| |
De Mondelinge Thora
Op deze pagina wordt uitgelegd
wat de zogenoemde 'Mondelinge Thora' is. Waarom wordt er door het Joodse volk
er waarde aan gehecht. Dit artikel is speciaal
geschikt voor mensen met een Christelijke achtergrond die zich willen
verdiepen in het Jodendom.
Naast de geschreven Thora (de vijf boeken van
Mozes) bestaat er ook een mondelinge thora. Die
instructies zijn ook door G’d op de Sinai aan Mozes gegeven.
De mondelinge Thora bevat geen nieuwe geboden
die niet in de geschreven Thora staan. Het bestaat uit de uitleg hoe de
geboden in de geschreven Thora uitgevoerd moeten worden. Als er bijvoorbeeld
in de geschreven Thora staat dat je op Shabbat niet mag werken, legt de
mondelinge Thora uit wat er onder werk wordt verstaan en wat niet. Verder is
het ook als het ware een 'concept', een denk proces, een manier van denken, om
vandaag de dag de Thora in de hedendaagse situatie in de praktijk te kunnen
brengen.
De geschreven Thora behandeld slechts het
‘frame’. Het zijn als het waren de grote lijnen. Vergelijk het met een krant.
Knip de hoofdlijnen er uit en plak ze op een papier. Dan heb je een vel met
alleen de hoofdlijnen (zonder de details). Zo is de geschreven Thora. De
mondelinge Thora is de toelichting van wat er in de geschreven Thora staat.
Zonder die toelichting op ‘de hoofdlijnen’ kan je die hoofdlijnen dus
eigenlijk niet houden. Je hebt dat kader nodig. Terugkomend op het Shabbats
gebod moet je een kader hebben om te bepalen wie een gebodsovertreder is en
wie niet. Wat voor de een werk is, is het voor de ander niet. Als G’d de
doodstraf op overtreding stelt moet je duidelijke richtlijnen hebben op grond
waarvan iemand als overtreder wordt gezien.
Ook heb
je de mondelinge thora nodig om de geschreven instructies uit te kunnen voeren.
Als bijvoorbeeld geschreven staat dat bij jongetjes de voorhuid moet worden
besneden moet je wel weten hoe het moet en wat er precies moet gebeuren. Wat
moet weggesneden worden, wat is besnijden precies. In de geschreven Thora
staat dat niet beschreven in de mondelinge Thora wel. Dat geldt ook voor de
instructies van hygiene (Deut. 23:13). Als je letterlijk de instructies van
aleen de geschreven Thora op zou willen volgen krijg je heel vreemde situaties.
De mondelinge Thora moest mondeling
doorgegeven worden. De kinderen moesten (zoals ook in de geschreven thora
staat; Deut. 6:
4 Hoor, Israël: de Eeuwige is onze G’d; de
Eeuwige is één! 5 Gij zult de Eeuwige, uw G’d, liefhebben met geheel uw hart
en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht. 6 Wat ik u heden gebied, zal
in uw hart zijn, 7 gij zult het uw kinderen inprenten en daarover spreken,
wanneer gij in uw huis zit, wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij nederligt
en wanneer gij opstaat.) mondeling de instructies van G’d
De mondelinge thora is uiteindelijk rond 200
na de gewone jaartelling door Rabbijn Jehoeda Hanassi op papier gezet
(blijkbaar waren de andere rabbijnen het er mee eens dat dit de inhoud van de
mondelinge thora was) omdat door de verstrooiing het gevaar ontstond dat de
inhoud anders verloren zou gaan. Hij hield de rangschikking aan waar Rabbijn
Akiva en rabbijn Meir al mee waren begonnen. Deze op schrift gestelde
Mondelinge Thora heet de Mishna. Samen met het commentaar op deze Mishna (de
Gemara) heet het de Talmoed. Ondanks dat de mondelinge Thora op schrift staat
is het nog steeds de bedoeling dat de mondelinge Thora, mondeling aan anderen
geleerd wordt. Je hebt dus een rabbijn nodig om het te leren..
|
Zijn er in de Tenach aanwijzingen dat er
een mondelinge Thora is?
|
|
Zijn er alleen al in de
Tenach aanwijzingen dat die mondelinge instructies
|
|
gezien worden als
'Woord van G’d', als zijnde door G'd zelf gegeven?
|
|
Er wordt in
Leviticus gesproken over Thora’s (meervoud) die G’d op Sinai aan de
Israëlieten heeft gegeven (dus niet allen één (schriftelijke Thora).
|
Leviticus 26:46 Dit zijn de inzettingen en
verordeningen en wetten (Thora’s) (thorot/
),
die de Eeuwige gegeven heeft tussen Zich en de Israëlieten op de berg Sinai,
door de dienst van Mozes
|
Nehemia rekent de instructies uit de
Mondelinge Thora bij ‘al de geboden, verordeningen en inzettingen van onze
Adonai,de Eeuwige’. Hij waarschuwt het volk zich te houden aan die
instructies.
|
Neh. 9:13 Op de berg Sinai zijt Gij
nedergedaald en hebt met hen gesproken uit de hemel, en hun rechtvaardige
verordeningen, betrouwbare wetten (thorot, meerv. van thora ), goede
inzettingen en geboden gegeven. 14 Ook hebt Gij hen uw
heilige shabbat doen kennen en hun geboden, inzettingen en een wet
gegeven door de dienst van uw knecht Mozes. 15 Brood uit de hemel
hebt Gij hun gegeven voor hun honger, en water voor hen uit een rots doen
komen voor hun dorst. Ook hebt Gij hun bevolen het land in bezit te gaan
nemen, dat Gij gezworen hadt hun te zullen geven. 16 Doch zij, onze vaderen,
handelden misdadig en verhardden hun nek en luisterden niet naar uw geboden;
17 zij weigerden te horen en gedachten de wonderen niet die Gij onder hen
gedaan hadt, en verhardden hun nek en stelden in hun wederspannigheid een
hoofd aan, om terug te keren tot hun slavernij. Maar Gij zijt een God van
vergeving, genadig en barmhartig, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en
hebt hen niet verlaten…..10:28
En het overige volk, de priesters, de
Levieten, de poortwachters, de zangers, de tempelhorigen en al wie zich van de
volken der landen had afgescheiden om de wet Gods te onderhouden, hun vrouwen,
hun zonen en hun dochters, al wie tot de jaren des onderscheids gekomen was,
29 sloten zich aan bij hun broeders, hun voornaamsten, en verplichtten zich
onder zelfvervloeking en onder ede, om te wandelen naar de wet van God, die
door de dienst van Mozes, de knecht Gods, gegeven was, en om naarstig te
onderhouden al de geboden, verordeningen en inzettingen van onze Adonai,de
Eeuwige. 30 en verplichtten wij ons, dat wij
onze dochters niet zouden geven aan de volken des lands en hun dochters niet
tot vrouw zouden nemen voor onze zonen. 31 Ook dat wij, wanneer de
volken des lands koopwaar en allerlei koren op de sabbatdag ten verkoop zouden
brengen, van hen op de shabbat of op een heilige dag niet zouden kopen,
en dat wij in het zevende jaar het land braak zouden laten liggen en geen
enkele schuld zouden invorderen. 32 Voorts hebben wij de volgende
verplichtingen op ons genomen: om onszelf op te leggen het derde deel van een
sikkel per jaar voor de dienst van het huis onzes Gods; 33 voor het
toonbrood, het dagelijks spijsoffer en het dagelijks brandoffer, voor de
sabbatten, de nieuwe maanden, de feesten en voor de heilige gaven, voor de
zondoffers om over Israël verzoening te doen, en voor allerlei werk in het
huis van onze God. 34 Ook hebben wij, de priesters, de Levieten en het volk,
het lot geworpen over de levering van het hout, te brengen naar het huis van
onze God, volgens onze families, op vastgestelde tijden, jaar op jaar, om het
te verbranden op het altaar van de Eeuwige, onze God, zoals in de wet is
voorgeschreven. 35 Ook verplichtten wij ons de eerstelingen van onze
akker en de eerstelingen van alle boomvruchten, jaar op jaar, naar het huis
van de Eeuwige te brengen; 36 eveneens de eerstgeborenen van onze zonen en
van ons vee, zoals in de wet is voorgeschreven, de eerstgeborenen van onze
runderen en van ons kleinvee, te brengen naar het huis van onze God tot de
priesters, die dienst doen in het huis van onze God. 37 De eerstelingen van
ons gerstemeel (de ons opgelegde heffingen) en van alle boomvruchten, most en
olie zullen wij tot de priesters, naar de vertrekken van het huis onzes Gods,
brengen, en de tienden van onze akker tot de Levieten, en zij, de Levieten,
zullen de tienden heffen in al onze landbouwsteden. 38 Een priester, een zoon
van Aharon, zal de Levieten vergezellen, wanneer de Levieten de tienden
heffen, en de Levieten zullen een tiende van de tienden brengen naar het huis
van onze God, naar de vertrekken van het voorraadhuis. 39 Want naar die
vertrekken moeten de Israëlieten en de Levieten de heffing van koren, most en
olie brengen; daar bevindt zich het heilige gerei en zijn de dienstdoende
priesters, de poortwachters en de zangers. Het huis van onze God willen wij
niet aan zijn lot overlaten….13:15
In die dagen zag ik in Juda mensen,
die wijnpersen traden op de sabbat en vrachten koren
binnenhaalden en op ezels laadden, alsook wijn, druiven en
vijgen en allerlei last, en deze op de shabbatdag naar Jeruzalem brachten.
Ik gaf een waarschuwing, toen zij levensmiddelen verkochten. 16
De Tyriërs die daar woonden, brachten vis en allerlei koopwaar en
verkochten ze op de shabbat aan de Judeeërs, zelfs in Jeruzalem. 17
Toen onderhield ik de edelen van Juda hierover en zeide tot hen: Wat doet gij
daar voor slechts, dat gij de sabbatdag ontheiligt? 18 Hebben ook uw vaderen
niet zo gedaan en heeft onze God niet daarom al deze rampspoed over ons en
over deze stad gebracht? Zult gij nu nog heviger toorngloed over Israël
brengen door de sabbat te ontheiligen? 19 Zodra het dan in de poorten van
Jeruzalem donker werd, voor de sabbat, sloot men op mijn bevel de deuren, en
ik beval, dat men ze niet zou openen tot na de sabbat. En ik stelde enige van
mijn knechten bij de poorten op; er zou geen vracht op de sabbatdag
binnenkomen.
In Neh. 9:13 noemt Nehemia de wetten (thora’s)
etc. als G’d gegeven instructies. Zo ook in 10:29. Die instructies benoemd hij
ook (specifiek degene die overtreden werden). Dan noemt hij instructies (‘wanneer
de volken des lands koopwaar en allerlei koren op de sabbatdag ten verkoop
zouden brengen, van hen op de shabbat of op een heilige dag niet zouden
kopen’, ‘die wijnpersen traden’,’ vrachten koren binnenhaalden en op ezels
laadden’, w‘ijn, druiven en vijgen en allerlei last, en deze op de shabbatdag
naar Jeruzalem brachten’, ‘toen zij levensmiddelen verkochten’ en ‘verkochten
ze op de shabbat aan de Judeeërs’ die niet in de geschreven Thora staan
maar in de mondelinge Thora. Hij beschouwd die instructies dus duidelijk als
G’ddelijke instructies, ook verderop. Zie ‘Hebben ook uw vaderen niet zo
gedaan en heeft onze God niet daarom al deze rampspoed over ons en over deze
stad gebracht’.
|
Ook Jeremia rekent de instructies uit de
Mondelinge Thora bij ‘het woord van de Eeuwige’. Hij waarschuwt het
volk eraan gehoor te geven.
|
Jer. 17:
20 Hoort het woord van de Eeuwige,
gij koningen van Juda en geheel Juda en al gij inwoners van Jeruzalem, die
door deze poorten binnenkomt; 21 zo zegt de Eeuwige: Hoedt u ervoor, om uws
levens wil, dat gij op de sabbatdag geen last draagt en door de poorten
van Jeruzalem binnenbrengt. 22 Ook zult gij op de sabbatdag geen last
naar buiten brengen uit uw huizen of enigerlei werk doen; gij zult de
sabbatdag heiligen, gelijk Ik aan uw vaderen geboden heb. 23
Doch zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd, maar zij hebben hun
nek verhard in plaats van gehoor te geven en zich te laten gezeggen. 24
Indien gij echter wel naar Mij hoort, luidt het woord van de Eeuwige, en op de
sabbatdag geen last door de poorten van deze stad binnenbrengt, maar de
sabbatdag heiligt, door daarop generlei werk te doen.
Het de poort in dragen van last wordt
specifiek in de Mondelinge Thora bestempeld als werk bestempeld.
|
Zo gebruikt
Jesaja ook de instructies uit de Mondelinge Thora.
|
Jes. 58:13 Indien gij niet over de sabbat
heenloopt door uw zaken te doen op mijn heilige dag, maar de sabbat een
verlustiging noemt, de heilige dag van de Eeuwige van gewicht, en die eert
door noch uw gewone bezigheden te doen, noch uw zaken te behartigen,
of ijdele taal uit te slaan, 14 dan zult gij u verlustigen in
de Eeuwige en Ik zal u doen rijden over de hoogten der aarde en u doen
genieten het erfdeel van uw vader Jakob, want de mond van de Eeuwige heeft het
gesproken.
|
Ezra handelt met het wegsturen van
kindren die geen joodse moeder hebben ook volgens de Mondelinge Thora (zo
wordt nu ook de moederlijn aangehouden om iemands Jood-zijn te bepalen)
|
Ezra 10:2-3 2 Toen nam Sekanja, de zoon van
Jechiel, uit de zonen van Elam, het woord en zeide tot Ezra: Wij zijn ontrouw
geweest jegens onze God, doordat wij vreemde vrouwen uit de volken des lands
hebben gehuwd; desondanks is er nog hoop voor Israël. 3 Laat ons dan nu een
verbond sluiten met onze God, dat wij alle vrouwen met de uit haar geboren
kinderen zullen wegzenden, volgens de raad van mijn heer en van hen die beven
voor het gebod van onze God; en laat er gehandeld worden volgens de wet
(Thora; mondelinge).
|
Daniël
handelde naar de Mondelinge Thora en werd door G’d ervoor gezegend.
|
Dan 1:3-16 Toen beval de koning Aspenaz, het
hoofd zijner hovelingen, enige Israelieten te laten komen, uit het koninklijk
geslacht en uit de edelen, 4 knapen zonder enig gebrek, schoon van uiterlijk,
ervaren in allerlei wijsheid, in het bezit van kennis, met inzicht in
wetenschap, geschikt om dienst te doen in het paleis des konings, en hen te
onderwijzen in de geschriften en de taal der Chaldeeen. 5 En de koning stelde
voor hen een dagelijks rantsoen vast van de koninklijke tafel en van de wijn,
die hij placht te drinken. Zo liet hij hen gedurende drie jaren opvoeden, na
verloop waarvan zij bij de koning dienst moesten doen. 6 Nu bevonden zich
onder hen enige Judeeers: Daniel, Chananja, Misael en Azarja; 7 de overste
der hovelingen gaf hun andere namen: Daniël noemde hij Beltesassar, Chananja
Sadrak, Misael Mesak en Azarja Abednego. 8 Daniël nu nam zich voor, zich
niet te verontreinigen met de koninklijke spijze of met de wijn die de koning
placht te drinken; en hij verzocht de overste der hovelingen, dat hij zich
niet zou behoeven te verontreinigen. 9 Toen schonk God aan Daniël gunst en
barmhartigheid bij de overste der hovelingen; 10 doch de overste der
hovelingen zeide tot Daniël: Ik vrees, dat mijn heer, de koning, die uw spijs
en drank vastgesteld heeft, uw uiterlijk misschien minder welvarend zou vinden
dan dat van de overige knapen van uw leeftijd, en dat gij daardoor mijn hoofd
met schuld zoudt beladen bij de koning. 11 Daarop zeide Daniël tot de
kamerdienaar, die de overste der hovelingen aan Daniël, Chananja, Misael en
Azarja had toegevoegd: 12 Neem toch met uw dienaren gedurende tien dagen de
proef: men geve ons groenten te eten en water te drinken; 13 laat dan
ons uiterlijk met dat van de knapen die de koninklijke spijze eten, door u
vergeleken worden, en doe dan met uw dienaren naar uw bevinding. 14 Hij gaf
hun hierin gehoor en nam met hen gedurende tien dagen de proef, 15 en na
verloop van tien dagen bleek hun uiterlijk schoner en zagen zij er welvarender
uit dan al de knapen die van de koninklijke spijze gegeten hadden. 16
Voortaan nam de kamerdienaar hun spijze en de wijn die zij drinken moesten,
weg en gaf hun groenten.
In de Mondelinge Thora staat dat een Jood
geen wijn van een niet-Jood mag aanraken en ook geen vlees mag eten wat door
niet-Joden is bereid (ook als het kosher vlees zou zijn). Daarin staat ook dat
groenten en water wel mogen.
|
Daniël houdt zich (ondanks het
levensgevaar) aan de instructies van de Mondelinge Thora.
|
Dan. 6:3-13 3 Toen overtrof deze Daniël de
rijksbestuurders en de stadhouders, doordat een uitnemende geest in hem was;
en de koning was van zins hem over het gehele koninkrijk te stellen. 4 Daarop
trachtten de rijksbestuurders en de stadhouders een grond voor een aanklacht
tegen Daniël te vinden inzake het rijksbewind, maar zij konden geen enkele
grond voor een aanklacht of iets verkeerds vinden, omdat hij getrouw was en er
geen verzuim of iets verkeerds bij hem gevonden werd. 5 Toen zeiden die
mannen: Wij zullen tegen deze Daniël geen enkele grond voor een aanklacht
vinden, tenzij wij iets tegen hem vinden in de dienst van zijn God. 6 Daarop
drongen die rijksbestuurders en stadhouders onstuimig bij de koning aan en
zeiden tot hem: O koning Darius, leef in eeuwigheid! 7 Alle rijksbestuurders
van het koninkrijk, oversten, stadhouders, raadsheren en landvoogden hebben
zich beraden, dat een koninklijk besluit behoort te worden uitgevaardigd en
een verbod vastgesteld, dat ieder die binnen dertig dagen een verzoek richt
tot enige god of mens behalve tot u, o koning, in de leeuwenkuil zal worden
geworpen. 8 Vaardig dan nu, o koning, dat verbod uit en schrijf een
bevelschrift, dat onveranderlijk is, naar de wet der Meden en Perzen, die niet
kan worden herroepen. 9 Dus schreef koning Darius dat bevelschrift met dat
verbod. 10 Zodra Daniël vernomen had, dat het bevelschrift geschreven was,
ging hij naar zijn huis; nu had hij in zijn bovenvertrek open vensters aan de
kant van Jeruzalem; en driemaal daags boog hij zich neder op zijn knieën en
bad en loofde zijn God, juist zoals hij dat tevoren placht te doen. 11 Toen
snelden die mannen toe en vonden Daniël biddende en smekende tot zijn God. 12
Daarop naderden zij tot de koning en spraken tot hem over het koninklijk
verbod: Hebt gij niet een verbod uitgevaardigd, dat ieder mens, die binnen
dertig dagen een verzoek richt tot enige god of mens behalve tot u, o koning,
in de leeuwenkuil zal worden geworpen? De koning antwoordde: De zaak staat
vast naar de wet der Meden en Perzen, die niet kan worden herroepen. 13 Toen
zeiden zij tot de koning: Daniël, een van de ballingen uit Juda, heeft geen
acht geslagen op u, o koning, noch op het verbod dat gij hebt uitgevaardigd,
maar driemaal daags verricht hij zijn gebed.
In de mondelinge Thora staat de verplichting
van een Joodse man om driemaal per dag zijn gebeden uit te spreken. G’d zegent
Daniël voor het zich eraan houden.
|
Voor
veel instructies in de Thora
heb je de instructies uit de mondelinge Thora nodig om de instructies juist
uit te kunnen voeren. G'd is duidelijk in wat Hij vraagt
Jes. 45:19
Ik heb niet in het verborgene gesproken noch
ergens in het land der duisternis; Ik heb tot het nakroost van Jakob niet
gezegd: Zoekt Mij tevergeefs. Ik, de Eeuwige, spreek wat recht is, verkondig
wat rechtmatig is.:
|
Num. 29:1 En in de zevende maand, op de
eerste dag der maand, zult gij een heilige samenkomst hebben, gij zult
generlei slaafse arbeid verrichten, het zal een dag van geschal/geklank)
(truah/hewrt)
voor u zijn. Lev. 23:
24 Spreek tot de Israelieten: In de
zevende maand, op de eerste der maand, zult gij een rustdag hebben,
aangekondigd door geschal/geklank (truah/hewrt),
een heilige samenkomst.
Vanuit de
Mondelinge Thora weten we dat er op een
shofar geblazen moet worden. Anders zou je niet weten waar erop geblazen moet
worden.
Lev. 16:
31 Het zal u een volkomen sabbat zijn
en gij zult u verootmoedigen, het is een altoosdurende inzetting.
Vanuit de
Mondelinge Thora weten we wat
er met verootmoedigen bedoeld wordt.
Ex. 16:29,30 Bedenkt, dat de Eeuwige u de
sabbat gegeven heeft; daarom geeft Hij u op de zesde dag brood voor twee
dagen. Ieder moet op zijn plaats blijven; niemand mag zijn plaats op de
zevende dag verlaten.Toen rustte het volk op de zevende dag.
Wat er onder het verlaten van je plaats wordt
bedoeld staat in de Mondelinge Thora (anders zou het kunnen betekenen dat je
jezelf niet zou mogen bewegen).
Deut. 12:21
Wanneer de plaats die de Eeuwige, uw
God, verkiezen zal om daar zijn naam te vestigen, te ver voor u is, dan zult
gij van de runderen en van het kleinvee, die de Eeuwige u gegeven heeft,
slachten, zoals ik u geboden heb, en in al uw woonplaatsen daarvan eten
zoveel gij wilt.
Letterlijk staat er: Slachten op de manier
zoals ik jullie geboden heb. In de geschreven Thora staat die manier niet. Wel
in de Mondelinge Thora.
Num. 9:1-3 1 En de Eeuwige sprak tot Mozes in
de woestijn Sinai, in het tweede jaar na hun uittocht uit het land Egypte, in
de eerste maand: 2 De Israëlieten nu zullen het Pascha vieren op de daarvoor
bepaalde tijd; 3 op de veertiende dag dezer maand, in de avondschemering,
zult gij het vieren op de daarvoor bepaalde tijd, naar al de inzettingen en
verordeningen, die daarop betrekking hebben, zult gij het vieren. en Deut.
16:1 1 Neem de maand Aviv in acht en vier het Pascha ter ere van de Eeuwige,
uw God, want in de maand Aviv (lente, maand van aren-vorming, van het
groen-worden van wat op het land staat) heeft de Eeuwige, uw God, u in de
nacht uit Egypte geleid.
Als de Joodse maankalender niet om de aantal
jaar ‘gecorrigeerd’ zou worden met een extra maand zou Pesach op een gegeven
moment in de herfst vallen. Die ‘correctie instructies’ staan in de Mondelinge
Thora.
Ezech. 13:9 Mijn hand zal zijn tegen de
profeten die bedrieglijke dingen schouwen en leugen waarzeggen; tot de kring
van mijn volk zullen zij niet behoren, in het boek van het huis Israëls niet
ingeschreven worden, en in het land Israëls niet komen, en gij zult weten, dat
Ik Adonai de Eeuwige ben.
Dit is ook een aanhaling uit de Mondelinge (Mishna
Talmud Ketubot 112a)
Zach. 8:
19 Zo zegt de Eeuwige der
heerscharen: Het vasten der vierde, vijfde, zevende en tiende maand zal voor
het huis van Juda worden tot vrolijkheid en vreugde, ja tot blijde feesten;
hebt dan de waarheid en de vrede lief.
Drie van deze vastdagen worden ook niet
genoemd in de geschreven Thora.
Gen 17:10 Dit is mijn verbond, dat gij zult houden tussen Mij
en u en uw nageslacht: dat bij u al wat mannelijk is besneden worde;11 gij
zult het vlees van uw voorhuid laten besnijden, en dat zal tot een teken van
het verbond zijn tussen Mij en u.
Vanuit de mondelinge Thora weten we wat
besnijden precies inhoudt.
|
G’d geeft verder aan dat hij autoriteit
heeft gegeven om interpretatie op de Thora toe te passen. Ofwel uit te leggen
hoe de instructies uit de Thora vandaag de dag uit te voeren
(dat is Halacha).
|
Deut. 17:
8 Wanneer een zaak voor u te
moeilijk is om daarin uitspraak te doen, in geval van bloedschuld,
geschil of lichamelijk letsel (aanleidingen tot rechtsgedingen in uw
steden) dan zult gij u begeven naar de plaats die de Eeuwige, uw God,
verkiezen zal; 9 gij zult gaan tot de levitische priesters en tot de
rechter, die er dan wezen zal, en hen raadplegen; zij zullen u
hun rechterlijke uitspraak aanzeggen. 10 En gij zult handelen naar de
uitspraak, die zij u aanzeggen ter plaatse die de Eeuwige verkiezen zal;
gij zult nauwgezet doen naar alles, waarvan zij u onderrichten. 11
Naar het onderricht dat zij u geven, en naar de beslissing die zij u bekend
maken, zult gij handelen; gij zult van de uitspraak die zij u aanzeggen, niet
afwijken naar rechts of naar links.
Tenslotte :In de wereldgeschiedenis zijn
alleen Joden die zich (en hun kinderen) ook aan de mondelinge Thora hielden
als Jood herkenbaar gebleven.
Bronnen:
De Tenach (het Oude Testament)
“Lets get Biblical” door
Rabbijn Tovia Singer,
http://www.outreachjudaism.org
Gelezen (in engels)
Acceptance of the Oral Tradition
bron:
http://www.yeshiva.org.il/English/Eindex.htm
Rabbi David Dov Levanon
Written by the rabbi
1. Introduction
2. The Eclipse of God
3. Torah Innovation
4. The Jews Observed It and Accepted It
Introduction
The Gemara relates (Shabbat 88b):
"'They stood at the bottom of the mountain' (Exodus 19:17). R'
Avdimi bar Chamma bar Chassa said: This teaches us that the Almighty
suspended the mountain above them like an inverted cask and said,
'If you accept the Torah, fine; if not, here will be your grave.'
"R' Acha bar Yaakov said: This [explanation of yours] makes for a
good case against the Torah."
"Rabba said: Nonetheless, they reaffirmed their acceptance of it in
the days of Ahashverosh, as it is written (Ester 9:27), 'The Jews
observed it and accepted it upon themselves' - i.e., they observed
that which they had already accepted."
On the words "a good case" Rashi comments, "Were they called to
appear before the court to explain why they did not fulfill that
which they had taken upon themselves, they could answer that they
received it under duress."
Commentators (Tosefot ad loc., and others) raise the question, why
did God have to coerce the Children of Israel into receiving the
Torah? After all, they had already expressed their willingness to
accept the Torah when they went so far as to exclaim, "We will
uphold it and we will hear it!" - a statement more befitting the
ministering angels than man. Indeed, owing to this willingness, they
merited two crowns - one representing "we will uphold it" and
another representing "we will hear it."
It is likewise difficult to understand why the Israelites should
have been subject to divine punishment (viz., the Destruction of the
Holy Temple) prior to the time of Achashverosh if they had never
received Torah of their own volition.
Authorities have offered scores of answers to these questions. The
earliest among them is from Midrash Tanchuma (Noach 3):
"God made a covenant with the nation of Israel regarding the Oral
Torah alone, as it is written, 'For "al pi" (according to) these
words have I made a covenant with you' (Exodus 34), and the Sages
remark that God did not write in the Torah '"lemaan" (for the sake
of) these words,' or '"baavur" (for) these words,' or '"biglal
(because of) these words,' but rather '"al pi" (according to; lit.,
"on the mouth of") these words' which is none other than the Oral
Torah which is difficult to learn and involves great hardship, and
it is likened to darkness.
"It is thus written, 'The nation which walked in darkness saw a
great light' (Isaiah 9:1) - these are the scholars of Oral Torah who
saw a great light. For the Almighty illuminates their eyes in
matters of prohibition and dispensation, pure and impure...and the
nation of Israel did not agree to receive the Torah until the
Almighty suspended the mountain above them like an inverted cask, as
it says, 'They stood at the bottom of the mountain' (Exodus 19:17),
and R' Dimi bar Hamah said: The Almighty said to the nation of
Israel, 'If you accept the Torah, fine; if not, here will be your
grave.'
"And if you should contest, saying, it was concerning the Written
Torah that the Almighty suspended the mountain above them like an
inverted cask, [think again,] for at the moment that He asked them
if they are willing to receive the Torah, all of them answered,
saying, 'We will uphold it and we will hear it!' for it involves no
toil or hardship, and it is not so extensive.
"Rather, it was regarding the Oral Torah [that He he threatened
them], for it involves many fine details of both major and minor
commandments and it is as powerful as death...for only he who loves
the Almighty with all of his heart and all of his soul and all of
his might is willing to study it, as it is written, 'Love God your
Lord with all your heart, and with all your soul, and with all your
might' (Deuteronomy 6:5).
"And whence do you learn that such love is none other than the study
of the Oral Torah? Just look at what follows it: 'These words which
I am commanding you today must remain on your heart,' and what is
that? That is Torah study which is on the heart, i.e., 'Teach them
to your children' refers to study of the Oral Torah which needs to
be memorized. This teaches you that the first paragraph of the 'Shema'
is not to be understood as referring to the reward received in this
world, as is the case in the second paragraph...which refers to the
giving of reward to those who are busy with the Written Torah, not
with the Oral Torah.
"And in this second paragraph it is written, 'with all or your heart
and all of your soul,' but it is not written 'with all of your
might. This teaches that whoever loves riches and pleasure cannot
study the Oral Torah for it involves great hardship and lack of
sleep, and there are those that wear themselves out and collapse as
a result of it, and therefore its reward comes in the world to come,
as it is written, 'The nation which walked in darkness saw a great
light.' 'A great light' refers to that light which was created on
the first day of creation and was stored away by the Almighty for
those who labor over the Oral Torah day and night, for through their
merit the world continues to exist..."
Let us consider a number of questions in light of the above. Where
does Scripture indicate that the Israelites were coerced into
accepting the Oral Tradition, which is acquired via toil? How was
this rectified in the days of Achashverosh? Maharal (in "Or Chadash")
posits that the reaffirmation of Torah in the days of Achashverosh
was because the Jews introduced a new holiday, instituting the
reading of the Scroll of Ester and other practices for all
generations. Here, then, is proof that they took upon themselves the
Oral Tradition, for they introduced new laws through the Sages, and
this was due to the power and uniqueness of the Torah. Yet, were
these steps fraught with the "labor of Torah"?
In order to answer these questions, let us begin by defining the
term "Oral Tradition." According to the above Midrash, the Oral
Tradition is not a body of explicit laws given on Mount Sinai, but
rather comprises matters which are hidden in the Torah and which
must be uncovered via toil. It is to this that Scripture refers when
it tells us that "the nation which had wandered in darkness saw a
great light" (Isaiah 9:1). The matters which are hidden in the Torah
amount to more than a difficult deliberation in the Talmud or
exposition upon the Torah's verses; they also relate to seeing God's
providence at work in the world, as it is written, "Ponder the years
of each generation" (Deuteronomy 32:7), and, in so doing, know "the
proper action to take."
During the Sinai revelation, the Jewish people received the Torah in
an explicit manner, from the mouth of the Almighty Himself. The
people were, for their own part, completely passive. They saw and
heard the sounds and the flames and were therefore aware only of the
written Torah. Furthermore, God's manner of leading them at that
time reveled the Divine presence. Everybody prophesied and saw the
awesome and exalted sight. They were like children gathered around
the table of their heavenly father being nourished through the manna
and the waters of Miriam's well, like Adam in the Garden of Eden
before the sin. And it was upon such a backdrop that they said, "We
shall do and we shall hear."
At that time, however, they could not conceive of God's "absence."
They could not imagine a situation wherein they would be called upon
to introduce laws which presumably lacked any scriptural precedent
(an act calling for toil and exertion). They could not conceive of
circumstances which would call for understanding God's unrevealed
providence over them, while serving him and carrying out his
commandments. In such a setting, then, their acceptance of Torah was
as if carried out under duress. It was as if they had accepted
something of which they did not have a proper understanding. This
happened later, in the days of Achashverosh, while the nation of
Israel was in Exile and God appeared to be "absent." And because at
this trying hour they reaffirmed their acceptance of Torah of their
own volition, introducing a new holiday in honor of the miracle,
they demonstrated that their acceptance of the Oral Torah was not
the result of duress.
The Eclipse of God
God's providence in the days of Achashverosh was of a hidden nature,
as the Talmud teaches us (Chulin 139b), "[The Book of] Ester - where
is its biblical source? Answer: 'I shall surely hide ("haster
astir"; this expression is based upon the same Hebrew root as the
name Ester).'" One of the salient features of the Book of Ester is
the fact that God's name does not appears in it. And yet, because
the miracle of Purim played itself out within the confines of
nature, we would have expected the Book of Ester to place special
emphasis upon God's presence by including His name in the text
itself. This, however is not the case.
Instead, the narrative aims at teaching us that the miracle of Purim
was a doubly hidden miracle. It allows the reader of the Book of
Ester to experience this hiddenness and causes him to expand upon
the text and to seek out the hidden ways of God at work weaving the
miracle. For this reason the Scroll of Ester, akin to the Torah, was
given to be expounded upon, and it is thus written in the Jerusalem
Talmud (Megila ch. 1, p. 80a):
R' Halbo R' Huna in the name of Rav: "And these days are remembered
and practiced - remembered through the reading [of the Scroll of
Ester] and practiced through the feast. That is, the Scroll of Ester
was given to be expounded upon." R' Halbo R' Yisa in the name of R'
Le'ezar: "Here it is written 'Words of peace and truth' and below it
is written, 'Acquire truth and do not sell it,' and this comes to
teach us that the Book of Ester is akin to the Torah: just as this
(the Torah scroll) calls for ruled lines, so does that (the Scroll
of Ester) call for ruled lines. Just as this was given to be
expounded upon, so too was that given to be expounded upon."
Where do we find God's name alluded to in the Scroll of Ester? "The
King and Haman shall come today" (The Hebrew acronym of this phrase
is God's name). This comes to teach us to just what extent the
Divine Presence descended in order to rest upon the feast of those
two impure individuals, Achashverosh and Haman.
Likewise, the Sages of the Talmud remark (Megila 15b): "'On that
night the king found it difficult to sleep.' R' Tanchum said: 'The
King of the Universe found in difficult to sleep,'" for we have a
rule that wherever it is written "king" in the Book of Ester, this
refers to the King of the Universe. In other words, the Almighty ran
the world via Achashverosh.
A similar idea is expressed in one of the Petichtot to the Book of
Ester (Megila 10b): "Raba bar Ofran opened the discussion on this
chapter from here: 'I will set my throne in Elam, and will destroy
thence king and princes' (Jeremiah 49:38); king - that's Vashti;
princes - those are Haman and his ten sons'; Elam - that's Shushan
the capitol. This means that the Almighty placed his throne in Elam
because Israel was there, and governed the world via the kingdom of
Achashverosh."
There is another verse in the Book of Ester which alludes to the
Almighty: "For if you remain silent at this time, relief and help
will come to the Jews from another place..." The words "from another
place" allude to the Almighty. What is interesting is that the
expression "another place" which usually refers to the "dark side"
(negative forces), here refers to the Almighty. This demonstrates to
just what extent the Almighty revealed Himself to us at that time
via crooked, seemingly happenstance ways.
The Jews of that generation were expected to ponder the events
taking place. They were expected to understand that all of the
hardships which had come upon them were the hand of God and to act
accordingly. And, indeed, Mordecai and Ester did so. Mordecai "would
not kneel and would not bow down," and Ester said, "Go, gather all
of the Jews who are in Shoshan the capitol and have them fast for
me..." and through their repentance they brought about salvation.
This is how one looks at things through the eyes of the Torah, which
calls for self-sacrifice, toil and great effort of Oral Torah.
Torah Innovation
The Talmud teaches (Megila 14b): "Twenty-eight Prophets and seven
Prophetesses prophesied on behalf of Israel, yet they neither
subtracted from nor added to that which is written in the Torah -
with the exception of the reading of the Scroll of Ester."
This is a very novel assertion, for the reading of the Scroll of
Ester is not related to any other commandment in the Torah, and the
Sages of that generation toiled in order to find a source for it in
the Torah, until God illuminated their eyes and they found support
for it in the Scriptures.
It seems fitting to link this unique idea with a similar source in
the Talmud not attributable to the Prophets. The Sages of the Talmud
state (Megila 14a), "'The king took off his ring' - R' Abba bar
Kahana said: The removal of the ring is greater than forty-eight
Prophets and seven Prophetesses who prophesied for Israel, for none
of them succeeded in causing the Jews to repent, but the removal of
the ring caused the Jews to repent. And just as their repentance
resulted from pangs of conscience in their heart, so did the
innovative legislation which they produced rise from the depths of
their hearts, for they felt the need to express thanks for the
miracle. Such innovation is, by its very nature, Oral Torah.
The Jews Observed It and Accepted It
The Sages said (Shabbat 88a): "The Jews observed it and accepted it
upon themselves" (Ester 9:27) - i.e., they observed that which they
had already accepted. The Maharasha writes that what we have here is
an allusion to the claim that "we will uphold it and we will hear
it!" and, indeed, we find that the Sages of the Talmud say (Shavuot
39a), "This [declaration] only relates to the commandments which
they received upon themselves at Mount Sinai. Whence do we learn
regarding the commandments which will come into being in the future?
We learn from that which is written, 'The Jews observed it and
accepted it upon themselves' (Ester 9:27), i.e., they observed that
which they had already accepted."
In other words, the Oral Torah also involved a kind of "We will
uphold it and we will hear it!" acceptance. On the face of things,
Oral Torah constitutes attaining an understanding of matters - a
kind of "we will hear it." It would appear that in order to achieve
such a level of Torah understanding one must nullify his own
conceptions in favor of the word of the Creator and desire to
fulfill His will. By doing this one merits illumination from above;
so it was in the days of Mordecai and Ester, as the Sages say (Megila
7a), "The Book of Ester was written with divine inspiration...Shmuel
said...it is written, 'They observed it and accepted it,' [and I
interpret this to mean] they observed above that which they accepted
below." What the Sages meant by this is that God was satisfied above
by what they had accepted upon themselves below.
verder:
Rav Kook on Shavuot. Mishpatim: Accepting Two Torahs
http://www.geocities.com/m_yericho/ravkook/MISH62.htm
A careful reading of
the account of Mount Sinai reveals that Israel accepted the Torah not
once but twice:
"Moses came and told
the people all of God's words and all the laws. The people all responded
with a single voice, saying: 'All the words that God spoke — we will
do'." [Ex 24:3]
"Moses wrote down all
of God's words ... He took the book of the covenant and read it to the
people. They replied: 'All that God spoke, we will do and we will
understand'." [Ex 24:4,7]
Why did Moses first
relate God's words orally, and later in writing? Why did the people
respond the first time with just "we will do", while the second time
they added "and we will understand"? And what is the significance of
Israel saying "we will do" first?
The Sages teach us that
in fact two Torahs were given at Sinai: the Oral Law, and the Written
Law. The Jewish people first accepted upon themselves the Oral Torah,
and then the Written Torah.
Why should the Torah be
divided into two parts? Why was it necessary for part to be written
down, and part to be transmitted orally?
There are two aspects
to Torah study. The first and foremost purpose of Torah is to know how
God expects us to act in this world. This is the goal of the Oral Law —
the Mishna and the Talmud - which discusses in detail how to apply God's
laws in every situation.
The second aspect of
Torah learning is knowledge of the Torah for its own sake. This is the
function of the Written Torah. The Sages wrote that even an ignoramus
who does not understand the verses he reads, still fulfills the mitzvah
of Torah study.
Study of the Oral
Torah, on the other hand, has no value if it is not understood properly.
On the contrary, misunderstanding the Oral Law could lead to improper
conduct!
To achieve lucid
knowledge of what the Torah teaches on a practical level requires
breadth and depth of Torah scholarship, and great dedication. It is not
reasonable to expect an entire people to reach such a level of
erudition. Therefore the practical, detailed part of Torah was
transmitted orally. Only those who toil in its study and serve scholars
will truly merit its knowledge. For if this part of Torah were written
down and revealed to all, even unlearned people would feel comfortable
making legal decisions, despite not having properly studied all the
relevant issues.
One might argue that if
so, let the entire Torah be transmitted orally! But were this the case,
Torah knowledge would be limited to only a select few. The Written Law
enables all people to be exposed to Torah on whatever level they are
capable of comprehending.
It is natural for us to
want to understand as much as possible, and act in accordance with our
own understanding. The spiritual greatness of Israel at Mount Sinai was
their recognition of the advantage of not writing down the Oral Law, so
that their actions would best fulfill God's Will. This is the
significance of their their response "we will do" : we accept upon
ourselves to follow the teachings of the sages. This acceptance was
equally relevant to all people, regardless of intellectual capabilities,
so the verse stresses that "the people all responded with a single
voice".
Having accepted upon
themselves to properly keep the Torah according to the practical
dictates of the sages, Moses then presented Israel with the Written
Torah. We would have expected that the people would have show extra
affection for the Written Law, since they could approach this Torah
directly. But once more the Jewish people showed their desire to first
obey and keep the practical law. They announced "we will do" and then
"we will understand".
Israel received two
Torahs at Sinai. Moses gave them first the Oral Law, to achieve the
principle goal of Torah — proper action in this world. Then he
transmitted the Written Law, to enable each individual to approach Torah
at his level, and prepare his soul to receive the light of the practical
Oral Torah.
[adapted from Midbar
Shur 160-165]
|