden zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen. 9 En
Ik zal Mij tot u wenden, u vruchtbaar doen zijn en u talrijk maken,
en Ik zal mijn verbond met u bevestigen. 10 En gij zult het
overjarige, dat overgebleven is , eten, en het overjarige zult gij
voor het nieuwe moeten wegdoen. 11 En Ik zal mijn tabernakel in uw
midden zetten , en Ik zal geen afkeer van u hebben, 12 maar Ik zal
in uw midden wandelen en u tot een God zijn en gij zult Mij tot een
volk zijn. 13 Ik ben de Eeuwige, uw God, die u uit het land Egypte heb
geleid, opdat gij hun niet meer tot slaven zoudt zijn; Ik heb de
stangen van uw juk verbroken en u rechtop doen gaan. 14 Maar indien
gij naar Mij niet luistert en al deze geboden niet doet, 15 indien
gij mijn inzettingen versmaadt en van mijn verordeningen een afkeer
hebt, zodat gij geen van mijn geboden doet en mijn verbond
verbreekt, 16 dan zal Ik ook aldus met u doen en met verschrikking
u bezoeken: tering en koorts , die de ogen verteren en het leven
doen verkwijnen; dan zult gij tevergeefs uw zaad zaaien, want uw
vijanden zullen het eten . 17 Ik zal mijn aangezicht tegen u
keren, zodat gij voor uw vijanden geslagen zult worden , en die u
haten, zullen over u heersen , en gij zult vluchten, zonder dat
iemand u vervolgt. 18 En indien gij desniettegenstaande niet naar
Mij luistert, dan zal Ik u blijven tuchtigen wegens uw zonden, tot
zevenmaal toe, 19 en uw trotse macht zal Ik breken en uw hemel
maken als ijzer en uw land als koper. 20 Dan zal uw kracht
tevergeefs verbruikt worden ; uw land zal zijn opbrengst niet geven
en het geboomte des lands zal zijn vrucht niet dragen. 21 Indien
gij u tegen Mij verzet en naar Mij niet wilt luisteren, dan zal Ik u
nog zevenmaal harder slaan, naar uw zonden ; 22 Ik zal het wild
gedierte op u loslaten, dat u van kinderen beroven en uw vee
uitroeien zal en uw aantal zo zal verminderen, dat uw wegen verlaten
zullen zijn. 23 Indien gij u door deze tuchtiging nog niet tot Mij
keert en u tegen Mij blijft verzetten, 24 dan zal ook Ik Mij tegen
u verzetten en dan zal Ik u ook zevenmaal slaan wegens uw zonden,
25 en over u een zwaard brengen, dat wraak neemt over het verbond;
wanneer gij dan in uw steden bijeenkomt, dan zal Ik de pest onder u
zenden en gij zult aan de vijand overgeleverd worden. 26 Als Ik u
de staf des broods verbreek, dan zullen tien vrouwen uw brood in
een oven bakken en zij zullen uw brood afgewogen teruggeven, en gij
zult eten, maar niet verzadigd worden. 27 En indien gij desondanks
niet naar Mij luistert en u tegen Mij blijft verzetten, 28 dan zal
Ik Mij met grimmigheid tegen u verzetten en Ik, ja Ik, zal u
zevenmaal tuchtigen over uw zonden, 29 en gij zult het vlees uwer
zonen eten en het vlees uwer dochters zult gij eten. 30 En uw
hoogten zal Ik verwoesten en uw wierookaltaren uitroeien; Ik zal uw
lijken werpen op de lijken uwer afgoden en Ik zal een afkeer van u
hebben. 31 Uw steden zal Ik tot een puinhoop maken en uw
heiligdommen verwoesten en Ik wil niet meer uw liefelijke reuk
ruiken. 32 Ik zelf zal het land verwoesten, zodat uw vijanden, die
daarin wonen, zich daarover zullen ontzetten. 33 Maar u zal Ik
onder de volken verstrooien en Ik zal achter u het zwaard trekken,
en uw land zal een woestenij zijn en uw steden een puinhoop. 34
Dan zal het land zijn sabbatsjaren vergoed krijgen, al de dagen dat
het woest ligt en gij in het land uwer vijanden zijt; dan zal het
land rusten en zijn sabbatsjaren vergoeden. 35 Al de tijd der
verwoesting zal het rusten, de rust die het niet gehad heeft
gedurende uw sabbatsjaren, toen gij daarin woondet. 36 En Ik zal
vrees brengen in de harten van hen die van u zijn overgebleven, in
de landen hunner vijanden, zodat het geluid van een opgewaaid blad
hen opjaagt, en zij zullen vluchten, zoals men vlucht voor het
zwaard , en vallen, zonder dat er een vervolger is. 37 En de een
zal over de ander struikelen als voor het zwaard, zonder dat er een
vervolger is, en gij zult voor uw vijanden geen stand kunnen
houden. 38 En gij zult onder de volken te gronde gaan, en het land
uwer vijanden zal u verteren. 39 En wie van u overgebleven zijn,
zullen in de landen hunner vijanden wegkwijnen vanwege hun
ongerechtigheid en ook vanwege de ongerechtigheden hunner vaderen
zullen zij, evenals dezen, wegkwijnen. 40 Maar belijden zij hun
ongerechtigheid en die hunner vaderen, in de ontrouw waarmede zij
tegen Mij ontrouw zijn geweest, en ook dat zij zich tegen Mij verzet
hebben, 41 (ook Ik verzette Mij tegen hen en bracht hen in het
land hunner vijanden) of vernedert zich dan hun onbesneden hart en
boeten zij dan hun ongerechtigheid, 42 dan zal Ik mijn verbond met
Jakob gedenken ; ook mijn verbond met Isaak en ook mijn verbond met
Abraham zal Ik gedenken, en Ik zal het land gedenken. 43 Maar het
land zal door hen verlaten worden en het zal zijn sabbatsjaren
vergoed krijgen , terwijl het verwoest ligt zonder hen, en zij
zullen hun ongerechtigheid boeten, omdat, ja, omdat zij mijn
verordeningen versmaadden en van mijn inzettingen een afkeer
hadden. 44 Maar ook zelfs, wanneer zij in het land hunner vijanden
zijn, versmaad Ik hen niet en heb Ik geen afkeer van hen, zodat Ik
hen zou vernietigen en mijn verbond met hen verbreken: want Ik ben
de Eeuwige, hun God. 45 Maar Ik zal hun ten goede gedenken het verbond
met hun voorvaderen, die Ik voor de ogen der volken uit het land
Egypte heb geleid , om hun tot een God te zijn. Ik ben de Eeuwige. 46
Dit zijn de inzettingen en verordeningen en wetten, die de Eeuwige gegeven
heeft tussen Zich en de Israëlieten op de berg Sinai , door de
dienst van Mozes. 27:1 de Eeuwige sprak tot Mozes: 2 Spreek tot de
Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer iemand een gelofte aflegt, naar
uw schatting van personen voor de Eeuwige, 3 dan zal uw schatting zijn
voor iemand van het mannelijk geslacht van twintig tot zestig jaar;
uw schatting zal zijn vijftig sikkels zilver, naar de heilige
sikkel; 4 maar indien het iemand van het vrouwelijk geslacht is,
dan zal uw schatting dertig sikkels zijn . 5 Indien het iemand is
van vijf tot twintig jaar, dan zal uw schatting zijn voor iemand van
het mannelijk geslacht twintig sikkels en voor iemand van het
vrouwelijk geslacht tien sikkels. 6 Indien het een kind is van een
maand tot vijf jaar, dan zal uw schatting zijn voor een van het
mannelijk geslacht vijf sikkels zilver en voor een van het
vrouwelijk geslacht drie sikkels zilver. 7 Indien het iemand is
van zestig jaar of daarboven, indien het iemand van het mannelijk
geslacht is, dan zal uw schatting zijn vijftien sikkels, en voor
iemand van het vrouwelijk geslacht tien sikkels. 8 Maar indien hij
te arm is om uw schatting te betalen, dan zal men hem voor de
priester stellen , en de priester zal hem schatten; overeenkomstig
het vermogen van hem die de gelofte deed, zal de priester hem
schatten . 9 En indien het vee is, waarvan men de
Eeuwige een offergave
brengt, dan zal alles wat men daarvan de Eeuwige geeft, heilig zijn. 10
Men zal het niet verwisselen noch verruilen, goed voor slecht of
slecht voor goed. Maar indien men toch een stuk vee voor een ander
verruilt, dan zal dit zowel als het daarvoor verruilde heilig zijn.
11 Indien het enig stuk onrein vee is, waarvan men de
Eeuwige geen
offergave mag brengen, dan zal men dat dier voor de priester
stellen, 12 en de priester zal het schatten naar dat het goed of
slecht is; zoals de priester het schat, zal het zijn. 13 En indien
men het toch wil lossen, dan zal men een vijfde deel bij de
geschatte waarde voegen. 14 Wanneer iemand zijn huis heiligt als
iets heiligs voor de Eeuwige, dan zal de priester het schatten, naar dat
het goed of slecht is; zoals de priester het schat, zo zal het
vaststaan. 15 Maar indien hij, die geheiligd heeft, zijn huis wil
lossen, zal hij een vijfde deel van het geld van de geschatte waarde
daarbij voegen ; dan zal het van hem zijn. 16 Indien iemand een
deel van zijn grondbezit de Eeuwige heiligt, dan zal uw schatting zijn
overeenkomstig het daarin gezaaide: een homer zaaisel van gerst op
vijftig sikkels zilver. 17 Indien hij van het jubeljaar af zijn
akker heiligt, zal het op de geschatte waarde blijven staan. 18
Maar indien hij na het jubeljaar zijn akker heiligt, zal de priester
hem het geld berekenen overeenkomstig de jaren die nog overblijven
tot het jubeljaar, en het zal van de geschatte waarde afgetrokken
worden. 19 En indien hij, die de akker geheiligd heeft , erop
staat die te lossen, dan zal hij een vijfde deel van het geld van de
geschatte waarde daar bijvoegen, en die akker zal de zijne blijven.
20 Maar indien hij de akker niet lost, of indien hij de akker aan
iemand anders verkocht heeft, dan kan die niet meer gelost worden,
21 maar de akker zal, wanneer die in het jubeljaar vrijkomt,
de Eeuwige
heilig zijn, gelijk een akker, die onder de ban ligt; de priester
zal hem in bezit hebben. 22 En indien hij een akker, die hij
gekocht heeft , die niet tot zijn grondbezit behoorde, de
Eeuwige
heiligt, 23 zal de priester hem het bedrag van de geschatte waarde
tot het jubeljaar berekenen , en hij zal deze geschatte waarde op
die dag geven, als iets heiligs voor de Eeuwige. 24 In het jubeljaar komt
die akker terug aan hem van wie hij hem gekocht heeft , aan hem die
het land oorspronkelijk in bezit had. 25 En al de geschatte waarde
zal naar de heilige sikkel zijn: twintig gera zal die sikkel zijn.
26 Het eerstgeborene echter, dat als eerstgeborene de Eeuwige toebehoort
onder het vee , zal niemand heiligen, hetzij een rund, hetzij een
stuk kleinvee, het is van de Eeuwige. 27 Maar indien het van een stuk
onrein vee is, dan zal men het naar de geschatte waarde loskopen en
het vijfde deel daarvan erbij voegen, en indien het niet gelost
wordt, dan zal het verkocht worden naar de geschatte waarde. 28
Niets echter van hetgeen iemand de Eeuwige door de ban wijdt, uit al wat
hij bezit, van mens of vee, of zijn grondbezit, zal verkocht worden
of gelost: alles wat onder de ban ligt, dat is allerheiligst voor
de Eeuwige. 29 Niets, dat met de ban geslagen is, dat door de ban
getroffen is onder de mensen, kan losgekocht worden; het zal zeker
ter dood gebracht worden. 30 Ook is alle tiende van het land, van
het zaad des lands, van de vrucht van het geboomte, van de Eeuwige; het is
de Eeuwige heilig. 31 Maar indien iemand toch van zijn tiende zal willen
lossen, dan zal hij het vijfde deel daarvan erbij voegen. 32 En
alle tienden van runderen of kleinvee , al wat onder de staf
doorgaat , het tiende daarvan zal de Eeuwige heilig zijn. 33 Men zal
niet onderzoeken, of het goed of slecht is, en men zal het niet
verruilen; indien men het toch verruilt, dan zal dit zowel als het
verruilde de Eeuwige heilig zijn; het zal niet gelost worden. 34 Dit
zijn de geboden, die de Eeuwige Mozes gegeven heeft voor de Israëlieten op
de berg Sinai.
Jer 16:19-17:14 19
de Eeuwige,
mijn sterkte en mijn burcht, mijn toevlucht ten dage der
benauwdheid, tot U zullen volken komen van de einden der aarde en
zeggen: Enkel leugen hebben onze vaderen bezeten, nietigheid,
waaronder niet een , die baat kon brengen. 20 Zou een mens zich
goden maken? Maar dat zijn geen goden! 21 Daarom zie, Ik laat hen
ditmaal gewaarworden, Ik laat hen gewaarworden mijn hand en mijn
kracht, en zij zullen weten, dat mijn naam is: de Eeuwige. 17:1 De zonde
van Juda staat geschreven met ijzeren stift, gegrift met diamanten
spits in de tafel van hun hart en in de hoornen van hun altaren, 2
als een gedenkteken tegen hen in hun gewijde palen onder elke groene
boom en op de hoge heuvels, 3 de bergen in het veld. Uw vermogen,
al uw schatten zal Ik ten buit geven zonder prijs , om de zonde in
uw gehele gebied, 4 en gij zult uw hand moeten losmaken van het
erfdeel dat Ik u gegeven had, en Ik zal u uw vijanden doen dienen in
een land dat gij niet kent, want gij hebt een vuur ontstoken in mijn
toorn, dat aldoor zal branden. 5 Zo zegt de Eeuwige: Vervloekt is de man
die op een mens vertrouwt en vlees tot zijn arm stelt, wiens hart
van de Eeuwige wijkt; 6 hij toch zal zijn als een kale struik in de
steppe, die het niet merkt, als er iets goeds komt, maar staat in
dorre oorden in de woestijn, een ziltachtig, onbewoond land. 7
Gezegend is de man die op de Eeuwige vertrouwt, wiens betrouwen de
Eeuwige is ;
8 hij toch zal zijn als een boom, aan het water geplant, die zijn
wortels tot aan een beek uitslaat, en het niet merkt , als er hitte
komt, maar welks loof groen blijft, die in een jaar van droogte geen
zorg heeft en niet nalaat vrucht te dragen. 9 Arglistig is het
hart boven alles, ja, verderfelijk is het; wie kan het kennen ?
10 Ik, de Eeuwige, doorgrond het hart en toets de nieren, en dat, om aan
een ieder te geven naar zijn wegen, naar de vrucht zijner daden.
11 Een veldhoen, dat eieren uitbroedt, die het niet gelegd heeft,
zo is wie zich rijkdom verwerft, maar op onrechtmatige wijze; op de
helft zijner dagen zal hij die moeten achterlaten , en bij zijn
einde zal hij een dwaas zijn. 12 Troon der heerlijkheid, van ouds
verheven, plaats van ons heiligdom, 13 hope Israëls, de
Eeuwige, allen
die U verlaten, zullen beschaamd worden; wie afwijken, zullen in de
aarde geschreven worden, omdat zij de bron van levend water, de
Eeuwige,
verlieten. 14 Genees mij, de Eeuwige, dan zal ik genezen zijn ; help
mij, dan zal ik geholpen zijn , want Gij zijt mijn lof.
|
|
>
Indien gij in mijn
inzettingen wandelt en mijn geboden nauwgezet in acht neemt, dan zal Ik
u te rechter tijd uw regens geven, zodat het land zijn opbrengst geeft
en het geboomte des velds zijn vrucht draagt; de dorstijd zal bij u
duren tot de wijnoogst, en de wijnoogst tot de zaaitijd; gij zult uw
brood eten tot verzadiging en veilig in uw land wonen. En Ik zal vrede
in het land geven, zodat gij nederliggen zult, zonder dat iemand u
opschrikt; Ik zal de wilde dieren uit het land uitroeien, en het zwaard
zal uw land niet teisteren. (26:3-6) De Thora is een paraplu die G’d het
volk Israël heeft gegeven. Ze kunnen hem zelf boven zich houden door de
Thora te onderhouden. Het is een geestelijke wet; Als ze de Thora
onderhouden gaat het goed met ze.
>
En Ik zal mijn tabernakel in
uw midden zetten, en Ik zal geen afkeer van u hebben, maar Ik zal in uw
midden wandelen en u tot een God zijn en gij zult Mij tot een volk zijn.
(26:11,12) Daar waar de Thora wordt onderhouden woont G’d.
>
En indien gij
desniettegenstaande niet naar Mij luistert, dan zal Ik u blijven tuchtigen
wegens uw zonden, tot zevenmaal toe, en uw trotse macht zal Ik breken en uw
hemel maken als ijzer en uw land als koper. Dan zal uw kracht tevergeefs
verbruikt worden ; uw land zal zijn opbrengst niet geven en het geboomte des
lands zal zijn vrucht niet dragen. Indien gij u tegen Mij verzet en naar Mij
niet wilt luisteren, dan zal Ik u nog zevenmaal harder slaan, naar uw zonden;
(26:18-21) Tuchtiging heeft een helend en heiligend doel.
>
Ik zal mijn aangezicht tegen
u keren, zodat gij voor uw vijanden geslagen zult worden, en die u haten,
zullen over u heersen, en gij zult vluchten, zonder dat iemand u vervolgt
(26:17) Het afwijken van God resulteert er voor Israël uiteindelijk in dat ze
gedreven kunnen worden door angst.
>
Maar belijden zij hun
ongerechtigheid en die hunner vaderen, in de ontrouw waarmede zij tegen Mij
ontrouw zijn geweest, en ook dat zij zich tegen Mij verzet hebben, (ook Ik
verzette Mij tegen hen en bracht hen in het land hunner vijanden) of
vernedert zich dan hun onbesneden hart en boeten zij dan hun ongerechtigheid,
dan zal Ik mijn verbond met Ya’akov gedenken; ook mijn verbond met Itschak en
ook mijn verbond met Avraham zal Ik gedenken, en Ik zal het land gedenken.
(26:40-42). Herstel met G’d (en vergeving door G’d) kom na bekering.
>
Dan
zal Ik mijn verbond met Ya’akov gedenken; ook mijn verbond met Itschak en ook
mijn verbond met Avraham zal Ik gedenken, en Ik zal het land gedenken.(26:42)
De verdiensten van deze voorvaderen staan er ‘garant’ voor dat G’d Zijn
beloften niet zal vergeten. De verdiensten van Avraham waren het grootst. Hij
kon nl. niet van zijn voorvader(s) leren zoals Itschak en Ya’akov.
>
Maar het land zal door hen
verlaten worden en het zal zijn sabbatsjaren vergoed krijgen, terwijl het
verwoest ligt zonder hen, en zij zullen hun ongerechtigheid boeten, omdat,
ja, omdat zij mijn verordeningen versmaadden en van mijn inzettingen een
afkeer hadden. (26:43).
>
Gezegend ben je als je, je
vertrouwen volkomen op God stelt (Jer. 17:7)
Links voor
bestudering van het Thoragedeelte:
Nederlands:
http://www.joodsleven.nl/
http://www.nik.nl (onder Over
Jodendom, Parasje van de week)
http://bethhamidrash.org/online/parashat-hashavua/
Engels:
http://ravkooktorah.org/
http://www.machonmeir.net/
http://www.torah.org/learning/torahportion.php3
http://www.chabad.org/parshah/default.asp
http://www.shemayisrael.co.il/parsha/eylevine/Archives.htm
http://israelvisit.co.il/top/previous.shtml
|