BEKERING, VERGEVING EN
'LEIDING DOOR G’DS GEEST'
ZOALS BESCHREVEN EN
VOORZEGD IN DE TENACH (OUDE TESTAMENT)
Deze les is
speciaal bestemd voor mensen met een Christelijke achtergrond en zich willen
verdiepen in het Jodendom. Op deze pagina een eenvoudige toelichting op het
aspect van vergeving volgens de Thora en Tenach.
.
De weg die de
Tenach aangeeft voor verleden, heden en toekomst aangeeft om tot vergeving van bewuste zonden te komen is ’tesjoeva’. Dat is
terugkeren naar G’d en je bekeren van je zonden en het goede gaan doen. Als je
op Hem vertrouwt zal Hij je leiden in de ‘rechte paden’. (Bij reiniging (in het
kader van het naderen tot G’d in de tempel) van onbewuste en onbedoelde
bepaalde specifieke zonden wordt ook bloed als zoenmiddel gebruikt. Zie
verder).
Salomo's gebed
1 Kon 8:44-52 “44 Wanneer uw volk ten strijde trekt tegen
zijn vijand langs de weg waarop Gij hen zendt, en zij bidden tot de Eeuwige in
de richting van de stad die Gij verkoren hebt, en van het huis dat ik voor uw
naam gebouwd heb, 45 hoor dan in de hemel naar hun gebed en smeking, en
verschaf hun recht. 46 Wanneer zij tegen U zondigen (er is immers geen mens
die niet zondigt) en Gij op hen toornig wordt en hen overlevert aan een vijand,
zodat men hen als gevangenen wegvoert naar het land van de vijand, ver of
nabij, 47 wanneer zij het dan ter harte nemen in het land waarheen zij
weggevoerd zijn, zich bekeren, en tot U smeken in het land van wie hen
weggevoerd hebben en zeggen: wij hebben gezondigd, ongerechtigheid bedreven en
goddeloos gehandeld, 48 wanneer zij zich dan tot U bekeren met hun gehele
hart en hun gehele ziel in het land hunner vijanden die hen weggevoerd
hebben, en wanneer zij tot U bidden in de richting van het land dat Gij
hun vaderen gegeven hebt, van de stad die Gij verkoren hebt, en van dit huis
dat ik voor uw naam gebouwd heb, 49 hoor dan in de hemel, de vaste plaats
uwer woning, naar hun gebed en naar hun smeking en verschaf hun recht. 50
Vergeef uw volk hetgeen waarin zij tegen U gezondigd hebben, en al hun
overtredingen die zij tegen U begaan hebben, en geef hun barmhartigheid bij
degenen die hen weggevoerd hebben, zodat zij zich over hen erbarmen, 51 want
zij zijn uw volk en uw erfdeel dat Gij uit Egypte hebt geleid, midden uit de
ijzeroven. 52 Laten dan uw ogen geopend zijn voor de smeking van uw knecht en
voor de smeking van uw volk Israel, en hoor naar hen, zo dikwijls zij tot U
roepen,”
G’d maakt zich
bekend als een G’d die de zonde vergeeft
Ex. 34:
5 En de Eeuwige
daalde neder in een wolk, stelde Zich daar bij hem en riep de naam van de
Eeuwige uit. 6 De Eeuwige ging aan hem voorbij en riep: Eeuwige, Eeuwige, G’d,
barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw, 7
die goedertierenheid bestendigt aan duizenden, die ongerechtigheid,
overtreding en zonde vergeeft; maar de schuldige houdt Hij zeker
niet onschuldig, de ongerechtigheid der vaderen bezoekende aan kinderen en
kindskinderen, aan het derde en vierde geslacht. 8 Mozes knielde haastig ter
aarde, boog zich neder 9 en zeide: Indien ik genade in uw ogen gevonden heb,
Here, dan ga toch de Here in ons midden, want het is een hardnekkig volk, maar
vergeef onze ongerechtigheden en onze zonden; neem ons als erfdeel in bezit.
10 Hij zeide: Zie, Ik sluit een verbond; in het bijzijn van uw gehele volk zal
Ik wonderen doen, zoals niet gewrocht zijn op de gehele aarde en bij al de
volken; het gehele volk, in welks midden gij zijt, zal het werk van de Eeuwige
zien, want ontzagwekkend is wat Ik met u doe.
Jeremia 31: 23 Zo zegt
de Eeuwige der heerscharen, de G’d van Israël: Wederom zal men dit woord
zeggen in het land van Juda en in zijn steden, wanneer Ik een keer heb
gebracht in hun lot: de Eeuwige zegene u, rechtvaardige woonstede, heilige
berg! 24 Daar zal Juda wonen met al zijn steden tezamen, landbouwers en die
met de kudde uittrekken; 25 want Ik verkwik de vermoeide ziel, elke
versmachtende ziel verzadig Ik. 26 Hierbij ontwaakte ik en zag op; mijn slaap
was zo zoet. 27 Zie, de dagen komen, luidt het woord van de Eeuwige, dat Ik
het huis van Israël en het huis van Juda bezaai met zaad van mensen en zaad
van dieren; 28 en het zal gebeuren, zoals Ik wakker ben geweest om hen uit te
rukken en af te breken, te verwoesten en te verdelgen en rampen over hen te
brengen, zo zal Ik wakker zijn om hen te bouwen en te planten, luidt het woord
van de Eeuwige. 29 In die dagen zal men niet meer zeggen: De vaders hebben
onrijpe druiven gegeten en de tanden der kinderen zijn slee geworden. 30 Maar
ieder zal om zijn eigen ongerechtigheid sterven; ieder die onrijpe druiven
eet, diens tanden zullen slee worden. 31 Zie, de dagen komen, luidt het woord
van de Eeuwige, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Juda een nieuw
verbond sluiten zal. 32 Niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen
gesloten heb ten dage dat Ik hen bij de hand nam, om hen uit het land Egypte
te leiden: mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ik heer over hen
ben, luidt het woord van de Eeuwige. 33 Maar dit is het verbond, dat Ik met
het huis van Israël sluiten zal na deze dagen, luidt het woord van de Eeuwige:
Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal
hun tot een G’d zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. 34 Dan zullen zij
niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder leren: Kent de
Eeuwige: want zij allen zullen Mij kennen, van de kleinste tot de grootste
onder hen, luidt het woord van de Eeuwige, want Ik zal hun ongerechtigheid
vergeven en hun zonde niet meer gedenken. 35 Zo zegt de Eeuwige, die de
zon overdag tot een licht geeft, die de maan en de sterren verordent tot een
licht des nachts, die de zee opzweept, dat haar golven bruisen, wiens naam is
de Eeuwige der heerscharen: 36 Als deze verordeningen voor mijn ogen zullen
wankelen, luidt het woord van de Eeuwige, dan zal ook het nageslacht van
Israël ophouden al de dagen een volk te zijn voor mijn ogen.
Israël krijgt de
instructie zich te houden aan de Thora.
Hun ongehoorzaamheid
wordt voorzegd. Ook de oordelen en de verstrooiing.
Het volk komt door
hun ongehoorzaamheid in moeilijkheden.
Daardoor gaan ze
weer naar G’d roepen en bekeren ze zich tot G’d door weer
‘in Zijn wegen
te wandelen.
G’d brengt ze dan
weer terug naar het land van de belofte: Israël
De 4:
1 Nu dan, o
Israël, hoor de inzettingen en de verordeningen, die ik u leer na te komen,
opdat gij leeft en opdat gij het land binnengaat en in bezit neemt, dat de
Eeuwige, de G’d uwer vaderen, u geven zal. 2 Gij zult aan wat ik u gebied,
niet toedoen en daarvan niet afdoen, opdat gij de geboden van de Eeuwige, uw
G’d, onderhoudt, die ik u opleg. 3 Met eigen ogen hebt gij gezien, wat de
Eeuwige ten aanzien van Baal-peor gedaan heeft, hoe de Eeuwige, uw G’d, alle
mannen die Baal-peor achterna liepen, uit uw midden verdelgd heeft; 4 terwijl
gij, die de Eeuwige, uw G’d, aanhingt, heden nog allen in leven zijt. 5 Zie,
ik heb u inzettingen en verordeningen geleerd, zoals de Eeuwige, mijn G’d mij
geboden had, opdat gij aldus zoudt doen in het land, dat gij in bezit gaat
nemen. 6 Onderhoudt ze dan naarstig, want dat zal uw wijsheid en uw inzicht
zijn in de ogen der volken, die bij het horen van al deze inzettingen zullen
zeggen: Waarlijk, dit grote volk is een wijze en verstandige natie. 7 Immers
welk groot volk is er, waaraan de goden zo nabij zijn als de Eeuwige, onze G’d,
telkens als wij tot Hem roepen? 8 En welk groot volk is er, dat inzettingen
en verordeningen heeft zo rechtvaardig, als heel deze wet, die ik u heden
voorleg? 9 Alleen neem u ervoor in acht en hoed u er terdege voor, dat gij de
dingen die gij met eigen ogen gezien hebt, niet vergeet, en zij niet uit uw
hart wijken zolang gij leeft; maak ze aan uw kinderen en kindskinderen bekend:
10 de dag, waarop gij voor het aangezicht van de Eeuwige, uw G’d, bij Horeb
stondt, toen de Eeuwige tot mij zeide: roep Mij het volk samen, dan zal Ik het
mijn woorden doen horen, opdat zij leren Mij te vrezen alle dagen, dat zij op
de aardbodem leven, en opdat zij het hun kinderen leren. 11 En gij naderdet
en stondt onderaan de berg, terwijl de berg laaide van vuur tot in het hart
des hemels; duisternis, wolken en donkerheid. 12 Toen sprak de Eeuwige tot u
uit het midden van het vuur; een geluid van woorden hoordet gij, maar een
gestalte naamt gij niet waar, er was alleen een stem. 13 En Hij maakte u
het verbond bekend, dat Hij u gebood te houden, de Tien Woorden, en Hij
schreef ze op twee stenen tafelen. 14 En mij gebood toen de Eeuwige u
inzettingen en verordeningen te leren, opdat gij die zoudt nakomen in het
land, waarheen gij trekt om het in bezit te nemen. 15 Neemt u er dan terdege
voor in acht (want gij hebt generlei gedaante gezien op de dag dat de Eeuwige
op Horeb tot u sprak uit het midden van het vuur) 16 dat gij niet
verderfelijk handelt door u een gesneden beeld te maken in de gedaante van
enige afgod: een afbeelding van een mannelijk of vrouwelijk wezen; 17 een
afbeelding van een of ander dier op de aarde; een afbeelding van een of ander
gevleugeld gevogelte, dat langs de hemel vliegt; 18 een afbeelding van een of
ander gedierte, dat op de aardbodem kruipt; een afbeelding van een of andere
vis, die in het water onder de aarde is; 19 en dat gij ook uw ogen niet
opslaat naar de hemel, en de zon, de maan en de sterren, het gehele heer des
hemels, aanziet en u laat verleiden u voor die neer te buigen en hen te
dienen, die de Eeuwige, uw G’d, heeft toebedeeld aan alle volken onder de
ganse hemel; 20 terwijl de Eeuwige u genomen en uit de ijzeroven, uit Egypte,
geleid heeft om voor Hem te zijn tot een eigen volk, zoals dit heden het geval
is. 21 Maar de Eeuwige werd toornig op mij om uwentwil en Hij zwoer, dat ik
de Jordaan niet zou overtrekken en in het goede land niet zou komen, dat de
Eeuwige, uw G’d, u tot een erfdeel geven zal. 22 Want ik zal in dit land
sterven, ik zal de Jordaan niet overtrekken; maar gij zult die overtrekken en
dat goede land in bezit nemen. 23 Neemt u ervoor in acht, dat gij het verbond
van de Eeuwige, uw G’d, dat Hij met u gesloten heeft, niet vergeet en u een
beeld maakt in de gedaante van iets, dat de Eeuwige, uw G’d, u verboden heeft.
24 Want de Eeuwige, uw G’d, is een verterend vuur, een naijverig G’d. 25
Wanneer gij kinderen en kindskinderen verwekt hebt en in het land ingeburgerd
zijt en gij dan verderfelijk handelt door een beeld te maken in welke
gedaante ook, en doet wat kwaad is in de ogen van de Eeuwige, uw G’d, en Hem
krenkt; 26 ik neem heden de hemel en de aarde tegen u tot getuigen, dat
gij zeker spoedig zult omkomen in het land, dat gij na het overtrekken van de
Jordaan in bezit zult nemen; gij zult daarin niet lang leven, maar zeker
verdelgd worden; 27 de Eeuwige zal u onder de natiën verstrooien en
gij zult met een klein getal overblijven onder de volken, bij wie de
Eeuwige u brengen zal; 28 dan zult gij daar goden
dienen: werk van mensenhanden, hout en steen, die niet zien, noch horen noch
eten noch ruiken. 29 En dan zult gij daar de Eeuwige, uw G’d, zoeken en
Hem vinden, wanneer gij naar Hem vraagt met uw ganse hart en met uw ganse ziel.
30 Wanneer het u bang zal zijn en in de toekomst al deze dingen u zullen
overkomen, dan zult gij u bekeren tot de Eeuwige, uw G’d, en naar Hem
luisteren. 31 Want de Eeuwige, uw G’d, is een barmhartig G’d, Hij zal u niet
verlaten noch u verderven en Hij zal niet vergeten het verbond met uw
vaderen, dat Hij hun onder ede bevestigd heeft.
Het volk
Israël komt door
hun ongehoorzaamheid in moeilijkheden.
Ze moeten hun
ongerechtigheden dragen, met als doel ze tot bekering te manen.
Zij en hun
nakomelingen hebben. die straf ook zelf daadwerkelijk gedragen.
Jer 29: 10 Want zo
zegt de Eeuwige: Neen, als voor Babel zeventig jaren voorbij zullen zijn, dan
zal Ik naar u omzien en mijn heilrijk woord aan u in vervulling doen gaan door
u naar deze plaats terug te brengen. 11 Want Ik weet, welke gedachten Ik over
u koester, luidt het woord van de Eeuwige, gedachten van vrede en niet van
onheil, om u een hoopvolle toekomst te geven. 12 Dan zult gij Mij aanroepen
en heengaan en tot Mij bidden, en Ik zal naar u horen; 13 dan zult gij Mij
zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij vraagt met uw ganse hart. 14 Dan zal
Ik Mij door u laten vinden, luidt het woord van de Eeuwige, en in uw lot een
keer brengen; dan zal Ik u verzamelen uit alle volkeren en van alle plaatsen
waarheen Ik u verstoten heb, luidt het woord van de Eeuwige, en u terugbrengen
naar de plaats vanwaar Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren. 15 Wanneer gij
zegt: de Eeuwige heeft ons in Babel profeten verwekt, 16 neen, zo zegt de
Eeuwige van de koning die op de troon van David gezeten is, en van het ganse
volk dat in deze stad woont, uw broeders die niet met u in ballingschap gegaan
zijn, 17 zo zegt de Eeuwige der heerscharen: Zie, Ik zend het zwaard, de
honger en de pest onder hen en Ik maak hen als afschuwelijke vijgen, zo
slecht, dat zij niet te eten zijn; 18 Ik achtervolg hen met het zwaard, de
honger en de pest en Ik maak hen tot een schrikbeeld voor alle koninkrijken
der aarde, tot een voorwerp van verwensing, van ontzetting, tot een
aanfluiting en een smaad onder alle volken waarheen Ik hen verstoot, 19
omdat zij niet naar mijn woorden gehoord hebben, luidt het woord van de
Eeuwige, waarmee Ik mijn knechten, de profeten, tot hen zond, vroeg en
laat, zonder dat gij gehoord hebt, luidt het woord van de Eeuwige.
Ezech. 16:58 Uw
schanddaden en uw gruwelen, hebt gij gedragen, luidt het woord van de
Eeuwige.
Jesaja 40:1 Troost,
troost mijn volk, zegt uw G’d. Spreekt tot het hart van Jerusalem, roept het
toe, dat zijn lijdenstijd volbracht is, dat zijn ongerechtigheid geboet is,
dat het uit de hand van de Eeuwige dubbel ontvangen heeft voor al zijn zonden.
Jeremia 46:
28 Vrees gij niet, mijn knecht Jakob, luidt het
woord van de Eeuwige, want Ik ben met u; want Ik zal met alle volken,
waaronder Ik u verstrooid heb, voorgoed afrekenen, maar met u zal Ik niet
voorgoed afrekenen, doch Ik zal naar recht u tuchtigen, al zal Ik u zeker niet
vrij laten uitgaan.
Jeremia 30:11 Want Ik
ben met u, luidt het woord van de Eeuwige, om u te verlossen; want Ik zal met
alle volken waaronder Ik u verstrooid heb, voorgoed afrekenen, maar met u zal
Ik niet voorgoed afrekenen, doch naar recht u tuchtigen, al zal Ik u zeker
niet vrij laten uitgaan.
Ezechiel 23:49 Uw ontucht
zal men over u brengen, en gij zult de zonden van uw afgoderij dragen. En gij
zult weten, dat Ik de Here Here ben.
Klaagliederen 5:7 Onze vaders
hebben gezondigd, zij zijn niet meer, wij dragen hun ongerechtigheden.
Exodus 20:5 Gij zult u voor
die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Eeuwige, uw G’d, ben een
naijverig G’d, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan
het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten,
“Tesjoeva”,
bekering is het keerpunt tot herstel in relatie met de Eeuwige.
Deut. 30:
1 Wanneer dan al
deze dingen over u komen, de zegen en de vloek, die ik u voorgehouden heb, en
gij dit ter harte neemt te midden van al de volken, naar wier gebied de
Eeuwige, uw G’d, u verdreven heeft, 2 en wanneer gij u dan tot de Eeuwige,
uw G’d, bekeert en naar zijn stem luistert overeenkomstig alles wat ik u heden
gebied, gij en uw kinderen, met geheel uw hart en met geheel uw ziel, 3
dan zal de Eeuwige, uw G’d, in uw lot een keer brengen en
Zich over u erbarmen; Hij zal u weer bijeenbrengen uit al de volken, naar wier
gebied de Eeuwige, uw G’d, u verstrooid heeft. 4 Al waren uw verdrevenen aan
het einde des hemels, de Eeuwige, uw G’d, zal u vandaar bijeenbrengen en
vandaar halen; 5 de Eeuwige, uw G’d, zal u brengen naar het land, dat uw
vaderen bezeten hebben, gij zult het bezitten en Hij zal u weldoen en u
talrijker maken dan uw vaderen. 6 En de Eeuwige, uw G’d, zal uw hart en het
hart van uw nakroost besnijden, zodat gij de Eeuwige, uw G’d, liefhebt met
geheel uw hart en met geheel uw ziel, opdat gij leeft. 7 De Eeuwige, uw G’d,
zal al deze vervloekingen op uw vijanden en uw haters leggen, die u vervolgd
hebben. 8 Gij zult weer naar de stem van de Eeuwige luisteren en al zijn
geboden volbrengen, die ik u heden opleg. 9 De Eeuwige, uw G’d, zal u in
overvloed het goede schenken bij al het werk uwer handen, in de vrucht van uw
schoot, in de vrucht van uw vee, in de vrucht van uw bodem, want de Eeuwige
zal weer behagen in u hebben, u ten goede, zoals Hij behagen had in uw
vaderen, 10 wanneer gij naar de stem van de Eeuwige, uw G’d, luistert door
zijn geboden en inzettingen te onderhouden, die in dit wetboek geschreven
staan; wanneer gij u tot de Eeuwige, uw G’d, bekeert met geheel uw hart en met
geheel uw ziel. 11 Want dit gebod, dat ik u heden opleg, is niet te moeilijk
voor u en het is niet ver weg. 12 Het is niet in de hemel, zodat gij zoudt
moeten zeggen: Wie zal opstijgen ten hemel, het voor ons halen, en het ons
doen horen opdat wij het volbrengen? 13 En het is niet aan de overkant der
zee, zodat gij zoudt moeten zeggen: Wie zal oversteken naar de overkant der
zee, het voor ons halen, en het ons doen horen opdat wij het volbrengen? 14
Maar dit woord is zeer dicht bij u, in uw mond en in uw hart, om het te
volbrengen. 15 Zie, ik houd u heden het leven en het goede voor, maar ook de
dood en het kwade: 16 doordat ik u heden gebied de Eeuwige, uw G’d, lief te
hebben door in zijn wegen te wandelen en zijn geboden, inzettingen en
verordeningen te onderhouden, opdat gij leeft en talrijk wordt en de Eeuwige,
uw G’d, u zegene in het land, dat gij in bezit gaat nemen. 17 Maar indien uw
hart zich afwendt en gij niet luistert doch u laat verleiden en u voor andere
goden nederbuigt en hen dient, 18 dan verkondig ik u heden, dat gij zeker te
gronde zult gaan; niet lang zult gij leven in het land, dat gij na het
overtrekken van de Jordaan in bezit gaat nemen. 19 Ik neem heden de hemel en
de aarde tegen u tot getuigen; het leven en de dood stel ik u voor, de zegen
en de vloek; kies dan het leven, opdat gij leeft, gij en uw nageslacht, 20
door de Eeuwige, uw G’d, lief te hebben, naar zijn stem te luisteren en Hem
aan te hangen, want dat is uw leven en waarborg voor een langdurig wonen in
het land, waarvan de Eeuwige uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob, gezworen
heeft, dat Hij het hun geven zou.
Bekering en zonde belijdenis.
Ps. 32:
1 Van David. Een
leerdicht. Welzalig hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is; 2
welzalig de mens, wie de Eeuwige de ongerechtigheid niet toerekent, en in
wiens geest geen bedrog is. 3 Want zolang ik zweeg, kwijnde mijn gebeente weg
onder mijn gejammer de ganse dag; 4 want dag en nacht drukte uw hand zwaar op
mij, mijn merg verdroogde als in zomerse hitte. Sela 5 Mijn zonde maakte
ik U bekend, en mijn ongerechtigheid verheelde ik niet; ik zeide: Ik zal de
Eeuwige mijn overtredingen belijden, en Gij vergaaft de schuld mijner zonden.
Sela 6 Daarom bidde iedere vrome tot U ten tijde dat Gij U laat vinden; zelfs
bij een stortvloed van geweldige wateren zullen die hem niet bereiken. 7 Gij
zijt mij een verberging, Gij bewaart mij voor benauwdheid, Gij omringt mij met
jubelzangen van bevrijding. Sela 8 Ik leer en onderwijs u aangaande de weg
die gij gaan moet; Ik raad u; mijn oog is op u. 9 Weest niet als een
paard, als een muildier zonder verstand, welks trots men bedwingt met toom en
bit, opdat het u niet te na kome. 10 Talrijk zijn de smarten van de
goddeloze, maar wie op de Eeuwige vertrouwt, die omringt Hij met
goedertierenheid. 11 Verheugt u in de Eeuwige en juicht, gij rechtvaardigen;
jubelt allen, gij oprechten van hart.
Ho 14:
1 Bekeer u,
Israël, tot de Eeuwige, uw G’d, want door uw ongerechtigheid zijt gij
gestruikeld. 2 Komt met woorden van schuldbelijdenis, bekeert u tot de
Eeuwige, zegt tot Hem: Vergeef de ongerechtigheid geheel en al, en wees
genadig; wij bieden als offerstieren de belijdenis onzer lippen.
Bekering is met een
oprecht hart terugkeren naar G’d .
Deut. 4:29 En dan zult
gij daar de Eeuwige, uw G’d, zoeken en Hem vinden, wanneer gij naar Hem
vraagt met uw ganse hart en met uw ganse ziel. ……. 31 Want de Eeuwige,
uw G’d, is een barmhartig G’d, Hij zal u niet verlaten noch u verderven en
Hij zal niet vergeten het verbond met uw vaderen, dat Hij hun onder ede
bevestigd heeft.
Joe 2:12 Maar ook nu
nog luidt het woord van de Eeuwige: Bekeert u tot Mij met uw ganse hart, en
met vasten en met geween en met rouwklacht. 13 Scheurt uw hart en niet uw
klederen en bekeert u tot de Eeuwige, uw G’d. Want genadig en barmhartig is
Hij, lankmoedig en groot van goedertierenheid, berouw hebbende over het
onheil.
Zie ook:
Psalm 51:17 De
offeranden Gods zijn een verbroken geest.
Ps. 40:
6 In slachtoffer en spijsoffer hebt Gij geen behagen, maar mij oren hebt Gij
geopend voor mij, brandoffer en zondoffer hebt Gij niet voorgeschreven.
Vergeving van zonden
ontvang je door je te bekeren, je terug te keren naar G’d,
door vanuit je hart
te leven volgens G’ds instructie (de Thora).
In Ezechiël en
Jesaja wordt gesproken over bekering in het kader van het herstel van Israël.
Dat herstel is nog niet compleet.
Deze profetische
woorden zijn dus ook nu actueel.
“Tesjoeva”, bekering
is en blijft het keerpunt.
Gen. 4:7 “Voorzeker,
als u uzelf betert, zal u worden vergeven. Maar als u uzelf niet betert, ligt
de zonde als een belager aan de deur. Zijn begeerte gaat naar u uit, maar u
kan er over heersen
Jesaja 55:6 Zoekt de
Eeuwige, terwijl Hij Zich laat vinden; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is. 7
De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten en hij
bekere zich tot de Eeuwige, dan zal Hij Zich over hem ontfermen; en tot onze
G’d, want Hij vergeeft veelvuldig.
Ezech. 18: 20 De ziel
die zondigt, die zal sterven. Een zoon zal niet mede de ongerechtigheid van de
vader dragen, en een vader zal niet mede de ongerechtigheid van de zoon
dragen. De gerechtigheid van de rechtvaardige zal alleen rusten op hemzelf en
de goddeloosheid van de goddeloze zal alleen rusten op hemzelf. 21 Maar
wanneer de goddeloze zich bekeert van alle zonden die hij begaan heeft, al
mijn inzettingen onderhoudt en naar recht en gerechtigheid handelt, dan zal
hij voorzeker leven; hij zal niet sterven. 22 Geen van de overtredingen
die hij begaan heeft, zal hem worden toegerekend; om de gerechtigheid die hij
betracht heeft, zal hij leven. 23 Zou Ik een welgevallen
hebben aan de dood van de goddeloze? luidt het woord van Adonai de Eeuwige.
Niet veeleer hieraan, dat hij zich bekere van zijn wegen en leve? 24 Maar
wanneer een rechtvaardige zich afkeert van zijn rechtvaardige wandel en
onrecht doet, naar al de gruwelen handelt, die de goddeloze bedrijft; Zal hij
dan leven? Met geen van zijn rechtvaardige daden zal rekening gehouden worden.
Om de ontrouw die hij gepleegd, en om de zonde die hij bedreven heeft, daarom
zal hij sterven. 25 Maar gij zegt: De weg van de Eeuwige is niet recht. Hoort
toch, huis Israëls, is mijn weg niet recht? Zijn niet veeleer uw wegen niet
recht? 26 Wanneer een rechtvaardige zich afkeert van zijn rechtvaardige
wandel en onrecht doet en daarom sterft, dan sterft hij om het onrecht dat hij
gedaan heeft. 27 Maar als een goddeloze zich bekeert van zijn goddeloze
daden, en naar recht en gerechtigheid handelt, dan zal hij het leven behouden.
28 Immers, hij is tot inzicht gekomen en heeft zich bekeerd van alle
overtredingen die hij begaan heeft. Hij zal voorzeker leven; hij zal niet
sterven.
Ezech. 33:
8 Als Ik tot de
goddeloze zeg: Goddeloze, gij zult zeker sterven! Maar gij spreekt niet om de
goddeloze te waarschuwen voor zijn weg, dan zal die goddeloze in zijn eigen
ongerechtigheid sterven, maar van zijn bloed zal Ik u rekenschap vragen. 9
Maar als gij een goddeloze waarschuwt om zich van zijn weg te bekeren, doch
hij bekeert zich daarvan niet, dan zal hij in zijn eigen ongerechtigheid
sterven, maar gij hebt uw leven gered. 10 Gij nu, mensenkind, zeg tot het huis
Israëls: Aldus zegt gij: onze overtredingen en onze zonden rusten op ons en
daardoor kwijnen wij weg. Hoe zouden wij dan leven? 11 Zeg tot hen: zo waar
Ik leef, luidt het woord van Adonai de Eeuwige, Ik heb geen behagen in de dood
van de goddeloze, maar veeleer daarin, dat de goddeloze zich bekeert van zijn
weg en leeft. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen. Want waarom zoudt gij
sterven, huis Israëls? 12 Gij nu, mensenkind, zeg tot uw volksgenoten: Zijn
gerechtigheid zal de rechtvaardige niet redden, wanneer hij tot overtreding
komt; en door zijn goddeloosheid zal de goddeloze niet ten val komen, wanneer
hij zich van zijn goddeloosheid bekeert. En wanneer hij zondigt, zal de
rechtvaardige door zijn gerechtigheid niet kunnen leven. 13 Wanneer Ik tot de
rechtvaardige zeg, dat hij zeker leven zal, maar hij vertrouwt op zijn
gerechtigheid en doet onrecht, dan zal met geen van zijn gerechte daden
rekening gehouden worden, maar om het onrecht dat hij deed, zal hij sterven.
14 En wanneer Ik tot de goddeloze zeg: Gij zult zeker sterven, maar hij
bekeert zich van zijn zonde en handelt naar recht en gerechtigheid. 15 De
goddeloze geeft een pand terug, vergoedt het geroofde, wandelt naar de
inzettingen die doen leven, zodat hij geen onrecht meer bedrijft. Hij zal
zeker leven, hij zal niet sterven. 16 Geen van de zonden die hij bedreven
heeft, zal hem meer worden toegerekend; hij heeft naar recht en gerechtigheid
gehandeld, hij zal zeker leven.
Jesaja 27:
1 Te dien dage
zal de Eeuwige met zijn fel, groot en sterk zwaard bezoeking brengen over de
Leviatan, de snelle slang, over de Leviatan, de kronkelende slang, en Hij zal
het monster in de zee doden. 2 Te dien dage zal er een wijngaard zijn, die
bruisende wijn voortbrengt; zingt van hem in beurtzang. 3 Ik, de Eeuwige,
zijn behoeder, zal hem aldoor drenken; opdat niets hem beschadige, zal Ik hem
nacht en dag behoeden. 4 Ik voed geen grimmigheid; vond Ik maar dorens en
distels, strijdend zou Ik dan daarop lostrekken, ze tezamen in brand steken,
5 tenzij men mijn bescherming aangrijpt, met Mij vrede maakt, vrede met
Mij maakt. 6 In de komende dagen zal Jakob wortel schieten, Israel
bloeien en uitspruiten, zodat zij de wereld met vruchten vervullen. 7 Heeft
Hij hen geslagen, zoals degene geslagen werd, die hen sloeg? Zijn zij gedood,
zoals hun gedoden gedood werden? 8 Door te verjagen, te verdrijven hebt Gij
ze bestreden; Hij heeft ze verwijderd door zijn harde wind ten dage van de
oostenwind. 9 Daarom zal hierdoor de ongerechtigheid van Jakob verzoend
worden, en hierin zal de volle vrucht van de verwijdering van zijn zonde
bestaan, dat hij alle altaarstenen tot verbrijzelde kalkstenen maakt, en dat
geen gewijde palen en wierookaltaren overeind blijven staan. 10 Want de
versterkte stad ligt eenzaam, een woonstede ontvolkt en verlaten als een
woestijn; daar weiden kalveren en daar legeren zij zich en eten haar twijgen
af. 11 Wanneer haar takken verdroogd zijn, worden zij afgebroken; vrouwen
komen en steken ze aan. Omdat het geen volk van inzicht is, daarom ontfermt
zijn Maker er Zich niet over en is zijn Formeerder het niet genadig. 12 Maar
het zal te dien dage geschieden, dat de Eeuwige de aren zal dorsen van de
Rivier af tot de Beek van Egypte toe, en gij zult ingezameld worden een voor
een, kinderen Israels. 13 En het zal te dien dage geschieden, dat er op een
grote bazuin geblazen zal worden, en zij die verloren waren in het land Assur
en die verdreven waren in het land Egypte, zullen komen en zich nederbuigen
voor de Eeuwige op de heilige berg te Jeruzalem.
Zie verder ook:
Deut. 4:
29 En dan zult
gij daar de Eeuwige, uw God, zoeken en Hem vinden, wanneer gij naar Hem vraagt
met uw ganse hart en met uw ganse ziel. 30 Wanneer het u bang zal zijn en in
de toekomst al deze dingen u zullen overkomen, dan zult gij u bekeren tot de
Eeuwige, uw God, en naar Hem luisteren. 31 Want de Eeuwige, uw God, is een
barmhartig God, Hij zal u niet verlaten noch u verderven en Hij zal niet
vergeten het verbond met uw vaderen, dat Hij hun onder ede bevestigd heeft.
1 Kon. 8:
46 Wanneer zij
tegen U zondigen (er is immers geen mens die niet zondigt) en Gij op hen
toornig wordt en hen overlevert aan een vijand, zodat men hen als gevangenen
wegvoert naar het land van de vijand, ver of nabij, 47 wanneer zij het dan
ter harte nemen in het land waarheen zij weggevoerd zijn, zich bekeren, en tot
U smeken in het land van wie hen weggevoerd hebben en zeggen: wij hebben
gezondigd, ongerechtigheid bedreven en goddeloos gehandeld, 48 wanneer zij
zich dan tot U bekeren met hun gehele hart en hun gehele ziel in het land
hunner vijanden die hen weggevoerd hebben, en wanneer zij tot U bidden in de
richting van het land dat Gij hun vaderen gegeven hebt, van de stad die Gij
verkoren hebt, en van dit huis dat ik voor uw naam gebouwd heb, 49 hoor dan
in de hemel, de vaste plaats uwer woning, naar hun gebed en naar hun smeking
en verschaf hun recht. 50 Vergeef uw volk hetgeen waarin zij tegen U
gezondigd hebben, en al hun overtredingen die zij tegen U begaan hebben, en
geef hun barmhartigheid bij degenen die hen weggevoerd hebben, zodat zij zich
over hen erbarmen,
Hos. 6:
6 Want in liefde
heb Ik behagen en niet in slachtoffer, in kennis van God en niet in
brandoffers.
Ps. 51:
16 Want Gij hebt
geen behagen in slachtoffers, dat ik die brengen zou; aan brandoffers hebt Gij
geen welgevallen. 17 De offeranden Gods zijn een verbroken geest; een
verbroken en verbrijzeld hart veracht Gij niet, o God
Mal. 3:1 Zie, Ik zend
mijn bode, die voor mijn aangezicht de weg bereiden zal; plotseling zal tot
zijn tempel komen de heer (Adon), die gij zoekt, namelijk de Engel des
verbonds, die gij begeert. Zie, Hij komt, zegt de Eeuwige der heerscharen. 2
Doch wie kan de dag van zijn komst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij
verschijnt? Want Hij zal zijn als het vuur van de smelter en als het loog van
de blekers. 3 Hij zal zitten, het zilver smeltend en reinigend. Hij zal de
zonen van Levi reinigen, Hij zal hen louteren als goud en als zilver, opdat
zij de Eeuwige in gerechtigheid offer brengen. 4 Dan zal het offer van Juda
en van Jeruzalem de Eeuwige aangenaam zijn als in de dagen van ouds en als in
vroegere jaren. 5 Ik zal tot u ten gerichte naderen; Ik zal een snelle
aanklager zijn tegen de tovenaars, tegen de echtbrekers, tegen de meinedigen,
tegen hen die het loon van de dagloner drukken, weduwe en wees verdrukken, en
de vreemdeling terzijde dringen, maar Mij niet vrezen, zegt de Eeuwige der
heerscharen. 6 Voorwaar, Ik, de Eeuwige, ben niet veranderd, en gij
kinderen van Jakob, zijt niet verteerd. 7 Van de dagen uwer vaderen af zijt
gij afgeweken van mijn inzettingen en hebt ze niet onderhouden. Keert terug
tot Mij, dan zal Ik tot u terugkeren, zegt de Eeuwige der heerscharen.
Bekering, terugkeren
naar G’d van het volk Israël resulteert in een
terugkeer naar het
land Israël
2 Kronieken 30:9 Want,
wanneer gij wederkeert tot de Eeuwige, dan zullen uw broeders en zonen
erbarming vinden bij degenen die hen als gevangenen hebben weggevoerd, en dan
zullen zij naar dit land wederkeren. Want genadig en barmhartig is de Eeuwige,
uw G’d: Hij zal het aangezicht niet van u afwenden, indien gij tot Hem
wederkeert.
Nehemia 1:9 Maar,
bekeert gij u tot Mij en onderhoudt gij naarstig mijn geboden, al waren uw
verdrevenen aan het einde des hemels, Ik zal hen vandaar vergaderen en hen
brengen naar de plaats die Ik verkoren heb om daar mijn naam te doen wonen.
Jesaja 1:15 Wanneer
gij uw handen uitbreidt, verberg Ik mijn ogen voor u; zelfs wanneer gij het
gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet; uw handen zijn vol bloed. 16 Wast u,
reinigt u, doet uw boze daden uit mijn ogen weg; houdt op kwaad te doen; 17
leert goed te doen, tracht naar recht, houdt de geweldenaar in toom, doet
recht aan de wees, verdedigt de rechtszaak der weduwe. 18 Komt toch en laat
ons tezamen richten, zegt de Eeuwige; al waren uw zonden als scharlaken, zij
zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen
worden als witte wol. 19 Als gij gewillig zijt en luistert, zult gij
het goede des lands eten; 20 maar als gij weigert en weerspannig zijt, zult
gij door het zwaard worden verteerd, want de mond van de Eeuwige heeft het
gesproken.
Bekering, terugkeren
naar G’d resulteert in vergeving en verlossing
(van alle
tegenstanders van G’d (en daarmee van Israël).
Jesaja 45:18 Want zo
zegt de Eeuwige, die de hemelen geschapen heeft (Hij is G’d) die de aarde
geformeerd en haar gemaakt heeft, Hij heeft haar gegrondvest; niet tot een
baaierd heeft Hij haar geschapen, maar ter bewoning heeft Hij haar geformeerd:
Ik ben de Eeuwige en er is geen ander. 19 Ik heb niet in het verborgene
gesproken noch ergens in het land der duisternis; Ik heb tot het nakroost van
Jakob niet gezegd: Zoekt Mij tevergeefs. Ik, de Eeuwige, spreek wat recht is,
verkondig wat rechtmatig is. 20 Vergadert u en komt, nadert tezamen, gij die
uit de volken ontkomen zijt. Zij hebben geen begrip, die hun houten beeld
dragen en bidden tot een god die niet verlossen kan. 21 Verkondigt en voert
gronden aan. Ja, laten zij tezamen beraadslagen. Wie heeft dit vanouds doen
horen, het van overlang verkondigd? Ben Ik het niet, de Eeuwige? En er is geen
G’d behalve Ik, een rechtvaardige, verlossende G’d is er buiten Mij niet. 22
Wendt u tot Mij en laat u verlossen, alle einden der aarde, want Ik ben G’d
en niemand meer. 23 Want Ik heb gezworen bij Mij zelf, waarheid is uit
mijn mond uitgegaan, een woord dat niet zal worden herroepen: dat voor Mij
elke knie zich zal buigen, dat bij Mij elke tong zal zweren. 24 Alleen bij de
Eeuwige, zal men van Mij zeggen, is gerechtigheid en sterkte, tot Hem zal men
komen; maar beschaamd zullen staan allen die tegen Hem in woede ontstoken
zijn; 25 in de Eeuwige wordt het gehele nakroost van Israël gerechtvaardigd
en zal het zich beroemen.
Bij bekering
vergeeft G’d op dat moment. Hij komt later niet meer op de zonden
terug.
(In Psalm 18 kijkt
David terug op zijn leven en weet dat hij ‘rein’ voor G’d staat.
Hij ís verlost en
hem ís vergeven
Ps 18:
1 Voor de
koorleider. Van de knecht van de Eeuwige, van David, die tot de Eeuwige de
woorden van dit lied sprak, ten dage dat de Eeuwige hem verlost had uit de
greep van al zijn vijanden en uit de hand van Saul. (-) Hij zeide: Ik heb U
hartelijk lief, Eeuwige, mijn sterkte, 2 o Eeuwige, mijn steenrots, mijn
vesting en mijn bevrijder, mijn G’d, mijn Rots, bij wie ik schuil, mijn
schild, hoorn mijns heils, mijn burcht. 3 Geloofd zij de Eeuwige, roep ik
uit; want van mijn vijanden ben ik verlost. 4 Banden des doods hadden mij
omvangen, en stromen van verderf hadden mij overvallen, 5 banden van het
dodenrijk hadden mij omgeven, valstrikken van de dood lagen op mijn weg. 6
Toen het mij bang te moede was, riep ik de Eeuwige aan, tot mijn G’d riep ik
om hulp. Hij hoorde mijn stem uit zijn paleis, mijn hulpgeroep tot Hem drong
door in zijn oren. 7 Toen dreunde en beefde de aarde en de grondvesten der
bergen sidderden en daverden, omdat Hij in toorn ontbrand was. 8 Rook steeg
op uit zijn neus, verterend vuur kwam voort uit zijn mond, kolen raakten
erdoor in brand. 9 Hij neigde de hemel en daalde neder, donkerheid was onder
zijn voeten, 10 Hij reed op een cherub en vloog en zweefde op de vleugels van
de wind. 11 Hij stelde het duister tot zijn omhulsel, tot zijn beschutting
rondom Zich: duistere wateren, wolkengevaarten. 12 Van de glans voor Hem
verdwenen zijn wolken, hagel en vurige kolen. 13 De Eeuwige deed de donder in
de hemel weerklinken, de Allerhoogste verhief zijn stem; hagel en vurige
kolen. 14 Hij schoot zijn pijlen en verstrooide hen, hij slingerde bliksemen
en bracht hen in verwarring. 15 Toen werden de beddingen der wateren
zichtbaar en de grondvesten der wereld kwamen bloot vanwege uw dreigen, o
Eeuwige, vanwege het blazen van de adem van uw neus. 16 Hij reikte van
omhoog, greep mij, trok mij op uit grote wateren. 17 Hij ontrukte mij aan
mijn machtige vijand, en aan mijn haters, omdat zij sterker waren dan ik. 18
Zij traden mij in de weg ten dage van mijn ongeluk, maar de Eeuwige was mij
tot steun; 19 Hij leidde mij uit in de ruimte. Hij redde mij, omdat Hij
welgevallen aan mij had. 20 De Eeuwige deed mij naar mijn gerechtigheid, naar
de reinheid mijner handen vergold Hij mij, 21 want ik heb de wegen van de
Eeuwige gehouden en ben niet goddeloos afgeweken van mijn G’d. 22 Want al
zijn verordeningen stonden mij voor ogen en zijn inzettingen deed ik niet van
mij weg, 23 maar ik was onberispelijk jegens Hem, en wachtte mij voor
ongerechtigheid. 24 De Eeuwige heeft mij vergolden naar mijn
gerechtigheid, naar de reinheid mijner handen voor zijn ogen. 25
Jegens de getrouwe toont Gij U getrouw, jegens de onberispelijke toont Gij U
onberispelijk, 26 jegens de reine toont Gij U rein, maar jegens de
verkeerde toont Gij U een tegenstander. 27 Gij toch verlost het ellendige
volk en vernedert de hovaardige ogen. 28 Gij toch doet mijn lamp schijnen, de
Eeuwige, mijn G’d, doet mijn duisternis opklaren. 29 Met U immers loop ik op
een legerbende in en met mijn G’d spring ik over een muur. 30 G’ds weg is
volmaakt; van de Eeuwige woord is zuiver. Hij is een schild voor allen die bij
Hem schuilen. 31 Want wie is G’d behalve de Eeuwige, wie is een rots buiten
onze G’d? 32 Die G’d, die mij met kracht omgordt en mijn weg effen maakt; 33
die mijn voeten maakt als die der hinden en mij op mijn hoogten doet staan;
34 die mijn handen oefent ten strijde, zodat mijn armen een koperen boog
spannen. 35 Ook gaaft Gij mij het schild uws heils, en uw rechterhand
ondersteunde mij, uw nederbuigende goedheid maakte mij groot. 36 Gij hebt mij
ruimte gegeven voor mijn schreden, en mijn enkels wankelden niet. 37 Ik
vervolgde mijn vijanden om hen te achterhalen, en liet niet af, eer ik hen had
vernietigd; 38 ik verpletterde hen, zodat zij niet konden opstaan, zij vielen
onder mijn voeten. 39 Gij hebt mij aangegord met kracht tot de strijd, Gij
deedt onder mij bukken wie tegen mij opstonden; 40 Gij deedt mijn vijanden
mij de rug toekeren, en mijn haters verdelgde ik. 41 Zij riepen om hulp, maar
niemand redde, tot de Eeuwige, maar Hij antwoordde hun niet; 42 toen
vermaalde ik hen als stof voor de wind. Ik goot hen uit als slijk van de
straten. 43 Gij deedt mij ontkomen aan de twisten van het volk, Gij steldet
mij tot hoofd der natien; volken die ik niet kende, werden mij dienstbaar; 44
nauwelijks hadden zij van mij gehoord, of zij gehoorzaamden mij; vreemden
veinsden onderdanigheid tegenover mij. 45 Vreemden verloren hun kracht en
verlieten bevend hun burchten. 46 De Eeuwige leeft. Geprezen zij mijn Rots,
en verhoogd zij de G’d mijns heils, 47 de G’d, die mij wraak heeft verleend,
die volken onder mij gebracht heeft, 48 die mij van mijn vijanden heeft
gered. Ja, Gij hebt mij verhoogd boven hen die tegen mij opstonden, Gij hebt
mij gered van de geweldenaar. 49 Daarom loof ik U, o Eeuwige, onder de volken
en wil ik uw naam psalmzingen, 50 Hij schenkt zijn koning grote uitreddingen,
en betoont trouw aan zijn gezalfde, aan David en zijn nageslacht voor altijd.
2 Kron 7:14 "en mijn volk waarover mijn naam is
uitgeroepen, verootmoedigt zich en zij bidden en zoeken mijn aangezicht en
bekeren zich van hun boze wegen, dan zal Ik uit de hemel horen, en hun zonde
vergeven en hun land herstellen."
2 Sam. 12:
13 Toen sprak
David tot Natan: Ik heb tegen de Eeuwige gezondigd. En Natan zeide tot David:
De Eeuwige heeft uw zonde vergeven: gij zult niet sterven,
Ps 116:12,13 12 Hoe
zal ik de Eeuwige vergelden al zijn weldaden jegens mij? 13 De beker der
verlossing zal ik opheffen, ik zal de naam van de Eeuwige roepen.
Ps 78:37 hun hart was
niet standvastig bij Hem, zij waren niet getrouw aan zijn verbond. 38 Maar
Hij, de barmhartige, verzoende de ongerechtigheid en verdierf niet; Hij
wendde menigmaal zijn toorn af en wekte zijn volle grimmigheid niet op;
Ps 74:12(-14) 12 Toch
is G’d mijn Koning van oudsher, die in het midden der aarde verlossing
bewerkt. 13 Gij zijt het, die de zee hebt gekliefd door uw kracht, de koppen
der draken in het water verbrijzeld. 14 Gij zijt het, die de koppen van de
Leviatan hebt vermorzeld, hem aan het woestijngedierte tot spijze
gegeven.
Zie ook:
Hos. 14:1 Bekeer u, Israël, tot de Eeuwige, uw God, want door uw
ongerechtigheid zijt gij gestruikeld. 2 Komt met woorden van schuldbelijdenis,
bekeert u tot de Eeuwige, zegt tot Hem: Vergeef de ongerechtigheid geheel en
al, en wees genadig; wij bieden als offerstieren de belijdenis onzer lippen.
3 Assur zal ons niet verlossen, op paarden zullen wij niet rijden. En wij
zullen niet meer zeggen tot het werk onzer handen: Onze God! Want van U
verkrijgt de wees barmhartigheid. 4 Ik zal hun afkerigheid genezen, Ik zal hen
vrijwillig liefhebben, want mijn toorn keert zich van hen af.
Ps 51: 14 Red mij van bloedschuld, o God, God mijns heils, laat mijn tong over
uw gerechtigheid jubelen; 15 Adonai, open mijn lippen, opdat mijn mond uw lof
verkondige. 16 Want Gij hebt geen behagen in slachtoffers, dat ik die brengen
zou; aan brandoffers hebt Gij geen welgevallen. 17 De offeranden Gods zijn een
verbroken geest; een verbroken en verbrijzeld hart veracht Gij niet, o God.
Jona 3: 5 En de mannen van Nineve geloofden God en riepen een vasten uit en
bekleedden zich, van groot tot klein, met rouwgewaden. 6 Toen het woord de
koning van Nineve bereikte, stond hij op van zijn troon, legde zijn opperkleed
af, trok een rouwgewaad aan en zette zich neder in de as. 7 En men riep uit
en zeide in Nineve op bevel van de koning en van zijn groten: Mens en dier,
runderen en schapen mogen niets nuttigen, niet grazen en geen water drinken.
8 Zij moeten gehuld zijn in rouwgewaden, mens en dier, en met kracht tot God
roepen en zich bekeren, een ieder van zijn boze weg, en van het onrecht dat
aan hun handen kleeft. 9 Wie weet, God mocht Zich omkeren en berouw krijgen
en zijn brandende toorn laten varen, zodat wij niet te gronde gaan. 10 Toen
God zag wat zij deden, hoe zij zich bekeerden van hun boze weg, berouwde het
God over het kwaad dat Hij gedreigd had hun te zullen aandoen, en Hij deed het
niet.
Volgens de Thora zijn er verschillende manieren waardoor verzoening wordt
gedaan:
1)
Door bekering (bij opzettelijke zonden): Ezech.
18:21 “Maar wanneer de goddeloze zich bekeert van alle zonden die hij begaan
heeft, al mijn inzettingen onderhoudt en naar recht en gerechtigheid handelt,
dan zal hij voorzeker leven”, Hos. 14:1-4 ” Bekeer u, Israël, tot de Eeuwige,
uw God, want door uw ongerechtigheid zijt gij gestruikeld. 2 Komt met woorden
van schuldbelijdenis, bekeert u tot de Eeuwige, zegt tot Hem: Vergeef de
ongerechtigheid geheel en al, en wees genadig; wij bieden als offerstieren de
belijdenis onzer lippen. 3 Assur zal ons niet verlossen, op paarden zullen
wij niet rijden. En wij zullen niet meer zeggen tot het werk onzer handen:
Onze God! Want van U verkrijgt de wees barmhartigheid. 4 Ik zal hun
afkerigheid genezen, Ik zal hen vrijwillig liefhebben, want mijn toorn keert
zich van hen af.” en Jona 3: 5-9 “3 En de mannen van Nineve geloofden God en
riepen een vasten uit en bekleedden zich, van groot tot klein, met
rouwgewaden. 6 Toen het woord de koning van Nineve bereikte, stond hij op van
zijn troon, legde zijn opperkleed af, trok een rouwgewaad aan en zette zich
neder in de as. 7 En men riep uit en zeide in Nineve op bevel van de koning
en van zijn groten: Mens en dier, runderen en schapen mogen niets nuttigen,
niet grazen en geen water drinken. 8 Zij moeten gehuld zijn in rouwgewaden,
mens en dier, en met kracht tot God roepen en zich bekeren, een ieder van zijn
boze weg, en van het onrecht dat aan hun handen kleeft. 9 Wie weet, God mocht
Zich omkeren en berouw krijgen en zijn brandende toorn laten varen, zodat wij
niet te gronde gaan. 10 Toen God zag wat zij deden, hoe zij zich bekeerden
van hun boze weg, berouwde het God over het kwaad dat Hij gedreigd had hun te
zullen aandoen, en Hij deed het niet.” Bij opzettelijke zonden vraagt G’d geen
offerande maar bekering. Jer. 7: 22 want Ik heb tot uw vaderen, toen Ik hen
uit het land Egypte leidde, niet gesproken noch hun een gebod gegeven ter zake
van brandoffer en slachtoffer, 23 maar dit gebod heb Ik hun gegeven: Hoort
naar mijn stem, dan zal Ik u tot een God en zult gij Mij tot een volk zijn, en
wandelt op de ganse weg die Ik u gebied, opdat het u welga. 2 Kron.7;14 "en
mijn volk waarover mijn naam is uitgeroepen, verootmoedigt zich en zij bidden
en zoeken mijn aangezicht en bekeren zich van hun boze wegen, dan zal Ik uit
de hemel horen, en hun zonde vergeven en hun land herstellen."
2) Door bloed (of bij minder vermogende mensen
door meel) op het altaar in de Tempel. Zie Lev
5:11. Dit geldt alleen voor een aantal specifieke in de Thora vermelde
onopzettelijke (dat is onbedoelde) zonden en onreinheden. Deze verzoening is
noodzakelijk voor Tempelbezoek, het naderen tot God in Zijn fysieke Tempel.
Zolang de Tempel er niet is kan dit niet worden uitgevoerd (God vraagt geen
dingen van ons die we niet kunnen) maar is het ook niet nodig omdat het
speciaal noodzakelijk is bij Tempelbezoek. Deze offers zijn nu niet relevant.
Verder staat er ook weer over de tijd dat er geen Tempel is het volgende: Hos.
14:1-4 ” Bekeer u, Israël, tot de Eeuwige, uw God, want door uw
ongerechtigheid zijt gij gestruikeld. 2 Komt met woorden van schuldbelijdenis,
bekeert u tot de Eeuwige, zegt tot Hem: Vergeef de ongerechtigheid geheel en
al, en wees genadig; wij bieden als offerstieren de belijdenis onzer lippen.
3... Want van U verkrijgt de wees barmhartigheid. 4 Ik zal hun afkerigheid
genezen, Ik zal hen vrijwillig liefhebben, want mijn toorn keert zich van hen
af.”.
Om het bloed als zoenmiddel te gebruiken moest het dier
op de in de Thora specifiek voorgeschreven plaats in de Tempel worden geslacht
om het bloed als zoenmiddel te kunnen laten gebruiken. Verder moest het dan
ook op een specifieke plaats gesprengt worden. Anders gold het niet als offer
voor God. Het bloed van het lam dat bij Pesach moet worden geslacht is geen
zoenmiddel. Zie pagina Emuna.
Nog even voor alle duidelijkheid over de tekst Leviticus 17:11 staat "Want de
ziel van het vlees is in het bloed en Ik heb het u op het altaar gegeven om
verzoening over uw zielen te doen, want het bloed bewerkt verzoening door
middel van de ziel." Hier staat dat bloed alleen voor verzoendoeleinden
gebruikt mag worden en nergens anders voor (zoals consumptie).
3)
Door liefdadigheid. Spr. 11:4 “4 Rijkdom baat
niet ten dage des toorns, maar gerechtigheid (letterlijk staat er Tsedaka
(liefdadigheid)) redt van de dood.”, Spr. 16:6 “Door liefde en trouw wordt de
ongerechtigheid verzoend, door de vreze van de Eeuwige wijkt men van het
kwaad.” En Dan. 4:27 “Daarom, o koning, laat mijn raad u welgevallig zijn: doe
uw zonden teniet door rechtvaardigheid en uw ongerechtigheden door erbarming
jegens ellendigen; of er misschien verlenging van uw rust wezen moge.”
G’d blijft Zijn
woorden tot op de dag van vandaag door het volk Israël heen spreken.
Er zijn namelijk
altijd Joden geweest die G’d bleven dienen en in de wegen van de
Thora bleven gaan.
Jesaja 59:14 Het recht
wordt teruggedrongen en de gerechtigheid blijft verre staan, want de waarheid
struikelt op het plein en oprechtheid vindt geen ingang. 15 Zo ontbreekt de
waarheid en wie wijkt van het kwade, wordt het slachtoffer van uitbuiting.
Maar de Eeuwige zag het en het was kwaad in zijn ogen, dat er geen recht was.
16 Hij zag, dat er niemand was, en Hij ontzette Zich, omdat niemand
tussenbeide trad. Toen bracht zijn arm Hem hulp en zijn gerechtigheid
ondersteunde Hem; 17 Hij bekleedde Zich met gerechtigheid als met een pantser
en de helm des heils was op zijn hoofd; Hij bekleedde Zich met wraak als met
een gewaad en Hij hulde Zich in ijver als in een mantel. 18 Naar de daden zal
Hij vergelden: grimmigheid aan zijn tegenstanders, vergelding aan zijn
vijanden; aan de kustlanden zal Hij vergelding doen. 19 En men zal vanwaar de
zon ondergaat de naam van de Eeuwige vrezen en vanwaar zij opgaat zijn
heerlijkheid, want Hij komt als een onstuimige rivier, door de adem van de
Eeuwige voortgezweept. 20 Maar als Verlosser komt Hij voor Sion en voor wie
zich in Jakob van overtreding bekeren, luidt het woord van de Eeuwige. 21 En
wat Mij aangaat, dit is mijn verbond met hen, zegt de Eeuwige. Mijn Geest,
die op u is, en mijn woorden, die Ik in uw mond gelegd heb, zullen niet wijken
uit uw mond noch uit de mond van uw kroost, noch uit de mond van het kroost
van uw kroost, zegt de Eeuwige, van nu aan tot in eeuwigheid. 60:1 Sta op,
word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid van de Eeuwige gaat over
u op. 2 Want zie, duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natien,
maar over u zal de Eeuwige opgaan en zijn heerlijkheid zal over u gezien
worden. 3 Volken zullen opgaan naar uw licht en koningen naar uw stralende
opgang.
Door te vertrouwen
op de Eeuwige en door Hem te raadplegen
bij wat je doet,
wijst de Eeuwige de weg en zal Hij je op je bestemming brengen.
Ps 25: 8 Goed en
waarachtig is de Eeuwige; daarom onderwijst Hij de zondaars aangaande de
weg.9 Ootmoedigen doet Hij wandelen in het recht, en Hij leert ootmoedigen
zijn weg.10 Alle paden van de Eeuwige zijn goedertierenheid en trouw voor wie
zijn verbond en zijn getuigenissen bewaren.11 Om uws naams wil, Eeuwige,
vergeef mij mijn ongerechtigheid, want die is groot.12 Wie is de man die
de Eeuwige vreest? Hij onderwijst hem aangaande de weg die hij moet kiezen.13
Hij zelf zal in voorspoed vertoeven, en zijn nageslacht zal het land
beërven.14 De vertrouwelijke omgang van de Eeuwige is met wie Hem vrezen, en
zijn verbond maakt Hij hun bekend.
Spr. 3:
5 Vertrouw op de Eeuwige met uw ganse hart en
steun op uw eigen inzicht niet. 6 Ken Hem in al uw wegen, dan zal Hij uw
paden recht maken.
Psalmen 143:10 Leer mij uw
wil te doen, want Gij zijt mijn God, uw goede Geest geleide mij in een effen
land.
Psalmen 111:10 De vreze van
de Eeuwige is het begin der wijsheid, een goed inzicht hebben allen die ze
betrachten. Zijn lof houdt eeuwig stand.
Psalmen 9:10 Daarom
vertrouwen op U wie uw naam kennen, want Gij hebt nooit verlaten wie U zoeken,
o Eeuwige.
Psalmen 32:10 Talrijk
zijn de smarten van de goddeloze, maar wie op de Eeuwige vertrouwt, die
omringt Hij met goedertierenheid.
Psalmen 37:3 Vertrouw
op de Eeuwige en doe het goede, woon in het land en betracht getrouwheid;
Psalmen 37:5 Wentel uw
weg op de Eeuwige en vertrouw op Hem, en Hij zal het maken;
Psalmen 84:12 Eeuwige
der heerscharen, welzalig de mens die op U vertrouwt.
Spreuken 29:25 Vrees
voor mensen spant een strik, maar wie op de Eeuwige vertrouwt, is
onaantastbaar.
Psalmen 13:5 Ik echter
vertrouw op uw goedertierenheid, over uw verlossing juicht mijn hart.
Ps 73:24 Gij zult mij
leiden door uw raad, en daarna mij in heerlijkheid opnemen.
Prediker 12:7 en het
stof wederkeert tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest wederkeert tot
G’d, die hem geschonken heeft.
Samenvattend:
·
G’d maakt zich bekend als een
G’d die de zonde vergeeft
·
Israël krijgt de instructie
zich te houden aan de Thora. Hun ongehoorzaamheid wordt voorzegd. Ook de
oordelen en de verstrooiing. Het volk komt door hun ongehoorzaamheid in
moeilijkheden. Daardoor gaan ze weer naar G’d roepen en bekeren ze zich tot
G’d door weer ‘in Zijn wegen te wandelen. G’d brengt ze dan weer terug naar
het land van de belofte: Israël
·
Het volk komt door hun
ongehoorzaamheid in moeilijkheden. Ze moeten hun ongerechtigheden dragen, met
als doel ze tot bekering te manen. Zij en hun nakomelingen hebben. die straf
ook zelf daadwerkelijk gedragen
·
“Tesjoeva”, bekering is het
keerpunt tot herstel in relatie met de Eeuwige.
·
Bekering, herstel begint met
zonde belijdenis.
·
Bekering is met een oprecht
hart terugkeren naar G’d .
·
Vergeving van zonden ontvang je
door je te bekeren, je terug te te keren naar G’d, door vanuit je hart te
leven volgens G’ds instructie (de Thora). In Ezechiël en Jesaja wordt
gesproken over bekering in het kader van het herstel van Israël. Dat herstel
is nog niet compleet. Deze profetische woorden zijn dus ook nu actueel. “Tesjoeva”,
bekering is en blijft het keerpunt.
·
Bekering, terugkeren naar G’d
resulteert in een terugkeer naar het land Israël
·
Bekering, terugkeren naar G’d
resulteert in vergeving en verlossing (van alle tegenstanders van G’d (en
daarmee van Israël).
·
Bij bekering vergeeft G’d op
dat moment. Hij komt later niet meer op de zonden terug. (In Psalm 18
kijkt David terug op zijn leven en weet dat hij ‘rein’ voor G’d staat. Hij ís
verlost en hem ís vergeven
·
G’d blijft Zijn woorden tot op
de dag van vandaag door het volk Israël heen spreken. Er zijn namelijk altijd
Joden geweest die G’d bleven dienen en in de wegen van de Thora bleven gaan.
·
Door ons vertrouwen op de
Eeuwige te stellen en door Hem te raadplegen bij wat we doen, wijst de Eeuwige
ons de weg en zal Hij ons op onze bestemming brengen.
Micha 6:
6 Waarmede zal
ik de Eeuwige tegemoet treden en mij buigen voor God in den hoge? Zal ik Hem
tegemoet treden met brandofferen, met eenjarige kalveren? 7 Zal de Eeuwige
welgevallen hebben aan duizenden rammen, aan tienduizenden oliebeken? Zal ik
mijn eerstgeborene geven voor mijn overtreding, de vrucht van mijn schoot voor
de zonde mijner ziel? 8 Hij heeft u bekendgemaakt, o mens, wat goed is en wat
de Eeuwige van u vraagt: niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te
hebben, en ootmoedig te wandelen met uw God.
Hos. 3:4-5 4 Want vele
dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst,
zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim. 5 Daarna zullen
de Israëlieten zich bekeren, en de Eeuwige, hun God, zoeken, en David, hun
koning, en bevende komen tot de Eeuwige en
tot Zijn goedheid, in het laatste der dagen.