| |
Thora-gedeelte
Va-Yikra (en Hij riep)
Va-Yikra
(en Hij riep),
Lev. 1:1-5:26(6:7), Haftarah: Jes.
43:21-44:23,
Lev
1:1-5:26 1 De Eeuwige nu riep Moshé en sprak tot hem uit de tent
der samenkomst: 2 Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen:
Wanneer iemand onder u de Eeuwige een offergave brengen wil, dan
zult gij uw offergave brengen van het vee, zowel van het rundvee als
van het kleinvee. 3 Indien zijn offergave een brandoffer van
rundvee is, dan zal hij een gaaf dier van het mannelijk geslacht
brengen. Naar de ingang van de tent der samenkomst zal hij het
brengen , opdat hij welgevallig zij voor het aangezicht van de
Eeuwige. 4 Dan zal hij zijn hand op de kop van het brandoffer
leggen; zo zal het, hem ten goede, welgevallig zijn, om over hem
verzoening te doen. 5 Vervolgens zal hij het rund voor het
aangezicht van de Eeuwige slachten, en de zonen van Aharon, de
priesters, zullen het bloed brengen en dat sprengen rondom op het
altaar, dat bij de ingang van de tent der samenkomst staat. 6
Daarna zal hij het brandoffer de huid aftrekken en het in stukken
verdelen. 7 Dan zullen de zonen van de priester Aharon vuur op het
altaar leggen en stukken hout op het vuur schikken. 8 En de zonen
van Aharon, de priesters, zullen de delen, de kop en het vet,
schikken op het hout dat op het vuur op het altaar ligt. 9 En de
ingewanden en de onderschenkels ervan zal men met water wassen, en
de priester zal alles op het altaar in rook doen opgaan als een
brandoffer, een vuuroffer tot een liefelijke reuk voor de Eeuwige.
10 Indien zijn offergave een brandoffer van kleinvee is, van schapen
of van geiten , dan zal hij een gaaf dier van het mannelijk geslacht
brengen. 11 Hij zal het aan de noordzijde van het altaar slachten
voor het aangezicht van de Eeuwige; de zonen van Aharon, de
priesters, zullen het bloed rondom op het altaar sprengen. 12 Dan
zal hij het in stukken verdelen, en de priester zal die, met de kop
en het vet, schikken op het hout dat op het vuur op het altaar
ligt. 13 De ingewanden en onderschenkels zal hij met water wassen
en de priester zal alles brengen en het in rook doen opgaan op het
altaar ; het is een brandoffer, een vuuroffer tot een liefelijke
reuk voor de Eeuwige. 14 Indien zijn offergave voor de Eeuwige een
brandoffer van gevogelte is, dan zal hij zijn offergave brengen van
tortelduiven of van jonge duiven. 15 De priester zal die op het
altaar brengen en de kop afknijpen en ze op het altaar in rook doen
opgaan; en het bloed zal tegen de zijde van het altaar worden
uitgedrukt. 16 Hij zal de krop met de spijsresten erin verwijderen
en die naast het altaar aan de oostzijde op de asbelt werpen. 17
En hij zal ze bij de vleugels inscheuren, zonder deze eraf te
trekken, en de priester zal ze in rook doen opgaan op het altaar, op
het hout dat op het vuur ligt; het is een brandoffer, een vuuroffer
tot een liefelijke reuk voor de Eeuwige.
2:1 Wanneer iemand de Eeuwige
een offergave van spijsoffer brengen wil, dan zal zijn offergave
bestaan uit fijn meel, en hij zal olie daarop gieten en wierook
daarbij doen. 2 En hij zal het tot de zonen van Aharon, de
priesters, brengen; hij zal een handvol fijn meel en olie daarvan
nemen met al de daarbij behorende wierook, en de priester zal dat
als gedenkoffer op het altaar in rook doen opgaan, als een vuuroffer
tot een liefelijke reuk voor de Eeuwige. 3 En wat overblijft van
het spijsoffer, is voor Aharon en zijn zonen, als het allerheiligste
van de vuuroffers van de Eeuwige. 4 Wanneer gij als offergave van
spijsoffer een baksel uit de oven zult brengen, dan zal het uit fijn
meel bestaan: ongezuurde koeken, met olie aangemaakt, en ongezuurde,
dunne koeken , met olie bestreken. 5 Indien uw offergave een
spijsoffer van de bakplaat is, dan zal het van fijn meel, aangemaakt
met olie, en ongezuurd zijn. 6 Men zal het in stukken breken en
gij zult olie daarop gieten; het is een spijsoffer. 7 Indien uw
offergave een spijsoffer uit de pan is, dan zal het van fijn meel
met olie bereid worden. 8 En gij zult het spijsoffer, dat hieruit
bereid is, de Eeuwige brengen; men zal het tot de priester brengen
en deze zal het naar het altaar dragen. 9 En de priester zal het
gedenkoffer van het spijsoffer opheffen en het op het altaar in rook
doen opgaan, als een vuuroffer tot een liefelijke reuk voor de
Eeuwige. 10 En wat overblijft van het spijsoffer, is voor Aharon
en zijn zonen, als het allerheiligste van de vuuroffers van de
Eeuwige. 11 Geen spijsoffer, dat gij de Eeuwige brengt, zal gezuurd
bereid worden, want van zuurdeeg noch honig zult gij iets als een
vuuroffer voor de Eeuwige in rook doen opgaan. 12 Als offergave
der eerstelingen zult gij ze de Eeuwige brengen, maar zij zullen
niet tot een liefelijke reuk op het altaar komen. 13 En elke
offergave van uw spijsoffer zult gij zouten, gij zult het zout van
het verbond uws Gods aan uw spijsoffer niet laten ontbreken; bij al
uw offergaven zult gij zout voegen. 14 Indien gij de Eeuwige een
spijsoffer der eerste vruchten zult brengen, dan zult gij in het
vuur geroosterde aren, fijngewreven graankorrels , als spijsoffer
uwer eerste vruchten brengen . 15 Gij zult daar olie bij doen en
wierook daarop leggen; het is een spijsoffer. 16 En de priester
zal een deel van het fijngewrevene en van de olie, met al de daarbij
behorende wierook, als gedenkoffer in rook doen opgaan , als een
vuuroffer voor de Eeuwige. 3:1
Indien zijn offergave een vredeoffer is: indien hij dat brengt van
rundvee, dan zal hij een gaaf dier, hetzij van het mannelijk ,
hetzij van het vrouwelijk geslacht, voor het aangezicht van de
Eeuwige brengen. 2 Hij zal zijn hand op de kop van zijn offergave
leggen en die slachten bij de ingang van de tent der samenkomst, en
de zonen van Aharon, de priesters, zullen het bloed rondom op het
altaar sprengen. 3 En als vuuroffer voor de Eeuwige zal hij van
het vredeoffer brengen het vet dat de ingewanden bedekt, en al het
vet dat op de ingewanden ligt; 4 benevens de beide nieren en het
vet dat daaraan zit, dat aan de lenden is, en het aanhangsel aan de
lever, dat hij met de nieren moet wegnemen. 5 En de zonen van
Aharon zullen het op het altaar in rook doen opgaan, op het
brandoffer, dat op het hout op het vuur ligt, als een vuuroffer tot
een liefelijke reuk voor de Eeuwige. 6 Indien zijn offergave een
stuk kleinvee is als vredeoffer voor de Eeuwige, dan zal hij een
gaaf dier, hetzij van het mannelijk, hetzij van het vrouwelijk
geslacht, brengen. 7 Indien hij een schaap als zijn offergave
brengt, dan zal hij het voor het aangezicht van de Eeuwige brengen,
8 en zijn hand op de kop van zijn offergave leggen en die slachten
voor de tent der samenkomst, en de zonen van Aharon zullen het bloed
daarvan rondom op het altaar sprengen. 9 Van het vredeoffer zal
hij het vet brengen als vuuroffer voor de Eeuwige: de gehele
vetstaart, die hij dicht bij de ruggegraat moet afsnijden, het vet
dat de ingewanden bedekt , en al het vet dat op de ingewanden ligt.
10 Ook de beide nieren en het vet dat daaraan zit, dat aan de
lenden is, en het aanhangsel aan de lever, dat hij met de nieren
moet wegnemen. 11 En de priester zal het in rook doen opgaan op
het altaar, als een spijs ten vuuroffer voor de Eeuwige. 12 Indien
zijn offergave een geit is, dan zal hij het dier brengen voor
het aangezicht van de Eeuwige, 13 hij zal zijn hand leggen op zijn
kop , het slachten voor de tent der samenkomst, en de zonen van
Aharon zullen het bloed daarvan rondom op het altaar sprengen. 14
Dan zal hij daarvan zijn offergave als vuuroffer voor de Eeuwige
brengen: het vet dat de ingewanden bedekt, en al het vet dat op de
ingewanden ligt; 15 ook de beide nieren en het vet dat daaraan
zit, dat aan de lenden is, en het aanhangsel aan de lever, dat hij
met de nieren moet wegnemen. 16 En de priester zal het in rook
doen opgaan op het altaar als een spijs ten vuuroffer, tot een
liefelijke reuk; al het vet is voor de Eeuwige. 17 Dit zij een
altoosdurende inzetting voor uw geslachten in al uw woonplaatsen:
gij zult volstrekt geen vet en geen bloed eten.
4:1 De Eeuwige sprak tot Moshé:
2 Spreek tot de Israëlieten: Wanneer iemand zonder opzet zondigt
in een van de dingen die de Eeuwige verboden heeft te doen, en een
daarvan doet, 3 dan zal, indien de gezalfde priester zonde gedaan
en daardoor het volk in schuld gebracht heeft, hij voor de zonde die
hij begaan heeft, een jonge, gave stier de Eeuwige tot een zondoffer
brengen. 4 Hij zal de stier naar de ingang van de tent der
samenkomst brengen voor het aangezicht van de Eeuwige, zijn hand op
de kop van de stier leggen en de stier slachten voor het aangezicht
van de Eeuwige. 5 De gezalfde priester zal een deel van het bloed
van de stier nemen en dat brengen naar de tent der samenkomst. 6
De priester zal zijn vinger in het bloed dopen en van het bloed
zevenmaal sprenkelen voor het aangezicht van de Eeuwige, voor het
voorhangsel van het heiligdom. 7 En de priester zal van het bloed
strijken aan de horens van het reukaltaar, dat voor het aangezicht
van de Eeuwige staat in de tent der samenkomst; al het overige
bloed van de stier zal hij uitgieten aan de voet van het
brandofferaltaar, dat bij de ingang van de tent der samenkomst
staat. 8 En al het vet van de stier van het zondoffer zal hij
eruit nemen: het vet dat de ingewanden bedekt, en al het vet dat op
de ingewanden ligt; 9 en de beide nieren en het vet dat daaraan
zit, dat aan de lenden zit, en het aanhangsel aan de lever, dat hij
met de nieren moet wegnemen, 10 zoals het weggenomen wordt van het
rund van het vredeoffer; en de priester zal het in rook doen opgaan
op het brandofferaltaar. 11 En de huid van de stier en al zijn
vlees , benevens zijn kop en zijn onderschenkels en zijn ingewanden
en zijn mest, 12 alles van de stier zal hij buiten de legerplaats
brengen, op een reine plek , waar men de as stort, en hij zal hem op
een houtvuur verbranden; op de plaats waar de as wordt uitgestort,
zal hij verbrand worden. 13 Indien de gehele vergadering Israëls
zonder opzet zonde gedaan heeft, en dit voor de ogen der gemeente
verborgen is gebleven, en zij tegen een van al de geboden van de
Eeuwige iets gedaan heeft, dat niet gedaan mocht worden , en dus
schuldig geworden is, 14 dan zal de gemeente, wanneer de zonde die
zij begaan heeft, haar bekend geworden is, een jonge stier ten
zondoffer brengen en zij zal die leiden voor de tent der
samenkomst. 15 En de oudsten der vergadering zullen hun handen op
de kop van de stier leggen voor het aangezicht van de Eeuwige, en
men zal de stier voor het aangezicht van de Eeuwige slachten. 16
De gezalfde priester zal een deel van het bloed van de stier in de
tent der samenkomst brengen, 17 en die priester zal zijn vinger in
het bloed dopen en zevenmaal voor het aangezicht van de Eeuwige voor
het voorhangsel sprenkelen. 18 En een deel van het bloed zal hij
strijken aan de horens van het altaar, dat voor het aangezicht van
de Eeuwige in de tent der samenkomst staat; al het overige bloed zal
hij uitgieten aan de voet van het brandofferaltaar, dat bij de
ingang van de tent der samenkomst staat. 19 En al het vet zal hij
eruit nemen en op het altaar in rook doen opgaan. 20 En met de
stier zal hij doen, zoals hij met de stier van het zondoffer gedaan
heeft, zo zal hij daarmee doen. Zo zal de priester over hen
verzoening doen, en het zal hun vergeven worden. 21 En hij zal de
stier buiten de legerplaats brengen en hem verbranden, zoals hij de
eerste stier verbrand heeft. Dit is het zondoffer der gemeente. 22
Als een vorst gezondigd heeft en zonder opzet tegen een van al de
geboden van de Eeuwige, zijn God, iets gedaan heeft dat niet gedaan
mocht worden, en dus schuldig geworden is, 23 dan zal hij, als hem
de zonde die hij begaan heeft, bekend geworden is, als zijn
offergave een geitebok brengen, een gaaf dier van het mannelijk
geslacht. 24 Hij zal zijn hand op de kop van de bok leggen en hem
slachten op de plaats waar men ook het brandoffer voor het
aangezicht van de Eeuwige pleegt te slachten; een zondoffer is het.
25 En de priester zal met zijn vinger een deel van het bloed van
het zondoffer nemen en dat strijken aan de horens van het
brandofferaltaar; het overige bloed zal hij aan de voet van het
brandofferaltaar uitgieten. 26 Maar al het vet zal hij op het
altaar in rook doen opgaan, zoals het vet van het vredeoffer . Zo
zal de priester over hem verzoening doen voor zijn zonde, en het zal
hem vergeven worden. 27 Indien iemand uit het volk des lands zonder
opzet gezondigd heeft door een van de dingen te doen, die de Eeuwige
verboden heeft, en dus schuldig geworden is, 28 dan zal hij, als
hem de zonde die hij begaan heeft, bekend geworden is, voor de zonde
die hij begaan heeft, als zijn offergave een geit, een gaaf dier van
het vrouwelijk geslacht, brengen. 29 Hij zal zijn hand op de kop
van het zondoffer leggen en het zondoffer slachten op de plaats van
het brandoffer. 30 En de priester zal met zijn vinger een deel van
het bloed nemen en het strijken aan de horens van het
brandofferaltaar; al het overige bloed zal hij aan de voet van het
altaar uitgieten. 31 Maar al het vet ervan zal hij wegnemen,
zoals het vet bij het vredeoffer weggenomen wordt, en de priester
zal het op het altaar in rook doen opgaan, tot een liefelijke reuk
voor de Eeuwige. Zo zal de priester over hem verzoening doen, en het
zal hem vergeven worden. 32 Indien hij een schaap brengt als zijn
offergave ten zondoffer, dan zal hij een gaaf dier van het
vrouwelijk geslacht brengen. 33 Hij zal zijn hand op de kop van
het zondoffer leggen en het slachten ten zondoffer op de plaats waar
men het brandoffer pleegt te slachten. 34 En de priester zal met
zijn vinger een deel van het bloed van het zondoffer nemen en het
strijken aan de horens van het brandofferaltaar; al het overige
bloed zal hij aan de voet van het altaar uitgieten . 35 Maar al
het vet ervan zal hij wegnemen, zoals het vet van het schaap van
het vredeoffer weggenomen wordt, en de priester zal het op het
altaar in rook doen opgaan op de vuuroffers van de Eeuwige. Zo zal
de priester over hem verzoening doen voor de zonde die hij begaan
heeft, en het zal hem vergeven worden.
5:1 Wanneer iemand zondigt, in
geval hij een overluid gesproken vervloeking hoort en getuige is,
hetzij hij het zelf gehoord heeft of het te weten gekomen is, dan
draagt hij, indien hij het niet aanbrengt, zijn ongerechtigheid. 2
Of als iemand iets onreins aanraakt, hetzij het aas van een onrein
wild dier, of van een onrein stuk vee, of van een onrein kruipend
dier, zonder er zich van bewust te zijn, dan is hij onrein en
schuldig. 3 Of wanneer hij de onreinheid van een mens aanraakt,
door welke onreinheid hij ook maar onrein geworden is, zonder er
zich van bewust te zijn, en hij bemerkt het, dan is hij schuldig.
4 Of wanneer iemand onbezonnen een eed uitspreekt, om iets te
doen, hetzij kwaad, hetzij goed, hoe een mens ook maar in een eed
onbezonnen spreken kan, zonder er zich van bewust te zijn, en hij
bemerkt het, dan is hij schuldig aan een van deze dingen. 5
Wanneer hij nu aan een van deze dingen schuldig is, dan zal hij
belijden, waarin hij gezondigd heeft, 6 en aan de Eeuwige als
boete voor de zonde die hij begaan heeft, een dier van het
vrouwelijk geslacht uit het kleinvee, een schaap of een geit, ten
zondoffer brengen; zo zal de priester over hem voor zijn zonde
verzoening doen. 7 Maar indien zijn draagkracht ontoereikend is
voor een stuk kleinvee, dan zal hij als boete voor de zonde die hij
gedaan heeft, twee tortelduiven of twee jonge duiven de Eeuwige
brengen, een ten zondoffer en een ten brandoffer. 8 Hij zal ze tot
de priester brengen, en deze zal het eerst offeren die, welke ten
zondoffer bestemd is. En hij zal haar kop van haar nek afknijpen,
maar die niet afscheiden. 9 Hij zal van het bloed van het
zondoffer tegen de zijde van het altaar sprenkelen, maar wat van
het bloed overblijft zal aan de voet van het altaar uitgedrukt
worden; het is een zondoffer. 10 En de tweede zal hij als
brandoffer bereiden , volgens het voorschrift. Zo zal de priester
verzoening over hem doen voor de zonde die hij begaan heeft, en het
zal hem vergeven worden. 11 Indien echter zijn draagkracht
ontoereikend is voor twee tortelduiven of twee jonge duiven, dan zal
hij als offergave voor de zonde die hij gedaan heeft, een tiende efa
fijn meel ten zondoffer brengen. Hij zal er geen olie op gieten en
er geen wierook bijvoegen, want het is een zondoffer. 12 Hij zal
het tot de priester brengen, en de priester zal daarvan een handvol
nemen als gedenkoffer en op het altaar in rook doen opgaan op de
vuuroffers van de Eeuwige; het is een zondoffer. 13 Zo zal de
priester verzoening over hem doen voor de zonde die hij in een van
deze dingen begaan heeft, en het zal hem vergeven worden. En het
zal, evenals het spijsoffer , voor de priester zijn. 14 de Eeuwige
sprak tot Moshé: 15 Wanneer iemand ontrouw wordt en zonder opzet
zonde doet tegen iets van wat de Eeuwige geheiligd is, dan zal hij,
als zijn boete, de Eeuwige een gave ram van het kleinvee brengen
ten schuldoffer, de waarde geschat in zilveren sikkels naar de
heilige sikkel. 16 En het heilige waartegen hij gezondigd heeft ,
zal hij vergoeden en daaraan een vijfde toevoegen: hij zal het aan
de priester geven, en de priester zal over hem verzoening doen met
de ram van het schuldoffer , en het zal hem vergeven worden. 17
Indien iemand zondigt en doet een van de dingen die de Eeuwige
verboden heeft, zonder dat hij het weet , dan is hij toch schuldig
en draagt zijn ongerechtigheid. 18 Hij zal een gave ram van het
kleinvee, in waarde geschat, ten schuldoffer tot de priester
brengen, en de priester zal verzoening over hem doen voor wat hij
zonder opzet gedaan heeft, zonder dat hij het wist , en het zal hem
vergeven worden. 19 Het is een schuldoffer; hij heeft de Eeuwige
zijn schuld volkomen geboet. 6:1
(5:20) de Eeuwige sprak tot Moshé: 2 (5:21) Wanneer iemand zonde
doet en ontrouw wordt jegens de Eeuwige, en tegenover zijn
volksgenoot ontkent, dat hij iets in bewaring heeft, of dat hem iets
is ter hand gesteld, of dat hij iets weggeroofd heeft; 3 (5:22) of
hij heeft zijn volksgenoot iets afgeperst, of hij heeft iets dat
verloren was, gevonden en hij ontkent het, en doet een valse eed ten
opzichte van enige zaak die een mens doen kan , zodat hij zich
daaraan bezondigt, 4 (5:23) wanneer hij zo zonde doet en schuldig
wordt, dan zal hij teruggeven het geroofde dat hij wegroofde, of het
afgeperste dat hij afperste, of het in bewaring gegevene dat hem in
bewaring gegeven was , of het verlorene dat hij gevonden had, 5
(5:24) of alles, ten opzichte waarvan hij een valse eed zwoer. Hij
zal de volle waarde ervan vergoeden en nog een vijfde daaraan
toevoegen; aan degene wie het behoorde, die zal hij het geven, op de
dag wanneer hij zijn schuldoffer brengt. 6 (5:25) Als zijn
schuldoffer zal hij voor de Eeuwige brengen een gave ram uit het
kleinvee, in waarde geschat, ten schuldoffer tot de priester. 7
(5:26) En de priester zal over hem verzoening doen voor het
aangezicht van de Eeuwige, en hem zal vergeving geschonken worden,
ten aanzien van elke zaak waardoor hij schuld op zich laadt.
Jes.
43:21-44:23 21 Het volk dat Ik Mij geformeerd heb, zal mijn lof
verkondigen. 22 Doch Mij hebt gij niet aangeroepen, o Ya’akov, of u
om Mij moeite gegeven, o Israël. 23 Gij hebt Mij de schapen uwer
brandoffers niet gebracht en met uw slachtoffers hebt gij Mij niet
geëerd; Ik heb u niet lastig gevallen om spijsoffers en Ik heb u
geen moeite aangedaan om wierook. 24 Gij hebt Mij voor zilver geen
kalmoes gekocht en met het vet uwer slachtoffers hebt gij Mij niet
gelaafd. Neen, gij zijt Mij lastig gevallen met uw zonden, hebt Mij
moeite aangedaan met uw ongerechtigheden. 25 Ik, Ik ben het, die
uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil en Ik gedenk uw zonden niet.
26 Maak Mij indachtig, laat ons tezamen richten , spreek op, opdat
gij in het gelijk gesteld moogt worden. 27 Uw eerste vader heeft
al gezondigd en uw woordvoerders hebben tegen Mij overtreden; 28
daarom ontwijdde Ik oversten van het heiligdom en gaf Ik Ya’akov
prijs aan de ban, Israël aan beschimpingen.
44:1 Maar nu, hoor, o Ya’akov,
mijn knecht , en Israël, die Ik verkoren heb. 2 Zo zegt de
Eeuwige, uw Maker en van de moederschoot aan uw Formeerder, die u
helpt: Vrees niet, mijn knecht Ya’akov, en Jesurun, die Ik verkoren
heb. 3 Want Ik zal water gieten op het dorstige en beken op het
droge; Ik zal mijn Geest uitgieten op uw nakroost en mijn zegen op
uw nakomelingen. 4 Zij zullen uitspruiten tussen het gras, als
populieren langs de beken. 5 De een zal zeggen: Ik ben van de
Eeuwige, een ander zal zich noemen met de naam Ya’akov , en een
derde zal op zijn hand schrijven : van de Eeuwige, en de naam Israël
aannemen. 6 Zo zegt de Eeuwige, de Koning en Verlosser van Israël,
de Eeuwige der heerscharen: Ik ben de eerste en Ik ben de laatste en
buiten Mij is er geen God. 7 En wie is als Ik (hij roepe het uit
en verkondige het en legge het Mij voor) daar Ik toch het overoude
volk in het aanzijn riep ; en hetgeen er in de toekomst gebeuren
zal, mogen zij verkondigen. 8 Weest niet verschrikt en vreest
niet. Heb Ik het u niet van oudsher doen horen en verkondigd? Gij
zijt mijn getuigen: is er een God buiten Mij? Er is geen andere
Rots, Ik ken er geen. 9 Zij, die beelden vormen, zijn allen
ijdelheid: hun dierbare maaksels brengen geen baat, zijzelf zijn er
getuigen van, dat zij niets zien en niets weten , zodat zij
beschaamd staan. 10 Wie vormt een god en giet een beeld, waarvan
hij geen baat heeft? 11 Zie, al de aanhangers daarvan zullen
beschaamd staan; de werklieden zijn slechts mensen: laten zij
bijeenkomen en zich opstellen, zij zullen verschrikt worden en
beschaamd staan tevens. 12 De smid heeft een bijl en werkt in de
kolengloed en vormt het beeld met hamers en bewerkt het met
zijn krachtige arm; zelfs duldt hij de honger, totdat hij geen
kracht meer heeft; en drinkt geen water, totdat hij amechtig
wordt. 13 De timmerman spant het meetsnoer en tekent de omtrek af
met de stift, bewerkt het beeld met de schaaf, tekent met de
passer de omtrek af en maakt het naar de beeltenis van een man, naar
een pronkstuk van een mens, om in een huis te wonen. 14 Hij velde
ceders voor zich en nam een steeneik of een eik en kweekte die voor
zich op onder de bomen des wouds, plantte een pijnboom, en de regen
deed die groeien. 15 En dat dient de mens tot brandhout; hij
neemt daarvan en warmt zich, ook steekt hij het aan en bakt brood;
ook maakt hij er een god van en buigt zich neder; hij maakt er een
gesneden beeld van en knielt daarvoor neer. 16 De helft daarvan
verbrandt hij in het vuur; bij die helft eet hij vlees, braadt een
gebraad en wordt verzadigd; ook warmt hij zich en zegt: Ha, ik word
warm, ik merk vuur. 17 En het overblijfsel verwerkt hij tot een
god , tot zijn gesneden beeld, knielt daarvoor neer , buigt zich,
aanbidt het en zegt: Red mij, want gij zijt mijn god! 18 Zij
hebben geen kennis en geen inzicht, want hun ogen zijn
dichtgestreken , zodat zij niet zien; hun harten, zodat zij
niet begrijpen. 19 Niemand neemt dit ter harte,
niemand heeft kennis of inzicht, zodat hij zegt: De helft daarvan
verbrandde ik in het vuur, ook bakte ik op zijn kolen brood, ik
braadde vlees en ik at; zou ik dan van zijn overschot een
gruwel maken , zou ik neerknielen voor een blok hout ? 20
Wie zich met as bezighoudt, die heeft zijn bedrogen hart verleid;
hij redt zijn leven niet en vraagt zich niet af: Is er geen bedrog
in mijn rechterhand? 21 Denk hieraan, Ya’akov; Israël, want
gij zijt mijn knecht; Ik heb u geformeerd , gij zijt mijn knecht,
Israël; gij wordt door Mij niet vergeten. 22 Ik vaag uw
overtredingen weg als een nevel en uw zonden als een wolk; keer
weder tot Mij, want Ik heb u verlost. 23 Jubelt, gij
hemelen, want de Eeuwige heeft het gedaan; juicht, gij diepten der
aarde, breekt uit in gejubel, gij bergen , gij woud met alle
geboomte daarin, want de Eeuwige heeft Ya’akov verlost en Hij
verheerlijkt Zichzelf in Israël.
|
|
>Indien
zijn offergave een brandoffer van rundvee is, dan zal hij een gaaf dier van
het mannelijk geslacht brengen. (1:3) Brandoffer (olah) als uiting van
overgave aan de Eeuwige. Verder vraagt iedere situatie zijn specifieke
offer. De Thora geldt voor eeuwig dus ook die offerinstructies. Dus als het
straks weer mogelijk is om offerandes uit te voeren als de tempel er weer
staat zullen die specifieke offers voor de specifieke situaties weer
uitgevoerd worden.
>opdat
hij welgevallig zij voor het aangezicht van de Eeuwige (1:4). G’d geeft
richtlijnen hoe Hij wil dat een offer geofferd wordt. Die richtlijnen zijn
eeuwige instellingen. Wordt er op een andere manier geofferd dan is het
offer eigenlijk geen offer. Offerande is een methode om tot G’d te naderen.
Systeem van offerande is en blijft een gift van G’d om Zijn genade te
bewijzen.
>Hij
zal het aan de noordzijde van het altaar slachten voor het aangezicht van de
Eeuwige; de zonen van Aharon, de priesters, zullen het bloed rondom op het
altaar sprengen. (1:11). Aan de noordzijde van het altaar, is de plaats die
door G’d is uitgekozen waar de (zond)offers geslacht moeten worden Dat is de
noordelijke helft van het voorhof. Offers die op andere plaatsen geslacht
worden kunnen niet als offer aanvaard worden. Nadat de Tempel in Jeruzalem
op de berg Sion is gebouwd is die bepaalde plaats in het voorhof (op de berg
Sion) de bestemde plaats om de offerdieren te slachten. Verder is het
essentieel dat het bloed op de voorgeschreven plaats in de tempel wordt
gesprengd (niet het verbranden van het dier). Wordt dat sprengen op de
betreffende plaats niet gedaan dan is er eigenlijk geen sprake van offer
voor de Eeuwige.
>Wanneer
iemand de Eeuwige een offergave van spijsoffer brengen wil, dan zal zijn
offergave bestaan uit fijn meel, en hij zal olie daarop gieten en wierook
daarbij doen (2:1). Graan/spijsoffer (mincha); Deze offerande is een
geschenk aan G’d om dankbaarheid te tonen.
>Indien
zijn offergave een vredeoffer is: indien hij dat brengt van rundvee, dan
zal hij een gaaf dier, hetzij van het mannelijk , hetzij van het vrouwelijk
geslacht, voor het aangezicht van de Eeuwige brengen. (3:1)
Vredeoffer/dankoffer (sevach shelamiem). Dit is een offer om G’d te danken
en te loven voor al de zegeningen in vertrouwen op G’ds voorziening de
toekomst.
>De
Eeuwige sprak tot Moshé: Spreek tot de Israëlieten: Wanneer iemand zonder
opzet zondigt in een van de dingen die de Eeuwige verboden heeft te doen, en
een daarvan doet, dan zal, indien de gezalfde priester zonde gedaan en
daardoor het volk in schuld gebracht heeft, hij voor de zonde die hij begaan
heeft, een jonge, gave stier de Eeuwige tot een zondoffer brengen….
Zo zal de priester over hen
verzoening doen, en het zal hun vergeven worden (4:1-3,20) Zondoffer (chatat);
wordt gebracht naar aanleiding van een onopzettelijke zonde waarbij vanwege
het onopzettelijke karakter dus geen bekering kan plaatsvinden) of bij
schuld door nalatigheid of onbezonnenheid. (4:1-5:13). Bekering is alleen
aan de orde bij opzettelijke zonde. Van die opzettelijke zonde moet je je
bekeren.
>Wanneer
iemand ontrouw wordt en zonder opzet zonde doet tegen iets van wat de
Eeuwige geheiligd is, dan zal hij, als zijn boete, de Eeuwige een gave ram
van het kleinvee brengen ten schuldoffer, de waarde geschat in zilveren
sikkels naar de heilige sikkel. 16 En het heilige waartegen hij gezondigd
heeft , zal hij vergoeden en daaraan een vijfde toevoegen: hij zal het aan
de priester geven, en de priester zal over hem verzoening doen met de ram
van het schuldoffer, en het zal hem vergeven worden (5:15, 16) Schuldoffer (asham)
moet worden gedaan bij zonde waarbij de dader wel schuldig is aan het
overtreden van de regels van G’d maar ook weer zonder opzet. De enige
uitzondering is er voor de situatie als het gaat om zondigen m.b.t.
stoffelijke zaken als diefstal; Leugen en afpersing (5:21-24 “2 (5:21)
Wanneer iemand zonde doet en ontrouw wordt jegens de Eeuwige, en tegenover
zijn volksgenoot ontkent, dat hij iets in bewaring heeft, of dat hem iets is
ter hand gesteld, of dat hij iets weggeroofd heeft; 3 (5:22) of hij heeft
zijn volksgenoot iets afgeperst, of hij heeft iets dat verloren was,
gevonden en hij ontkent het, en doet een valse eed ten opzichte van enige
zaak die een mens doen kan , zodat hij zich daaraan bezondigt, 4 (5:23)
wanneer hij zo zonde doet en schuldig wordt, dan zal hij teruggeven het
geroofde dat hij wegroofde, of het afgeperste dat hij afperste, of het in
bewaring gegevene dat hem in bewaring gegeven was , of het verlorene dat hij
gevonden had, 5 (5:24) of alles, ten opzichte waarvan hij een valse eed
zwoer. Hij zal de volle waarde ervan vergoeden en nog een vijfde daaraan
toevoegen; aan degene wie het behoorde, die zal hij het geven, op de dag
wanneer hij zijn schuldoffer brengt.”. Voor andere opzettelijke zonden is
niet altijd een offer het zoenmiddel maar juist bekering (zie ook verder).
>Offerande
vraagt om een oprecht hart. Jesaja 1: ”11 Waartoe dient Mij de menigte uwer
slachtoffers? zegt de Eeuwige; oververzadigd ben Ik van de brandoffers van
rammen en het vet van mestkalveren, en aan het bloed van stieren, schapen en
bokken heb Ik geen welgevallen. 12 Wanneer gij komt om voor mijn aangezicht
te verschijnen; wie heeft dit van u verlangd mijn voorhoven plat te treden?
13 Gaat niet voort met huichelachtige offers te brengen; gruwelijk reukwerk
is het Mij; nieuwe maan en sabbat, het bijeenroepen der samenkomsten. Ik
verdraag het niet: onrecht met feestelijke vergadering. 14 Uw
nieuwemaansdagen en uw feesten haat Ik met heel mijn ziel, zij zijn Mij een
last. Ik ben moede ze te dragen. 15 Wanneer gij uw handen uitbreidt,
verberg Ik mijn ogen voor u; zelfs wanneer gij het gebed vermenigvuldigt,
hoor Ik niet; uw handen zijn vol bloed. 16 Wast u, reinigt u, doet uw boze
daden uit mijn ogen weg; houdt op kwaad te doen; 17 leert goed te doen,
tracht naar recht, houdt de geweldenaar in toom, doet recht aan de wees,
verdedigt de rechtszaak der weduwe. 18 Komt toch en laat ons tezamen
richten, zegt de Eeuwige; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit
worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als
witte wol. 19 Als gij gewillig zijt en luistert, zult gij het goede des
lands eten; Zie ook voor oprechtheid Gen. 18:18 Avraham immers zal
voorzeker tot een groot en machtig volk worden en met hem zullen alle volken
der aarde gezegend worden; 19 want Ik heb hem gekend, opdat hij gebieden
zou, dat zijn zonen en zijn huis na hem de weg van de Eeuwige zouden bewaren
door gerechtigheid en recht te doen, opdat de Eeuwige aan Avraham vervulle
wat Hij over hem gesproken heeft.”
>Als
zijn schuldoffer zal hij voor de Eeuwige brengen een gave ram uit het
kleinvee, in waarde geschat, ten schuldoffer tot de priester. En de priester
zal over hem verzoening doen voor het aangezicht van de Eeuwige, en hem zal
vergeving geschonken worden (6:6,7). Volgens de Thora zien er verschillende
manieren waardoor verzoening wordt gedaan. 1)
Door bloed op het altaar (in de tempel). Lev. 17:11 “Want de ziel van het
vlees is in het bloed en Ik heb het u op het altaar gegeven om verzoening
over uw zielen te doen, want het bloed bewerkt verzoening door middel van de
ziel.” (Hier staat dat bloed alleen voor verzoening gebruikt mag worden,
nergens anders voor, dus ook niet voor consumptie).
2) Door bekering: Ezech. 18: 21 “Maar
wanneer de goddeloze zich bekeert van alle zonden die hij begaan heeft, al
mijn inzettingen onderhoudt en naar recht en gerechtigheid handelt, dan zal
hij voorzeker leven”, Hos. 14:1-4 ” Bekeer u, Israël, tot de Eeuwige, uw
God, want door uw ongerechtigheid zijt gij gestruikeld. 2 Komt met woorden
van schuldbelijdenis, bekeert u tot de Eeuwige, zegt tot Hem: Vergeef de
ongerechtigheid geheel en al, en wees genadig; wij bieden als offerstieren
de belijdenis onzer lippen. 3 Assur zal ons niet verlossen, op paarden
zullen wij niet rijden. En wij zullen niet meer zeggen tot het werk onzer
handen: Onze God! Want van U verkrijgt de wees barmhartigheid. 4 Ik zal hun
afkerigheid genezen, Ik zal hen vrijwillig liefhebben, want mijn toorn keert
zich van hen af.” en Jona 3: 5-9 “3 En de mannen van Nineve geloofden God en
riepen een vasten uit en bekleedden zich, van groot tot klein, met
rouwgewaden. 6 Toen het woord de koning van Nineve bereikte, stond hij op
van zijn troon, legde zijn opperkleed af, trok een rouwgewaad aan en zette
zich neder in de as. 7 En men riep uit en zeide in Nineve op bevel van de
koning en van zijn groten: Mens en dier, runderen en schapen mogen niets
nuttigen, niet grazen en geen water drinken. 8 Zij moeten gehuld zijn in
rouwgewaden, mens en dier, en met kracht tot God roepen en zich bekeren, een
ieder van zijn boze weg, en van het onrecht dat aan hun handen kleeft. 9
Wie weet, God mocht Zich omkeren en berouw krijgen en zijn brandende toorn
laten varen, zodat wij niet te gronde gaan. 10 Toen God zag wat zij deden,
hoe zij zich bekeerden van hun boze weg, berouwde het God over het kwaad dat
Hij gedreigd had hun te zullen aandoen, en Hij deed het niet.” En
3) Door liefdadigheid. Spr. 11:4 “4
Rijkdom baat niet ten dage des toorns, maar gerechtigheid (letterlijk staat
er Tsedaka (liefdadigheid)) redt van de dood.”, Spr. 16:6 “Door liefde en
trouw wordt de ongerechtigheid verzoend, door de vreze van de Eeuwige wijkt
men van het kwaad.” En Dan. 4:27 “Daarom, o koning, laat mijn raad u
welgevallig zijn: doe uw zonden teniet door rechtvaardigheid en uw
ongerechtigheden door erbarming jegens ellendigen; of er misschien
verlenging van uw rust wezen moge.”
>Ten
tijde dat de tempel er was en er straks weer zal zijn was/is er voor iedere
situatie een specifiek offer. Ten tijde dat de tempel er niet staat kunnen
er geen offers gebracht worden. Tot die tijd ‘vervangen’ de gebeden de
offeranden zie Hosea 14:
1-7 “1 Bekeer u, Israël, tot de
Eeuwige, uw God, want door uw ongerechtigheid zijt gij gestruikeld. 2 Komt
met woorden van schuldbelijdenis, bekeert u tot de Eeuwige, zegt tot Hem:
Vergeef de ongerechtigheid geheel en al, en wees genadig; wij bieden als
offerstieren de belijdenis onzer lippen. 3 Assur zal ons niet
verlossen, op paarden zullen wij niet rijden. En wij zullen niet meer zeggen
tot het werk onzer handen: Onze God! Want van U verkrijgt de wees
barmhartigheid. 4 Ik zal hun afkerigheid genezen, Ik zal hen vrijwillig
liefhebben, want mijn toorn keert zich van hen af. 5 Ik zal zijn als de
dauw voor Israel, hij zal bloeien als een lelie, en zijn wortelen
uitstrekken als de Libanon. 6 Zijn loten zullen uitlopen; zijn pracht zal
zijn als die van een olijfboom en zijn geur als die van de Libanon. 7 Zij
die in zijn schaduw wonen, zullen weer koren verbouwen. Ja, zij zullen
bloeien als een wijnstok, beroemd als de wijn van de Libanon.
>Rav.
Kook gelooft dat in de tijd van het Messiaanse rijk er geen dieren meer
geslacht zullen worden omdat dan ieder volgens de Thora leeft (Ezech. 36 en
Jer. 31). Hij legt het uit met behulp van Mal. 3:4 Dan zal het (graan)offer
(minchot/txnm)
van Juda en van Jeruzalem de Eeuwige aangenaam zijn als (de offerandes) in
de dagen van ouds en als in vroegere jaren.
>De
een zal zeggen: Ik ben van de Eeuwige, een ander zal zich noemen met de
naam Ya’akov , en een derde zal op zijn hand schrijven : van de Eeuwige, en
de naam Israël aannemen. (Jes. 44:5) Ook de afgedwaalde Israëlieten zullen
weer terugkeren naar G’d en zullen zich vervolgens weer bij het volk Israël
voegen.
>Denk
hieraan, Ya’akov; Israël, want gij zijt mijn knecht; Ik heb u geformeerd ,
gij zijt mijn knecht, Israël; (44:21). Israël als volk is de “knecht des
HEREN”
>God
gaat zichzelf door Israël heen verheerlijken. Hij heeft Zijn Naam en
heiligheid aan de toekomst van Israël verbonden. (Jes. 44:21-23)
Links voor bestudering
van het Thoragedeelte:
Nederlands:
http://www.joodsleven.nl/
http://www.nik.nl (onder Over Jodendom,
Parasje van de week)
http://bethhamidrash.org/online/parashat-hashavua/
Engels:
http://ravkooktorah.org/
http://www.machonmeir.net/
http://www.torah.org/learning/torahportion.php3
http://www.chabad.org/parshah/default.asp
http://www.shemayisrael.co.il/parsha/eylevine/Archives.htm
http://israelvisit.co.il/top/previous.shtml
|