43:1
Toen leidde hij mij naar de poort; het was de poort die gericht was naar het
oosten. 2 En zie, de heerlijkheid van de God van Israël kwam uit oostelijke
richting, er was een geluid als het gedruis van vele wateren en de aarde
straalde vanwege zijn heerlijkheid. 3 Het gezicht dat ik zag, was als het
gezicht dat ik gezien had, toen Hij kwam om de stad te vernielen, en het waren
gezichten als het gezicht dat ik gezien had bij de rivier de Kebar. Ik viel op
mijn aangezicht. 4 En de heerlijkheid van de Eeuwige ging het huis binnen
door de poort die naar het oosten gericht was, 5 en de Geest nam mij op en
bracht mij naar de binnenste voorhof, en zie, de heerlijkheid van de Eeuwige
vervulde het huis. 6 Toen hoorde ik Hem uit de tempel tot mij spreken,
terwijl de man naast mij stond, 7 en Hij zeide tot mij: Mensenkind, dit is
de plaats van mijn troon en de plaats mijner voetzolen, waar Ik wonen zal
onder de Israëlieten tot in eeuwigheid; het huis Israëls zal mijn heilige naam
niet meer verontreinigen, zij noch hun koningen, met hun ontucht en met de
lijken van hun koningen na hun dood. 8 Doordat zij hun drempel naast mijn
drempel gezet hadden en hun deurpost naast mijn deurpost, zodat alleen
de muur tussen Mij en hen was, verontreinigden zij mijn heilige naam met de
gruwelen die zij bedreven, en daarom verteerde Ik hen in mijn toorn. 9 Nu
zullen zij hun ontucht en de lijken van hun koningen ver van Mij houden, zodat
Ik onder hen wonen kan tot in eeuwigheid. 10 Gij nu, mensenkind, vertel het
huis Israëls van de tempel (opdat zij zich schamen over hun ongerechtigheden)
en laten zij het model nameten, 11 en als zij zich schamen over alles wat zij
bedreven hebben, maak hun dan bekend de vorm van de tempel en zijn inrichting,
zijn uitgangen en zijn ingangen, al zijn vormen, al zijn voorschriften, al
zijn vormen en al zijn wetten, en schrijf die op voor hun ogen, opdat zij al
de vormen en voorschriften ervan nauwgezet ten uitvoer brengen. 12 Dit is de
wet voor het huis: op de top van de berg zal zijn gehele gebied aan alle
kanten allerheiligst zijn. Zie, dit is de wet voor het huis. 13 Dit nu zijn de
maten van het altaar in ellen, elk van een gewone el en een handbreedte: zijn
goot is een el diep en een el breed en de opstaande rand langs de buitenkant
eromheen is een span hoog. En dit is de onderbouw van het altaar: 14 van de
goot in de grond tot de onderste omloop is het twee el, en de breedte een el.
En van de kleine omloop tot de grote omloop is het vier el; en de breedte een
el. 15 De vuurhaard is vier el en van de vuurhaard steken naar boven de vier
horens uit. 16 En de vuurhaard is twaalf el lang bij twaalf el breed,
vierkant naar zijn vier zijden. 17 De omloop is veertien el lang bij
veertien el breed naar zijn vier zijden; de opstaande rand eromheen is
een halve el en zijn goot is een el in het rond, en zijn trappen zijn naar het
oosten gekeerd. 18 Daarop zeide Hij tot mij: Mensenkind, zo zegt Adonai de
Eeuwige: dit zijn de inzettingen van het altaar: ten dage dat het voltooid is
om er het brandoffer op te offeren en er bloed op te sprengen, 19 zult gij
aan de levitische priesters die behoren tot het nageslacht van Sadok, die Mij
het naaste zijn (luidt het woord van Adonai de Eeuwige) om Mij te dienen, een
jonge stier tot een zondoffer geven; 20 en gij zult van zijn bloed iets nemen
en het strijken aan de vier horens en aan de vier hoeken van de omloop en aan
de opstaande rand rondom; zo zult gij het ontzondigen en er verzoening over
doen. 21 Vervolgens zult gij de stier van het zondoffer nemen en men zal hem
verbranden op de daartoe bestemde plaats van het huis, buiten het heiligdom.
22 Op de tweede dag zult gij een gave geitebok tot een zondoffer brengen en
men zal het altaar ontzondigen, zoals men het met de stier ontzondigd heeft.
23 Wanneer gij de ontzondiging voleindigd hebt, dan zult gij een gave jonge
stier en een gave ram uit het kleinvee brengen. 24 Gij zult ze voor het
aangezicht van de Eeuwige brengen, en de priesters zullen zout op hen strooien
en ze offeren als een brandoffer voor de Eeuwige. 25 Zeven dagen zult gij
dagelijks een bok als zondoffer bereiden; ook zal men een jonge stier en een
ram uit het kleinvee, beide gaaf, bereiden. 26 Zeven dagen zal men over het
altaar verzoening doen en het reinigen en wijden. 27 En wanneer men die dagen
voleindigd heeft, dan zullen de priesters op de achtste dag en daarna, op het
altaar uw brandoffers en uw vredeoffers bereiden, en Ik zal een behagen in u
hebben, luidt het woord van Adonai de Eeuwige.
44:1 Toen bracht hij mij terug naar de buitenste poort van het
heiligdom, die op het oosten uitzag; deze was gesloten. 2 En de Eeuwige zeide
tot mij: Deze poort zal gesloten blijven; zij zal niet geopend worden en
niemand mag daardoor binnengaan, want de Eeuwige, de God van Israël, is
daardoor binnengegaan; daarom moet zij gesloten blijven. 3 Wat de vorst
betreft, omdat hij vorst is, mag hij daarin gaan zitten om te eten voor het
aangezicht van de Eeuwige; door de voorhal der poort zal hij naar binnen gaan
en langs dezelfde weg naar buiten gaan. 4 Daarop bracht hij mij naar de
Noordpoort, naar de voorkant van het huis; ik zag, zie, de heerlijkheid van de
Eeuwige vervulde het huis van de Eeuwige; en ik viel op mijn aangezicht. 5
Toen zeide de Eeuwige tot mij: Mensenkind, let aandachtig op, zie met uw ogen
en hoor met uw oren alles wat Ik tot u spreek aangaande al de inzettingen en
wetten van het huis van de Eeuwige; let aandachtig op het betreden van het
huis door al de toegangen van het heiligdom, 6 en zeg dan tot de
weerspannigen, tot het huis Israëls: Zo zegt Adonai de Eeuwige: gij hebt meer
dan genoeg gruwelen bedreven, huis Israëls, 7 doordat gij vreemdelingen,
onbesnedenen van hart en onbesnedenen van lichaam, hebt binnengebracht om in
mijn heiligdom te zijn, om mijn huis te ontheiligen, terwijl gij de voor Mij
bestemde spijze, vet en bloed, bracht, zodat zij mijn verbond schonden, boven
al uw gruwelen. 8 En gij hebt zelf voor mijn heilige dingen geen zorg
gedragen, maar gij hebt hen aangesteld om voor u mijn dienst in mijn heiligdom
waar te nemen. 9 Zo zegt Adonai de Eeuwige: Geen vreemdeling, onbesneden van
hart en onbesneden van lichaam, zal mijn heiligdom binnengaan, geen
vreemdeling onder de Israëlieten. 10 Maar wat betreft de Levieten die zich ver
van Mij verwijderd hebben, toen Israël afdwaalde (zij zijn immers van Mij
afgedwaald achter hun afgoden aan) zij zullen hun ongerechtigheid dragen: 11
zij zullen in mijn heiligdom dienst doen als wachters bij de poorten van het
huis en als dienaren van het huis; zij zullen voor het volk het brandoffer en
het slachtoffer slachten en te hunner beschikking staan om hen te dienen. 12
Omdat zij hen gediend hebben voor het aangezicht van hun afgoden, en voor het
huis Israëls een struikelblok tot ongerechtigheid geweest zijn, daarom heb Ik
mijn hand ten ede tegen hen opgeheven, luidt het woord van Adonai de
Eeuwige, dat zij hun ongerechtigheid zullen dragen. 13 Zij zullen tot Mij
niet naderen om Mij als priester te dienen en om te naderen tot al mijn
heilige, ja tot de allerheiligste dingen; maar zij zullen hun smaad dragen en
de gruwelen die zij bedreven hebben. 14 Dus zal Ik hen aanstellen om voor het
huis zorg te dragen, voor de gehele dienst daarvan en voor alles wat daarin te
doen valt. 15 Maar de levitische priesters, de zonen van Sadok, die de dienst
in mijn heiligdom in acht genomen hebben, toen de Israëlieten van Mij
afdwaalden, die zullen tot Mij naderen om Mij te dienen, en zij zullen in mijn
dienst staan om Mij vet en bloed te brengen, luidt het woord van Adonai de
Eeuwige. 16 Die zullen mijn heiligdom binnengaan, en die zullen tot mijn
tafel naderen om Mij te dienen, en zij zullen mijn dienst waarnemen. 17
Wanneer zij dan de poorten van de binnenste voorhof ingaan, zullen zij linnen
klederen aantrekken; zij mogen geen wol dragen, als zij dienst doen in de
poorten van de binnenste voorhof of in het huis. 18 Linnen hoofddoeken zullen
op hun hoofd zijn en linnen broeken aan hun heupen, zij zullen zich niet
omgorden met iets dat doet zweten. 19 En wanneer zij uitgaan naar de
buitenste voorhof tot het volk, dan zullen zij hun klederen waarin zij dienst
gedaan hebben, uittrekken en die neerleggen in de vertrekken van het
heiligdom, en andere klederen aantrekken, opdat zij door hun klederen het volk
niet heiligen. 20 Ook zullen zij hun hoofdhaar niet scheren noch het
hoofdhaar vrij laten groeien, maar zij zullen hun hoofdhaar knippen. 21 Geen
der priesters zal wijn drinken, wanneer zij de binnenste voorhof zullen
ingaan. 22 Zij zullen zich geen weduwe of een verstotene tot vrouw nemen;
maar meisjes uit de nakomelingschap van het huis Israëls, of een weduwe die de
weduwe van een priester is, mogen zij nemen. 23 En zij zullen mijn volk het
onderscheid leren tussen heilig en niet heilig en het onderscheid doen kennen
tussen onrein en rein. 24 Ook bij een geschil zullen zij optreden om recht te
spreken; naar mijn verordeningen zullen zij dat beslechten; mijn wet en mijn
inzettingen zullen zij op al mijn feesttijden onderhouden en mijn sabbatten
zullen zij heiligen. 25 Niemand van hen mag bij een dode komen, waardoor hij
zich zou verontreinigen; slechts aan vader of moeder, zoon of dochter, broeder
of zuster die aan geen man heeft toebehoord, mogen zij zich verontreinigen.
26 Men zal na zijn reiniging voor hem zeven dagen aftellen, 27 en op de dag
dat hij weer het heiligdom, de binnenste voorhof, binnengaat om in mijn
heiligdom dienst te doen, zal hij zijn zondoffer brengen, luidt het woord van
Adonai de Eeuwige. 28 Dit zal hun tot erfdeel zijn: Ik ben hun erfdeel; een
bezitting in Israël moogt gij hun niet geven: Ik ben hun bezitting. 29 Het
spijsoffer, het zondoffer en het schuldoffer mogen zij eten, en al wat in
Israël met de ban getroffen wordt, dat zal voor hen zijn; 30 het beste van
alle eerstelingen van wat ook, en elke heffing van welke van al uw heffingen
ook, zal voor de priesters wezen; ook het beste van uw gerstemeel zult gij de
priester geven om zegen te doen rusten op uw huis. 31 Niets wat gestorven of
verscheurd is, van gevogelte of van vee, zullen de priesters eten.
Eruit gelicht:
-
Toen leidde hij mij naar de
poort; het was de poort die gericht was naar het oosten. En zie, de
heerlijkheid van de God van Israël kwam uit oostelijke richting, er was een
geluid als het gedruis van vele wateren en de aarde straalde vanwege zijn
heerlijkheid. (43:1, 2) Negentien jaar nadat Ezechiël zag dat de heerlijkheid
van G’d, de Shechina, de Tempel verliet krijgt hij in een visioen te zien dat
de Heerlijkheid van G’d weer terugkeert naar de Tempel. Dit gebeurt als Israël
weer de Thora onderhoud (zie vers 7 het huis Israëls zal mijn heilige naam
niet meer verontreinigen, zij noch hun koningen). De aarde zal nu dit keer vol
worden van de heerlijkheid van G’d. Zie Jesaja 60:2 “Want zie, duisternis zal
de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de Eeuwige opgaan
en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden”, Haggai 2:9 “De toekomstige
heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de vorige, zegt de Eeuwige der
heerscharen; op deze plaats zal Ik heil geven, luidt het woord van de Eeuwige
der heerscharen.” Habakuk 2:14 “ Want de aarde zal vol worden van de kennis
van heerlijkheid van de Eeuwige, gelijk de wateren die de bodem der zee
bedekken.”. Jesaja 40:5 En de heerlijkheid van de Eeuwige zal zich openbaren,
en al het levende tezamen zal dit zien, want de mond van de Eeuwige heeft het
gesproken. Jesaja 52:7, 8 Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten van de
vreugdebode, die vrede aankondigt, die goede boodschap brengt, die heil
verkondigt, die tot Sion spreekt: Uw G’d is Koning. Hoor, uw wachters
verheffen de stem, zij jubelen tezamen, want met eigen ogen zien zij, hoe de
Eeuwige naar Sion wederkeert.
-
En de heerlijkheid van de
Eeuwige ging het huis binnen door de poort die naar het oosten gericht was,
(43:4). De Heerlijkheid van G’d komt door dezelfde poort weer binnen als dat
Hij weggegaan is. Dit laat zien dat er sprake is van herstel zoals dat staat
in Maleachi 3:4 “Dan zal het offer van Juda en van Jeruzalem de Eeuwige
aangenaam zijn als in de dagen van ouds en als in vroegere jaren.”
-
en Hij zeide tot mij:
Mensenkind, dit is de plaats van mijn troon en de plaats mijner
voetzolen, waar Ik wonen zal onder de Israëlieten tot in eeuwigheid (43:7)
Jeruzalem, de berg Sion is de plaats door G’d uitgekozen waar Hij tot in
eeuwigheid onder de Israëlieten zal wonen. De berg Sion weggeven aan anderen
(zoals ex-premier Barak wilde) is dan ook onbestaanbaar. Het is de plaats die
G’d voor zichzelf heeft uitgekozen om temidden van de Israëlieten te wonen als
in de dagen van Salomo. Jer. 17:12 “Troon der heerlijkheid, van ouds verheven,
plaats van ons heiligdom,” Jes. 66:1 Zo zegt de Eeuwige: De hemel is mijn
troon en de aarde de voetbank mijner voeten, waar zou dan het huis zijn, dat
gij Mij zoudt bouwen, en waar de plaats mijner rust?. Psalmen 47:8 “God
regeert over de volken, God is gezeten op zijn heilige troon.” Jeremia 3:17
“Te dien tijde zal men Jeruzalem noemen de troon van de Eeuwige, en alle
volken zullen zich daarheen verzamelen om de naam van de Eeuwige te Jeruzalem,
en zij zullen niet meer wandelen naar de verstoktheid van hun boos hart.”
-
zij noch hun koningen, met
hun ontucht en met de lijken van hun koningen na hun dood.(43:7b). Bij de
nieuwe indeling is het paleis van de koning (de Messias) relatief ver
verwijdert van het tempel terrein (45:7 “7 Wat de vorst betreft, ter
weerszijden van de heilige heffing en van de bezitting der stad, langs de
heilige heffing en langs de bezitting der stad, aan de westzijde westwaarts en
aan de oostzijde oostwaarts (en de lengte moet overeenkomen met een van de
andere delen, van de westgrens tot de oostgrens)”) zodat de koningen er onder
geen beding meer de oorzaak er van zouden kunnen zijn dat de Heerlijkheid van
G’d zou verdwijnen zoals dat voorheen het geval was. Als een koning van Juda
werd begraven (in zijn paleistuin) was het gebruik dat men er een altaar voor
een afgod bij zette. Zie vers 9 “9 Nu zullen zij hun ontucht en de lijken van
hun koningen ver van Mij houden, zodat Ik onder hen wonen kan tot in
eeuwigheid”
-
en als zij zich schamen over
alles wat zij bedreven hebben, maak hun dan bekend de vorm van de tempel en
zijn inrichting, zijn uitgangen en zijn ingangen, al zijn vormen, al zijn
voorschriften, al zijn vormen en al zijn wetten, en schrijf die op voor hun
ogen, opdat zij al de vormen en voorschriften ervan nauwgezet ten uitvoer
brengen. (43:11). G’d geeft opnieuw instructies met de bedoeling dat ze exact
uitgevoerd worden. Dan zal de heerlijkheid van G’d weer komen.
-
Daarop zeide Hij tot mij:
Mensenkind, zo zegt Adonai de Eeuwige: dit zijn de inzettingen van het altaar:
ten dage dat het voltooid is om er het brandoffer op te offeren en er bloed op
te sprengen, 19 zult gij aan de levitische priesters die behoren tot het
nageslacht van Sadok, die Mij het naaste zijn (luidt het woord van Adonai de
Eeuwige) om Mij te dienen, een jonge stier tot een zondoffer geven (43:18). De
priesters zullen weer offerandes brengen als van ouds. Priesters uit het
priesterlijke geslacht van Zadok (die de eerste hogepriester was in de Tempel
van Salomo)
-
jonge stier tot een
zondoffer geven (43:19b). Zie Ex. 29:1,36 “Dit nu is wat gij hun doen zult, om
hen te heiligen om voor Mij het priesterambt te bekleden: Neem een jonge
stier,… Dagelijks zult gij een stier als zondoffer ter verzoening bereiden en
het altaar ontzondigen, doordat gij er verzoening over doet; gij zult het
zalven om het te heiligen.”
-
en gij zult van zijn bloed
iets nemen en het strijken aan de vier horens en aan de vier hoeken van de
omloop en aan de opstaande rand rondom; zo zult gij het ontzondigen en er
verzoening over doen. (43:20) Zie Ex 29:12a “Gij zult van het bloed van de
stier nemen en dat met uw vinger aan de hoornen van het altaar strijken”
-
Op de tweede dag zult gij
een gave geitebok tot een zondoffer brengen en men zal het altaar ontzondigen,
zoals men het met de stier ontzondigd heeft. Wanneer gij de ontzondiging
voleindigd hebt, dan zult gij een gave jonge stier en een gave ram uit het
kleinvee brengen. (43:22, 23). Duidelijk wordt dat de instructie van de Thora
om het altaar te ontzondigen nog steeds van kracht zijn.
-
en Ik zal een behagen in u
hebben, luidt het woord van Adonai de Eeuwige. (43:27b). Alleen na het exact
uitvoeren van de offerinstructies die G’d geeft zal G’d een behagen in hen
hebben.
-
Deze poort zal gesloten
blijven; zij zal niet geopend worden en niemand mag daardoor binnengaan, want
de Eeuwige, de God van Israël, is daardoor binnengegaan; daarom moet zij
gesloten blijven (44:2). Dat geeft aan dat de heerlijkheid van G’d vanaf dat
moment niet meer zal verdwijnen.
-
Wat de vorst betreft, omdat
hij vorst is, mag hij daarin gaan zitten om te eten voor het aangezicht van de
Eeuwige (44:3). Dat is de Messias ben David. Zie Ezech 34: 24 waar de vorst
wordt benoemd “Ik, de Eeuwige, zal hun tot een God zijn, en mijn knecht David
zal vorst wezen in hun midden. Ik, de Eeuwige, heb het gesproken.”.
Verder Ezech 37: 24, 25 “En mijn knecht David zal koning over hen wezen; een
herder zal er voor hen allen zijn. Zij zullen naar mijn verordeningen wandelen
en naarstig mijn inzettingen onderhouden. Zij zullen wonen in het land dat Ik
aan mijn knecht Jakob gegeven heb en waarin hun vaders gewoond hebben; ja, zij
zullen daarin wonen, zij, hun kinderen en hun kindskinderen, tot in
eeuwigheid, en mijn knecht David zal hun voor eeuwig tot vorst zijn”.
In deze verzen zie je duidelijk dat de Messias absoluut niet hetzelfde als G’d
is (zoals in het christendom wordt beweert).
-
doordat gij vreemdelingen,
onbesnedenen van hart en onbesnedenen van lichaam, hebt binnengebracht om in
mijn heiligdom te zijn, om mijn huis te ontheiligen, terwijl gij de voor Mij
bestemde spijze, vet en bloed, bracht, zodat zij mijn verbond schonden, boven
al uw gruwelen. (44:7). In de mondelinge thora staat beschreven dat het
verboden is onbesnedenen van lichaam in de tempel te brengen. Zij waren
onbevoegd om daar te komen (zie ook Num. 18:4). Hierin wordt duidelijk dat de
profeet Ezechiël de mondelinge Thora ook als woord van G’d ziet.
-
En gij hebt zelf voor mijn
heilige dingen geen zorg gedragen, maar gij hebt hen aangesteld om voor u mijn
dienst in mijn heiligdom waar te nemen (44:8) Zie Num. 18:3-5 “opdat zij hun
taak vervullen jegens u, zowel als hun taak met betrekking tot de gehele tent;
tot het gerei van het heiligdom en tot het altaar echter, zullen zij niet
naderen, opdat zij niet sterven, niet alleen zij, maar ook gij; en opdat zij
zich bij u aansluiten en hun taak vervullen met betrekking tot de tent der
samenkomst naar de gehele dienst der tent; maar een onbevoegde zal tot u niet
naderen. Gij echter zult uw taak vervullen met betrekking tot het heilige en
het altaar, opdat er geen toorn meer op de Israëlieten ruste”
-
Zo zegt Adonai de Eeuwige:
Geen vreemdeling, onbesneden van hart en onbesneden van lichaam, zal mijn
heiligdom binnengaan, geen vreemdeling onder de Israëlieten. (44:9). Zoals bij
Pesach Ex 12:43,44 “De Eeuwige zeide tot Moshé en Aharon: Dit is de inzetting
van het Pascha: geen enkele vreemdeling mag ervan eten. Iedere slaaf, die door
iemand voor geld is gekocht, mag er eerst van eten, wanneer gij hem besneden
hebt.”. Duidelijk wordt uit deze tekst dat de besnijdenis nog steeds van
belang zal zijn. Gen 17. 7 Ik zal mijn verbond oprichten tussen Mij en u en uw
nageslacht in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u en uw nageslacht
tot een God te zijn. 8 Ik zal aan u en uw nageslacht het land, waarin gij als
vreemdeling vertoeft het ganse land Kanaän, tot een altoosdurende bezitting
geven, en Ik zal hun tot een God zijn. 9 Voorts zeide God tot Avraham: En wat
u aangaat, gij zult mijn verbond houden, gij en uw nageslacht, in hun
geslachten. 10 Dit is mijn verbond, dat gij zult houden tussen Mij en u en uw
nageslacht: dat bij u al wat mannelijk is besneden worde; 11 gij zult het
vlees van uw voorhuid laten besnijden, en dat zal tot een teken van het
verbond zijn tussen Mij en u. 12 Wie acht dagen oud is, zal bij u besneden
worden, al wat mannelijk is in uw geslachten: zowel wie in uw huis geboren is,
als wie van enige vreemdeling voor geld is gekocht, doch niet van uw
nageslacht is. 13 Wie in uw huis geboren is en wie door u voor geld gekocht
is, moet voorzeker besneden worden; zo zal mijn verbond in uw vlees zijn tot
een eeuwig verbond.”
-
Maar wat betreft de Levieten
die zich ver van Mij verwijderd hebben, toen Israël afdwaalde (zij zijn immers
van Mij afgedwaald achter hun afgoden aan) zij zullen hun ongerechtigheid
dragen (44:10). Ze zijn zelf verantwoordelijk voor hun zonden. De zonden
hebben verstrekkende gevolgen voor hun bediening.
-
Maar wat betreft de Levieten
die zich ver van Mij verwijderd hebben, toen Israël afdwaalde (zij zijn immers
van Mij afgedwaald achter hun afgoden aan) zij zullen hun ongerechtigheid
dragen: zij zullen in mijn heiligdom dienst doen als wachters bij de poorten
van het huis en als dienaren van het huis; zij zullen voor het volk het
brandoffer en het slachtoffer slachten en te hunner beschikking staan om hen
te dienen. (44:10, 11). Gaat om Levieten die zich van afgodendienst bekeerd
hebben. De priesters worden hier Levieten genoemd.
-
Maar de levitische
priesters, de zonen van Sadok, die de dienst in mijn heiligdom in acht genomen
hebben, toen de Israëlieten van Mij afdwaalden, die zullen tot Mij naderen om
Mij te dienen, en zij zullen in mijn dienst staan om Mij vet en bloed te
brengen, luidt het woord van Adonai de Eeuwige (44:15). De familielijn van
Zadok zie 1 Kron. 5:30:41. Zij waren G’d trouw gebleven en worden ervoor
beloond.
-
Ook zullen zij (44:20). Ook
hier zien we dat de Thora instructies nog steeds van kracht zijn. Maleachi
3:3 Hij zal zitten, het zilver smeltend en reinigend. Hij zal de zonen van
Levi reinigen, Hij zal hen louteren als goud en als zilver, opdat zij de
Eeuwige in gerechtigheid offer brengen.
-
En zij zullen mijn volk het
onderscheid leren tussen heilig en niet heilig en het onderscheid doen kennen
tussen onrein en rein. Ook bij een geschil zullen zij optreden om recht te
spreken; naar mijn verordeningen zullen zij dat beslechten; mijn wet en mijn
inzettingen zullen zij op al mijn feesttijden onderhouden en mijn sabbatten
zullen zij heiligen. (44:23, 24). Zie. Deut. 33: 8 Van Levi zeide hij: Uw
Tummim en Urim behoren de man toe, die uw gunstgenoot is, die Gij bij Massa op
de proef gesteld hebt, met wie Gij getwist hebt bij de wateren van Meriba; 9
die van zijn vader en zijn moeder zeide: ik zie hen niet; zijn broeders wilde
hij niet kennen en van zijn kinderen wilde hij niet weten. Want zij
onderhouden uw woord en bewaren uw verbond; 10 zij onderwijzen Ya’akov uw
verordeningen, Israël uw wet; zij doen reukwerk in uw neus opstijgen en
leggen het brandoffer op uw altaar. Lev. 10: 11 en opdat gij de Israëlieten
kunt onderwijzen in al de inzettingen die de Eeuwige door de dienst van Mozes
tot hen gesproken heeft.
-
Ook bij een geschil zullen
zij optreden om recht te spreken; naar mijn verordeningen zullen zij dat
beslechten; mijn wet en mijn inzettingen zullen zij op al mijn feesttijden
onderhouden en mijn sabbatten zullen zij heiligen. (44:24). Ook in dit vers
blijkt duidelijk dat de Thora dan ook nog steeds actueel is.
-
en op de dag dat hij weer
het heiligdom, de binnenste voorhof, binnengaat om in mijn heiligdom dienst te
doen, zal hij zijn zondoffer brengen, luidt het woord van Adonai de Eeuwige
(44:27). Ook in de 3e Tempel worden zondoffers gebracht.
Interessante links m.b.t. de Derde Tempel:
http://www.templeinstitute.org/index.htm
http://www.templemountfaithful.org/
http://www.thirdtemple.com/index.htm